Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 5

 De Gadareense bezetene
1 Καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν τῆς θαλάσσης, εἰς τὴν χώραν τῶν Γαδαρηνῶν. 1 ENa zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarénen. a Matth. 8:28. Luk. 8:26. verwijsteksten
2 καὶ ἐξελθόντι αὐτῷ ἐκ τοῦ πλοίου, εὐθέως ἀπήντησεν αὐτῷ ἐκ τῶν μνημείων ἄνθρωπος ἐν πνεύματι ἀκαθάρτῳ, 2 En als Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem uit de graven een mens met een onreinen geest;
3 ὃς τὴν κατοίκησιν εἶχεν ἐν τοῖς μνημείοις· καὶ οὔτε ἁλύσεσιν οὐδεὶς ἠδύνατο αὐτὸν δῆσαι, 3 Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen.
4 διὰ τὸ αὐτὸν πολλάκις πέδαις καὶ ἁλύσεσι δεδέσθαι, καὶ διεσπᾶσθαι ὑπ’ αὐτοῦ τὰς ἁλύσεις, καὶ τὰς πέδας συντετρίφθαι· καὶ οὐδεὶς αὐτὸν ἴσχυε δαμάσαι· 4 Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken en de boeien verbrijzeld, en niemand was machtig om hem te temmen.
5 καὶ διὰ παντός, νυκτὸς καὶ ἡμέρας, ἐν τοῖς ὄρεσι καὶ ἐν τοῖς μνήμασιν ἦν κράζων καὶ κατακόπτων ἑαυτὸν λίθοις. 5 En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met stenen.
6 ἰδὼν δὲ τὸν Ἰησοῦν ἀπὸ μακρόθεν, ἔδραμε καὶ προσεκύνησεν αὐτῷ, 6 Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe en aanbad Hem.
7 καὶ κράξας φωνῇ μεγάλῃ εἶπε, Τί ἐμοὶ καὶ σοί, Ἰησοῦ, Υἱὲ τοῦ Θεοῦ τοῦ ὑψίστου; ὁρκίζω σε τὸν Θεόν, μή με βασανίσῃς. 7 En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt.
8 (ἔλεγε γὰρ αὐτῷ, Ἔξελθε, τὸ πνεῦμα τὸ ἀκάθαρτον, ἐκ τοῦ ἀνθρώπου.) 8 (Want Hij zeide tot hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens.)
9 καὶ ἐπηρώτα αὐτόν, Τί σοι ὄνομα; καὶ ἀπεκρίθη, λέγων, Λεγεὼν ὄνομά μοι, ὅτι πολλοί ἐσμεν. 9 En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want wij zijn velen.
10 καὶ παρεκάλει αὐτὸν πολλά, ἵνα μὴ αὐτοὺς ἀποστείλῃ ἔξω τῆς χώρας. 10 En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten het land niet wegzond.
11 ἦν δὲ ἐκεῖ πρὸς τὰ ὄρη ἀγέλη χοίρων μεγάλη βοσκομένη· 11 En aldaar aan de bergen was een grote kudde zwijnen weidende.
12 καὶ παρεκάλεσαν αὐτὸν πάντες οἱ δαίμονες, λέγοντες, Πέμψον ἡμᾶς εἰς τοὺς χοίρους, ἵνα εἰς αὐτοὺς εἰσέλθωμεν. 12 En al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen, opdat wij in dezelve mogen varen.
13 καὶ ἐπέτρεψεν αὐτοῖς εὐθέως ὁ Ἰησοῦς. καὶ ἐξελθόντα τὰ πνεύματα τὰ ἀκάθαρτα εἰσῆλθον εἰς τοὺς χοίρους· καὶ ὥρμησεν ἡ ἀγέλη κατὰ τοῦ κρημνοῦ εἰς τὴν θάλασσαν (ἦσαν δὲ ὡς δισχίλιοι)· καὶ ἐπνίγοντο ἐν τῇ θαλάσσῃ. 13 En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine geesten, uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee (daar waren er nu omtrent tweeduizend) en zij versmoorden in de zee.
14 οἱ δὲ βόσκοντες τοὺς χοίρους ἔφυγον, καὶ ἀνήγγειλαν εἰς τὴν πόλιν καὶ εἰς τοὺς ἀγρούς. καὶ ἐξῆλθον ἰδεῖν τί ἐστι τὸ γεγονός· 14 En die de zwijnen weidden, zijn gevlucht, en boodschapten zulks in de stad en op het land; en zij gingen uit om te zien wat het was dat er geschied was.
