Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 3 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 3

 De man met de dorre hand
1 Καὶ εἰσῆλθε πάλιν εἰς τὴν συναγωγήν, καὶ ἦν ἐκεῖ ἄνθρωπος ἐξηραμμένην ἔχων τὴν χεῖρα. 1 ENa Hij ging wederom in de synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand. a Matth. 12:9. Luk. 6:6. verwijsteksten
2 καὶ παρετήρουν αὐτὸν εἰ τοῖς σάββασι θεραπεύσει αὐτόν, ἵνα κατηγορήσωσιν αὐτοῦ. 2 En zij namen Hem waar, of Hij op den sabbat hem genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten.
3 καὶ λέγει τῷ ἀνθρώπῳ τῷ ἐξηραμμένην ἔχοντι τὴν χεῖρα, Ἔγειραι εἰς τὸ μέσον. 3 En Hij zeide tot den mens die de verdorde hand had: Sta op in het midden.
4 καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἔξεστι τοῖς σάββασιν ἀγαθοποιῆσαι, ἢ κακοποιῆσαι; ψυχὴν σῶσαι, ἢ ἀποκτεῖναι; οἱ δὲ ἐσιώπων. 4 En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen? Een mens te behouden of te doden? En zij zwegen stil.
5 καὶ περιβλεψάμενος αὐτοὺς μετ’ ὀργῆς, συλλυπούμενος ἐπὶ τῇ πωρώσει τῆς καρδίας αὐτῶν, λέγει τῷ ἀνθρώπῳ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρά σου. καὶ ἐξέτεινε, καὶ ἀποκατεστάθη ἡ χεὶρ αὐτοῦ ὑγιὴς ὡς ἡ ἄλλη. 5 En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit; ben zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. b 1 Kon. 13:6. verwijsteksten
6 καὶ ἐξελθόντες οἱ Φαρισαῖοι εὐθέως μετὰ τῶν Ἡρωδιανῶν συμβούλιον ἐποίουν κατ’ αὐτοῦ, ὅπως αὐτὸν ἀπολέσωσι. 6 cEn de farizeeën uitgegaan zijnde, hebben terstond met de herodianen tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden. c Matth. 12:14. Joh. 10:39; 11:53. verwijsteksten
  
De toeloop der schare
7 Καὶ ὁ Ἰησοῦς ἀνεχώρησε μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ πρὸς τὴν θάλασσαν· καὶ πολὺ πλῆθος ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας ἠκολούθησαν αὐτῷ, καὶ ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας, 7 En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; den Hem volgde een grote menigte van Galiléa en van Judéa, d Matth. 4:25. Luk. 6:17. verwijsteksten
8 καὶ ἀπὸ Ἱεροσολύμων, καὶ ἀπὸ τῆς Ἰδουμαίας, καὶ πέραν τοῦ Ἰορδάνου, καὶ οἱ περὶ Τύρον καὶ Σιδῶνα, πλῆθος πολύ, ἀκούσαντες ὅσα ἐποίει, ἦλθον πρὸς αὐτόν. 8 En van Jeruzalem en van Iduméa en van over de Jordaan; en die van omtrent Tyrus en Sidon, een grote menigte, gehoord hebbende hoe grote dingen Hij deed, kwamen tot Hem.
9 καὶ εἶπε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ ἵνα πλοιάριον προσκαρτερῇ αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον, ἵνα μὴ θλίβωσιν αὐτόν. 9 En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou om der schare wil, opdat zij Hem niet zouden verdringen.
10 πολλοὺς γὰρ ἐθεράπευσεν, ὥστε ἐπιπίπτειν αὐτῷ, ἵνα αὐτοῦ ἅψωνται, ὅσοι εἶχον μάστιγας. 10 Want Hij had er velen genezen, alzo dat Hem al degenen die enige kwalen hadden, overvielen, opdat zij Hem mochten aanraken.
11 καὶ τὰ πνεύματα τὰ ἀκάθαρτα, ὅταν αὐτὸν ἐθεώρει, προσέπιπτεν αὐτῷ, καὶ ἔκραζε, λέγοντα ὅτι Σὺ εἶ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ. 11 En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods.
12 καὶ πολλὰ ἐπετίμα αὐτοῖς ἵνα μὴ αὐτὸν φανερὸν ποιήσωσι. 12 En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet zouden openbaar maken.
  
De roeping der twaalve
13 Καὶ ἀναβαίνει εἰς τὸ ὄρος, καὶ προσκαλεῖται οὓς ἤθελεν αὐτός· καὶ ἀπῆλθον πρὸς αὐτόν. 13 eEn Hij klom op den berg en riep tot Zich die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem. e Matth. 10:1. Mark. 6:7. Luk. 6:13; 9:1. verwijsteksten
14 καὶ ἐποίησε δώδεκα, ἵνα ὦσι μετ’ αὐτοῦ, καὶ ἵνα ἀποστέλλῃ αὐτοὺς κηρύσσειν 14 En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij dezelve zou uitzenden om te prediken;
15 καὶ ἔχειν ἐξουσίαν θεραπεύειν τὰς νόσους, καὶ ἐκβάλλειν τὰ δαιμόνια· 15 En om macht te hebben de ziekten te genezen en de duivelen uit te werpen.
16 καὶ ἐπέθηκε τῷ Σίμωνι ὄνομα Πέτρον· 16 En Simon gaf Hij den toenaam Petrus;
17 καὶ Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ζεβεδαίου, καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν τοῦ Ἰακώβου· καὶ ἐπέθηκεν αὐτοῖς ὀνόματα Βοανεργές, ὅ ἐστιν, Υἱοὶ βροντῆς· 17 En Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toenamen, Boanérges, hetwelk is zonen des donders;
18 καὶ Ἀνδρέαν, καὶ Φίλιππον, καὶ Βαρθολομαῖον, καὶ Ματθαῖον, καὶ Θωμᾶν, καὶ Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ἀλφαίου, καὶ Θαδδαῖον, καὶ Σίμωνα τὸν Κανανίτην, 18 En Andréas, en Filippus, en Bartholoméüs, en Matthéüs, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alféüs, en Thaddéüs, en Simon Kananítes,
19 καὶ Ἰούδαν Ἰσκαριώτην, ὃς καὶ παρέδωκεν αὐτόν. 19 En Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft.
  
