Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 14 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 14

1 De overpriesters en schriftgeleerden zoeken gelegenheid om Christus te doden. 3 Een vrouw zalft Hem te Bethanië, welke daad Christus verantwoordt. 10 Hij wordt van Judas om geld verkocht aan de overpriesters. 12 Doet het pascha bereiden, en eet het met Zijn discipelen. 18 En openbaart de verraderij van Judas. 22 Stelt Zijn Avondmaal in. 27 Voorzegt Zijn discipelen hun verstrooiing, en Petrus zijn val. 32 Begint in het hofken Zijn lijden met groten angst, en bidt den Vader. 37 Vermanende Zijn discipelen tot waken. 43 Wordt van Judas verraden met een kus. 46 Van de Joden gevangen. 47 Waarover Petrus een van dezelve het oor afhouwt. 50 Wordt van de Zijnen verlaten. 53 Voor den Joodsen Raad gebracht. 56 Van valse getuigen beschuldigd. 60 Van den hogepriester ondervraagd. 63 Als een godslasteraar des doods schuldig verklaard, en smadelijk mishandeld. 66 Petrus verzaakt Hem driemaal. 72 En beweent zijn val.
  
Het besluit om Jezus te doden
1 Ἦν δὲ τὸ πάσχα καὶ τὰ ἄζυμα μετὰ δύο ἡμέρας· καὶ ἐζήτουν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς πῶς αὐτὸν ἐν δόλῳ κρατήσαντες ἀποκτείνωσιν· 1 ENa het 1pascha en het feest 2der ongehevelde broden was na twee dagen; en de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden.
a Matth. 26:2. Luk. 22:1. Joh. 11:55; 13:1. verwijsteksten
1 Zie hiervan Matth. 26:2. verwijsteksten
2 Zo wordt het feest van pascha genaamd, omdat men op dat feest zeven dagen lang geen geheveld brood mocht eten. Zie Ex. 12:15. Lev. 23:6. verwijsteksten
   
2 ἔλεγον δέ, Μὴ ἐν τῇ ἑορτῇ, μήποτε θόρυβος ἔσται τοῦ λαοῦ. 2 Maar zij zeiden: Niet in het feest, opdat niet misschien oproer 3onder het volk worde.
3 Gr. des volks.
  
De zalving in Bethanië
3 Καὶ ὄντος αὐτοῦ ἐν Βηθανίᾳ, ἐν τῇ οἰκίᾳ Σίμωνος τοῦ λεπροῦ, κατακειμένου αὐτοῦ, ἦλθε γυνὴ ἔχουσα ἀλάβαστρον μύρου νάρδου πιστικῆς πολυτελοῦς· καὶ συντρίψασα τὸ ἀλάβαστρον, κατέχεεν αὐτοῦ κατὰ τῆς κεφαλῆς. 3 bEn als Hij te Bethanië was in het huis van Simon den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam 4een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van 5onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd.
b Matth. 26:6. Luk. 7:37. Joh. 11:2; 12:3. verwijsteksten
4 Namelijk Maria, de zuster van Lazarus. Zie Joh. 12:3. verwijsteksten
5 Gr. pistike, dat is, trouwe, of oprechte. Doch sommigen zetten het over vloeiende, of drinkbare, omdat het met den drank ook placht gemengd te worden. Anders: balsem van spijknardus. Zie Joh. 12:3. verwijsteksten
   
4 ἦσαν δέ τινες ἀγανακτοῦντες πρὸς ἑαυτούς, καὶ λέγοντες, Εἰς τί ἡ ἀπώλεια αὕτη τοῦ μύρου γέγονεν; 4 En er waren 6sommigen die dat zeer kwalijk namen bij zichzelven en zeiden: Waartoe is dit verlies der zalf geschied?
6 Van dewelke de voornaamste was Judas de verrader. Zie Joh. 12:4. verwijsteksten
   
5 ἠδύνατο γὰρ τοῦτο πραθῆναι ἐπάνω τριακοσίων δηναρίων, καὶ δοθῆναι τοῖς πτωχοῖς. καὶ ἐνεβριμῶντο αὐτῇ. 5 Want dezelve had kunnen boven de driehonderd 7penningen verkocht en die den armen gegeven worden. En zij 8vergrimden tegen haar.
7 Gr. denarii. Waarvan de waarde verklaard wordt Matth. 18:28, zodat deze som zou bedragen omtrent negentig gulden. verwijsteksten
8 Of: morden met verstoordheid.
   