15 καὶ ἔρχονται πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ θεωροῦσι τὸν δαιμονιζόμενον καθήμενον καὶ ἱματισμένον καὶ σωφρονοῦντα, τὸν ἐσχηκότα τὸν λεγεῶνα· καὶ ἐφοβήθησαν. 15 En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende en gekleed en wel bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had; en zij werden bevreesd.
16 καὶ διηγήσαντο αὐτοῖς οἱ ἰδόντες πῶς ἐγένετο τῷ δαιμονιζομένῳ, καὶ περὶ τῶν χοίρων. 16 En die het gezien hadden, vertelden hun wat den bezetene geschied was, en ook van de zwijnen.
17 καὶ ἤρξαντο παρακαλεῖν αὐτὸν ἀπελθεῖν ἀπὸ τῶν ὁρίων αὐτῶν. 17 bEn zij begonnen Hem te bidden dat Hij van hun landpalen wegging. b Hand. 16:39. verwijsteksten
18 καὶ ἐμβάντος αὐτοῦ εἰς τὸ πλοῖον, παρεκάλει αὐτὸν ὁ δαιμονισθείς, ἵνα ᾖ μετ’ αὐτοῦ. 18 cEn als Hij in het schip ging, bad Hem degene die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn. c Luk. 8:38. verwijsteksten
19 ὁ δὲ Ἰησοῦς οὐκ ἀφῆκεν αὐτόν, ἀλλὰ λέγει αὐτῷ, Ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου πρὸς τοὺς σούς, καὶ ἀνάγγειλον αὐτοῖς ὅσα σοι ὁ Κύριος ἐποίησε, καὶ ἠλέησέ σε. 19 Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun wat grote dingen de Heere u gedaan heeft, en hoe Hij Zich uwer ontfermd heeft.
20 καὶ ἀπῆλθε καὶ ἤρξατο κηρύσσειν ἐν τῇ Δεκαπόλει ὅσα ἐποίησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς· καὶ πάντες ἐθαύμαζον. 20 En hij ging heen en begon te verkondigen in het land van Dekápolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden zich allen.
  
Het dochtertje van Jaïrus. De bloedvloeiende vrouw
21 Καὶ διαπεράσαντος τοῦ Ἰησοῦ ἐν τῷ πλοίῳ πάλιν εἰς τὸ πέραν, συνήχθη ὄχλος πολὺς ἐπ’ αὐτόν, καὶ ἦν παρὰ τὴν θάλασσαν. 21 dEn als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. d Luk. 8:40. verwijsteksten
22 καὶ ἰδού, ἔρχεται εἷς τῶν ἀρχισυναγώγων, ὀνόματι Ἰάειρος, καὶ ἰδὼν αὐτόν, πίπτει πρὸς τοὺς πόδας αὐτοῦ, 22 eEn zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, e Matth. 9:18. Luk. 8:41. verwijsteksten
23 καὶ παρεκάλει αὐτὸν πολλά, λέγων ὅτι Τὸ θυγάτριόν μου ἐσχάτως ἔχει· ἵνα ἐλθὼν ἐπιθῇς αὐτῇ τὰς χεῖρας, ὅπως σωθῇ καὶ ζήσεται. 23 En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven.
24 καὶ ἀπῆλθε μετ’ αὐτοῦ· καὶ ἠκολούθει αὐτῷ ὄχλος πολύς, καὶ συνέθλιβον αὐτόν. 24 En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem.
25 Καὶ γυνή τις οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος ἔτη δώδεκα, 25 fEn een zekere vrouw die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, f Lev. 15:25. Matth. 9:20. Luk. 8:43. verwijsteksten
26 καὶ πολλὰ παθοῦσα ὑπὸ πολλῶν ἰατρῶν, καὶ δαπανήσασα τὰ παρ’ ἑαυτῆς πάντα, καὶ μηδὲν ὠφεληθεῖσα, ἀλλὰ μᾶλλον εἰς τὸ χεῖρον ἐλθοῦσα, 26 En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was;
27 ἀκούσασα περὶ τοῦ Ἰησοῦ, ἐλθοῦσα ἐν τῷ ὄχλῳ ὄπισθεν, ἥψατο τοῦ ἱματίου αὐτοῦ· 27 Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren en raakte Zijn kleed aan.
28 ἔλεγε γὰρ ὅτι Κἂν τῶν ἱματίων αὐτοῦ ἅψωμαι, σωθήσομαι. 28 Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, ik zal gezond worden.
29 καὶ εὐθέως ἐξηράνθη ἡ πηγὴ τοῦ αἵματος αὐτῆς, καὶ ἔγνω τῷ σώματι ὅτι ἴαται ἀπὸ τῆς μάστιγος. 29 En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam dat zij van die kwaal genezen was.