Jezus en Beëlzebul
20 Καὶ ἔρχονται εἰς οἶκον· καὶ συνέρχεται πάλιν ὄχλος, ὥστε μὴ δύνασθαι αὐτοὺς μήτε ἄρτον φαγεῖν. 20 En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs fniet konden brood eten. f Mark. 6:31. verwijsteksten
21 καὶ ἀκούσαντες οἱ παρ’ αὐτοῦ ἐξῆλθον κρατῆσαι αὐτόν· ἔλεγον γὰρ ὅτι Ἐξέστη. 21 En als degenen die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen.
22 καὶ οἱ γραμματεῖς οἱ ἀπὸ Ἱεροσολύμων καταβάντες ἔλεγον ὅτι Βεελζεβοὺλ ἔχει, καὶ ὅτι Ἐν τῷ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια. 22 En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: gHij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit. g Matth. 9:34; 12:24. Luk. 11:15. Joh. 8:48. verwijsteksten
23 καὶ προσκαλεσάμενος αὐτούς, ἐν παραβολαῖς ἔλεγεν αὐτοῖς, Πῶς δύναται Σατανᾶς Σατανᾶν ἐκβάλλειν; 23 En hen tot Zich geroepen hebbende, hzeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen? h Matth. 12:25. verwijsteksten
24 καὶ ἐὰν βασιλεία ἐφ’ ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δύναται σταθῆναι ἡ βασιλεία ἐκείνη. 24 En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.
25 καὶ ἐὰν οἰκία ἐφ’ ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δύναται σταθῆναι ἡ οἰκία ἐκείνη. 25 En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.
26 καὶ εἰ ὁ Σατανᾶς ἀνέστη ἐφ’ ἑαυτὸν καὶ μεμέρισται, οὐ δύναται σταθῆναι, ἀλλὰ τέλος ἔχει. 26 En indien de satan tegen zichzelven opstaat en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
27 οὐ δύναται οὐδεὶς τὰ σκεύη τοῦ ἰσχυροῦ, εἰσελθὼν εἰς τὴν οἰκίαν αὐτοῦ, διαρπάσαι, ἐὰν μὴ πρῶτον τὸν ἰσχυρὸν δήσῃ, καὶ τότε τὴν οἰκίαν αὐτοῦ διαρπάσει. 27 iEr kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, kindien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven. i Matth. 12:29. k Kol. 2:15. verwijsteksten
28 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅτι πάντα ἀφεθήσεται τὰ ἁμαρτήματα τοῖς υἱοῖς τῶν ἀνθρώπων, καὶ βλασφημίαι ὅσας ἂν βλασφημήσωσιν· 28 Voorwaar Ik zeg u, ldat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen waarmede zij zullen gelasterd hebben; l 1 Sam. 2:25. Matth. 12:31. Luk. 12:10. 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
29 ὃς δ’ ἂν βλασφημήσῃ εἰς τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, οὐκ ἔχει ἄφεσιν εἰς τὸν αἰῶνα, ἀλλ’ ἔνοχός ἐστιν αἰωνίου κρίσεως. 29 mMaar zo wie gelasterd zal hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels. m 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
30 ὅτι ἔλεγον, Πνεῦμα ἀκάθαρτον ἔχει. 30 Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.
  
Jezus’ ware verwanten
31 Ἔρχονται οὖν οἱ ἀδελφοὶ καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ, καὶ ἔξω ἑστῶτες ἀπέστειλαν πρὸς αὐτόν, φωνοῦντες αὐτόν. 31 nZo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten staande, zonden zij tot Hem en riepen Hem. n Matth. 12:46. Luk. 8:19. verwijsteksten
32 καὶ ἐκάθητο ὄχλος περὶ αὐτόν· εἶπον δὲ αὐτῷ, Ἰδού, ἡ μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἔξω ζητοῦσί σε. 32 En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daarbuiten zoeken U.
33 καὶ ἀπεκρίθη αὐτοῖς λέγων, Τίς ἐστιν ἡ μήτηρ μου ἢ οἱ ἀδελφοί μου; 33 En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders?
34 καὶ περιβλεψάμενος κύκλῳ τοὺς περὶ αὐτὸν καθημένους, λέγει, Ἴδε ἡ μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου. 34 En rondom overzien hebbende die om Hem zaten, zeide Hij: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders.
35 ὃς γὰρ ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ, οὗτος ἀδελφός μου καὶ ἀδελφή μου καὶ μήτηρ ἐστί. 35 oWant zo wie den wil Gods doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en moeder. o Joh. 15:14. 2 Kor. 5:16, 17. verwijsteksten

Einde Markus 3