Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 2

 De genezing van een geraakte
1 Καὶ πάλιν εἰσῆλθεν εἰς Καπερναοὺμ δι’ ἡμερῶν· καὶ ἠκούσθη ὅτι εἰς οἶκόν ἐστι. 1 EN ana sommige dagen is Hij wederom binnen Kapérnaüm gekomen; en het werd gehoord dat Hij in huis was. a Matth. 9:1. Luk. 5:17. verwijsteksten
2 καὶ εὐθέως συνήχθησαν πολλοί, ὥστε μηκέτι χωρεῖν μηδὲ τὰ πρὸς τὴν θύραν· καὶ ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον. 2 En terstond vergaderden daar velen, alzo dat ook zelfs de plaatsen omtrent de deur hen niet meer konden vatten; en Hij sprak het Woord tot hen.
3 καὶ ἔρχονται πρὸς αὐτόν, παραλυτικὸν φέροντες, αἰρόμενον ὑπὸ τεσσάρων. 3 bEn er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte, die van vier gedragen werd. b Matth. 9:1. Luk. 5:18. verwijsteksten
4 καὶ μὴ δυνάμενοι προσεγγίσαι αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον, ἀπεστέγασαν τὴν στέγην ὅπου ἦν, καὶ ἐξορύξαντες χαλῶσι τὸν κράββατον ἐφ’ ᾧ ὁ παραλυτικὸς κατέκειτο. 4 En niet kunnende tot Hem genaken overmits de schare, ontdekten zij het dak waar Hij was; en dat opengebroken hebbende, lieten zij het beddeken neder waar de geraakte op lag.
5 ἰδὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν λέγει τῷ παραλυτικῷ, Τέκνον, ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. 5 En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven.
6 ἦσαν δέ τινες τῶν γραμματέων ἐκεῖ καθήμενοι, καὶ διαλογιζόμενοι ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν, 6 En sommigen van de schriftgeleerden zaten aldaar en overdachten in hun harten:
7 Τί οὗτος οὕτω λαλεῖ βλασφημίας; τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας εἰ μὴ εἷς, ὁ Θεός; 7 Wat spreekt Deze aldus godslasteringen? cWie kan de zonden vergeven dan alleen God? c Ps. 32:5; 51:3. Jes. 43:25. verwijsteksten
8 καὶ εὐθέως ἐπιγνοὺς ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι αὐτοῦ ὅτι οὕτως διαλογίζονται ἐν ἑαυτοῖς, εἶπεν αὐτοῖς, Τί ταῦτα διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; 8 En Jezus terstond in Zijn geest bekennende dat zij alzo in zichzelven overdachten, zeide tot hen: Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten?
9 τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν τῷ παραλυτικῷ, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειραι, καὶ ἆρόν σου τὸν κράββατον, καὶ περιπάτει; 9 Wat is lichter, te zeggen tot den geraakte: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en neem uw beddeken op en wandel?
10 ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀφιέναι ἐπὶ τῆς γῆς ἁμαρτίας (λέγει τῷ παραλυτικῷ), 10 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft om de zonden op de aarde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte):
11 Σοὶ λέγω, ἔγειραι, καὶ ἆρον τὸν κράββατόν σου, καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. 11 Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis.
12 καὶ ἠγέρθη εὐθέως, καὶ ἄρας τὸν κράββατον, ἐξῆλθεν ἐναντίον πάντων· ὥστε ἐξίστασθαι πάντας, καὶ δοξάζειν τὸν Θεόν, λέγοντας ὅτι Οὐδέποτε οὕτως εἴδομεν. 12 En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten, en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit zulks gezien.
  
De roeping van Levi
13 Καὶ ἐξῆλθε πάλιν παρὰ τὴν θάλασσαν· καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἤρχετο πρὸς αὐτόν, καὶ ἐδίδασκεν αὐτούς. 13 dEn Hij ging wederom uit naar de zee; en de gehele schare kwam tot Hem, en Hij leerde hen. d Matth. 9:9. Luk. 5:27. verwijsteksten
14 καὶ παράγων εἶδε Λευῒν τὸν τοῦ Ἀλφαίου καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. καὶ ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ. 14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.
15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ κατακεῖσθαι αὐτὸν ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ, καὶ πολλοὶ τελῶναι καὶ ἁμαρτωλοὶ συνανέκειντο τῷ Ἰησοῦ καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ· ἦσαν γὰρ πολλοί, καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ. 15 En het geschiedde als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd.
16 καὶ οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι, ἰδόντες αὐτὸν ἐσθίοντα μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν, ἔλεγον τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Τί ὅτι μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίει καὶ πίνει; 16 En de schriftgeleerden en de farizeeën, ziende Hem eten met de tollenaren en zondaren, zeiden tot Zijn discipelen: Wat is het dat Hij met de tollenaren en zondaren eet en drinkt?
17 καὶ ἀκούσας ὁ Ἰησοῦς λέγει αὐτοῖς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ἰσχύοντες ἰατροῦ, ἀλλ’ οἱ κακῶς ἔχοντες. οὐκ ἦλθον καλέσαι δικαίους, ἀλλὰ ἁμαρτωλοὺς εἰς μετάνοιαν. 17 En Jezus dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. eIk ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. e Matth. 9:13; 21:31. Luk. 5:32; 19:10. 1 Tim. 1:15. verwijsteksten
  