30 καὶ εὐθέως ὁ Ἰησοῦς ἐπιγνοὺς ἐν ἑαυτῷ τὴν ἐξ αὐτοῦ δύναμιν ἐξελθοῦσαν, ἐπιστραφεὶς ἐν τῷ ὄχλῳ, ἔλεγε, Τίς μου ἥψατο τῶν ἱματίων; 30 En terstond Jezus bekennende in Zichzelven gde kracht die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? g Luk. 6:19. verwijsteksten
31 καὶ ἔλεγον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Βλέπεις τὸν ὄχλον συνθλίβοντά σε, καὶ λέγεις, Τίς μου ἥψατο; 31 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt?
32 καὶ περιεβλέπετο ἰδεῖν τὴν τοῦτο ποιήσασαν. 32 En Hij zag rondom, om haar te zien die dat gedaan had.
33 ἡ δὲ γυνὴ φοβηθεῖσα καὶ τρέμουσα, εἰδυῖα ὃ γέγονεν ἐπ’ αὐτῇ, ἦλθε καὶ προσέπεσεν αὐτῷ, καὶ εἶπεν αὐτῷ πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν. 33 En de vrouw vrezende en bevende, wetende wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder en zeide Hem al de waarheid.
34 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῇ, Θύγατερ, ἡ πίστις σου σέσωκέ σε· ὕπαγε εἰς εἰρήνην, καὶ ἴσθι ὑγιὴς ἀπὸ τῆς μάστιγός σου. 34 hEn Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en zijt genezen van deze uw kwaal. h Matth. 9:22. Mark. 10:52. verwijsteksten
35 Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος, ἔρχονται ἀπὸ τοῦ ἀρχισυναγώγου, λέγοντες ὅτι Ἡ θυγάτηρ σου ἀπέθανε· τί ἔτι σκύλλεις τὸν διδάσκαλον; 35 iTerwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis van den overste der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? i Luk. 8:49. verwijsteksten
36 ὁ δὲ Ἰησοῦς εὐθέως ἀκούσας τὸν λόγον λαλούμενον λέγει τῷ ἀρχισυναγώγῳ, Μὴ φοβοῦ, μόνον πίστευε. 36 En Jezus terstond gehoord hebbende het woord dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet, geloof alleenlijk.
37 καὶ οὐκ ἀφῆκεν οὐδένα αὐτῷ συνακολουθῆσαι, εἰ μὴ Πέτρον καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν Ἰακώβου. 37 En Hij liet niemand toe Hem te volgen dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus;
38 καὶ ἔρχεται εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀρχισυναγώγου, καὶ θεωρεῖ θόρυβον, *κλαίοντας καὶ ἀλαλάζοντας πολλά.
* κλαίοντας St, B, Elz, M | καὶ κλαίοντας Sc
38 En kwam in het huis van den overste der synagoge, en zag de beroerte en degenen die zeer weenden en huilden.
39 καὶ εἰσελθὼν λέγει αὐτοῖς, Τί θορυβεῖσθε καὶ κλαίετε; τὸ παιδίον οὐκ ἀπέθανεν, ἀλλὰ καθεύδει. 39 En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte en wat weent gij? kHet kind is niet gestorven, maar het slaapt. k Joh. 11:11. verwijsteksten
40 καὶ κατεγέλων αὐτοῦ. ὁ δέ, ἐκβαλὼν ἅπαντας, παραλαμβάνει τὸν πατέρα τοῦ παιδίου καὶ τὴν μητέρα καὶ τοὺς μετ’ αὐτοῦ, καὶ εἰσπορεύεται ὅπου ἦν τὸ παιδίον ἀνακείμενον. 40 En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag.
41 καὶ κρατήσας τῆς χειρὸς τοῦ παιδίου, λέγει αὐτῇ, Ταλιθά, κοῦμι· ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, Τὸ κοράσιον (σοὶ λέγω), ἔγειραι. 41 En Hij vatte de hand van het kind en zeide tot haar: Talítha kûmi; hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op.
42 καὶ εὐθέως ἀνέστη τὸ κοράσιον καὶ περιεπάτει, ἦν γὰρ ἐτῶν δώδεκα· καὶ ἐξέστησαν ἐκστάσει μεγάλῃ. 42 En terstond stond het dochtertje op en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting.
43 καὶ διεστείλατο αὐτοῖς πολλὰ ἵνα μηδεὶς γνῷ τοῦτο· καὶ εἶπε δοθῆναι αὐτῇ φαγεῖν. 43 En Hij gebood hun zeer dat niemand datzelve zou weten, en zeide dat men haar zou te eten geven.

Einde Markus 5