Het vasten
18 Καὶ ἦσαν οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ τῶν Φαρισαίων νηστεύοντες· καὶ ἔρχονται καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Διατί οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ τῶν Φαρισαίων νηστεύουσιν, οἱ δὲ σοὶ μαθηταὶ οὐ νηστεύουσι; 18 fEn de discipelen van Johannes en van de farizeeën vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? f Matth. 9:14. Luk. 5:33. verwijsteksten
19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Μὴ δύνανται οἱ υἱοὶ τοῦ νυμφῶνος, ἐν ᾧ ὁ νυμφίος μετ’ αὐτῶν ἐστι, νηστεύειν; ὅσον χρόνον μεθ’ ἑαυτῶν ἔχουσι τὸν νυμφίον, οὐ δύνανται νηστεύειν· 19 En Jezus zeide tot hen: gKunnen ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? Zo langen tijd zij den Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. g Jes. 62:5. 2 Kor. 11:2. verwijsteksten
20 ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ’ αὐτῶν ὁ νυμφίος, καὶ τότε νηστεύσουσιν ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις. 20 Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en alsdan zullen zij vasten in dezelve dagen.
21 καὶ οὐδεὶς ἐπίβλημα ῥάκους ἀγνάφου ἐπιρράπτει ἐπὶ ἱματίῳ παλαιῷ· εἰ δὲ μή, αἴρει τὸ πλήρωμα αὐτοῦ τὸ καινὸν *ἀπὸ τοῦ παλαιοῦ, καὶ χεῖρον σχίσμα γίνεται.
* ἀπὸ τοῦ B-edd | τοῦ St, B-edd, Elz, Sc, M
21 En niemand naait een lap ongevold laken op een oud kleed; anders scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap iets af van het oude kleed, en er wordt een ergere scheur.
22 καὶ οὐδεὶς βάλλει οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς· εἰ δὲ μή, ῥήσσει ὁ οἶνος ὁ νέος τοὺς ἀσκούς, καὶ ὁ οἶνος ἐκχεῖται καὶ οἱ ἀσκοὶ ἀπολοῦνται· ἀλλὰ οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινοὺς βλητέον. 22 hEn niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de lederen zakken bersten, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen. h Matth. 9:17. verwijsteksten
  
Het aren plukken op den sabbat
23 Καὶ ἐγένετο παραπορεύεσθαι αὐτὸν ἐν τοῖς σάββασι διὰ τῶν σπορίμων, καὶ ἤρξαντο οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ὁδὸν ποιεῖν τίλλοντες τοὺς στάχυας. 23 iEn het geschiedde dat Hij op een sabbatdag door het gezaaide ging, en Zijn discipelen begonnen al gaande aren te plukken. i Deut. 23:25. Matth. 12:1. Luk. 6:1. verwijsteksten
24 καὶ οἱ Φαρισαῖοι ἔλεγον αὐτῷ, Ἴδε, τί ποιοῦσιν ἐν τοῖς σάββασιν ὃ οὐκ ἔξεστι; 24 En de farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den sabbatdag kwat niet geoorloofd is? k Ex. 20:10. verwijsteksten
25 καὶ αὐτὸς ἔλεγεν αὐτοῖς, Οὐδέποτε ἀνέγνωτε τί ἐποίησε Δαβίδ, ὅτε χρείαν ἔσχε καὶ ἐπείνασεν αὐτὸς καὶ οἱ μετ’ αὐτοῦ; 25 En Hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat lDavid gedaan heeft, als hij nood had en hem hongerde, en dengenen die met hem waren? l 1 Sam. 21:6. verwijsteksten
26 πῶς εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ Θεοῦ ἐπὶ Ἀβιάθαρ τοῦ ἀρχιερέως, καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως ἔφαγεν, οὓς οὐκ ἔξεστι φαγεῖν εἰ μὴ τοῖς ἱερεῦσι, καὶ ἔδωκε καὶ τοῖς σὺν αὐτῷ οὖσι; 26 Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, ten tijde van Abjathar, den hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand zijn geoorloofd te eten mdan den priesters, en ook gegeven heeft dengenen die met hem waren? m Lev. 24:9. verwijsteksten
27 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Τὸ σάββατον διὰ τὸν ἄνθρωπον ἐγένετο, οὐχ ὁ ἄνθρωπος διὰ τὸ σάββατον· 27 En Hij zeide tot hen: De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat.
28 ὥστε Κύριός ἐστιν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καὶ τοῦ σαββάτου. 28 nZo is dan de Zoon des mensen een Heere ook van den sabbat. n Matth. 12:8. Luk. 6:5. verwijsteksten

Einde Markus 2