6 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἄφετε αὐτήν· τί αὐτῇ κόπους παρέχετε; καλὸν ἔργον εἰργάσατο εἰς ἐμέ. 6 Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
7 πάντοτε γὰρ τοὺς πτωχοὺς ἔχετε μεθ’ ἑαυτῶν, καὶ ὅταν θέλητε δύνασθε αὐτοὺς εὖ ποιῆσαι· ἐμὲ δὲ οὐ πάντοτε ἔχετε. 7 cWant de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd.
c Deut. 15:11. verwijsteksten
   
8 ὃ εἶχεν αὕτη ἐποίησε· προέλαβε μυρίσαι μου τὸ σῶμα εἰς τὸν ἐνταφιασμόν. 8 Zij heeft gedaan 9hetgeen zij kon; zij is voorgekomen om Mijn lichaam te 10zalven, tot een voorbereiding ter begrafenis.
9 Gr. hetgeen zij had.
10 Of: balsemen, gelijk men gewoon was de lichamen van treffelijke lieden, met kostelijke zalf van specerijen gemaakt, te balsemen, eer zij begraven werden, om die te bewaren voor verrotting. Zie Gen. 50:26. verwijsteksten
   
9 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅπου ἂν κηρυχθῇ τὸ εὐαγγέλιον τοῦτο εἰς ὅλον τὸν κόσμον, καὶ ὃ ἐποίησεν αὕτη λαληθήσεται εἰς μνημόσυνον αὐτῆς. 9 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar 11dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.
11 Namelijk dat Ik tot nog toe geleerd en verkondigd heb.
  
Het verraad van Judas
10 Καὶ ὁ Ἰούδας ὁ Ἰσκαριώτης, εἷς τῶν δώδεκα, ἀπῆλθε πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς, ἵνα παραδῷ αὐτὸν αὐτοῖς. 10 dEn Judas Iskáriot, een van de twaalve, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren.
d Matth. 26:14. Luk. 22:4. verwijsteksten
   
11 οἱ δὲ ἀκούσαντες ἐχάρησαν, καὶ ἐπηγγείλαντο αὐτῷ ἀργύριον δοῦναι· καὶ ἐζήτει πῶς εὐκαίρως αὐτὸν παραδῷ. 11 En zij dat horende, waren verblijd en beloofden hem 12geld te geven; en hij zocht hoe hij Hem 13bekwamelijk overleveren zou.
12 Gr. zilver, namelijk dertig zilveren penningen, gelijk Matth. 26:15. verwijsteksten
13 Gr. te bekwamer tijd, of: met goede gelegenheid.
  
De paasmaaltijd
12 Καὶ τῇ πρώτῃ ἡμέρᾳ τῶν ἀζύμων, ὅτε τὸ πάσχα ἔθυον, λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Ποῦ θέλεις ἀπελθόντες ἑτοιμάσωμεν ἵνα φάγῃς τὸ πάσχα; 12 eEn op den eersten dag fder ongehevelde broden, 14wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij dat wij heen gaan en bereiden dat Gij 15het pascha eet?
e Matth. 26:17. Luk. 22:7. verwijsteksten
f Ex. 12:17. verwijsteksten
14 Dat is, naar Gods wet moesten slachten, gelijk Luk. 22:7 spreekt. Anderszins hebben de Joden hetzelve voor deze keer daags daaraan geslacht, waarvan de reden verklaard staat in de aant. op Matth. 26:20. verwijsteksten
15 Dat is, het paaslam. Een sacramentele wijze van spreken.
   
13 καὶ ἀποστέλλει δύο τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ λέγει αὐτοῖς, Ὑπάγετε εἰς τὴν πόλιν, καὶ ἀπαντήσει ὑμῖν ἄνθρωπος κεράμιον ὕδατος βαστάζων· ἀκολουθήσατε αὐτῷ, 13 En Hij zond twee van Zijn discipelen uit en zeide tot hen: Gaat heen in de 16stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende 17een kruik water; volgt dien.
16 Namelijk Jeruzalem, waar het pascha geslacht en gegeten moest worden. Zie Deut. 16:5. verwijsteksten
17 Of: een aarden vat.
   
14 καὶ ὅπου ἐὰν εἰσέλθῃ, εἴπατε τῷ οἰκοδεσπότῃ ὅτι Ὁ διδάσκαλος λέγει, Ποῦ ἐστι τὸ κατάλυμα, ὅπου τὸ πάσχα μετὰ τῶν μαθητῶν μου φάγω; 14 En zo waar hij ingaat, zegt tot den 18heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de 19eetzaal, waar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
18 Dat is, den huisvader.
19 Gr. uitspanning, dat is, de kamer waar men de gasten ontvangt.
   
15 καὶ αὐτὸς ὑμῖν δείξει ἀνώγεον μέγα ἐστρωμένον ἕτοιμον· ἐκεῖ ἑτοιμάσατε ἡμῖν. 15 En hij zal u wijzen een grote opperzaal, 20toegerust en gereed; bereidt het ons aldaar.
20 Gr. gespreid, gevloerd, bestrooid.
   
16 καὶ ἐξῆλθον οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ ἦλθον εἰς τὴν πόλιν, καὶ εὗρον καθὼς εἶπεν αὐτοῖς, καὶ ἡτοίμασαν τὸ πάσχα. 16 En Zijn discipelen gingen uit en kwamen in de stad en vonden het gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
17 Καὶ ὀψίας γενομένης ἔρχεται μετὰ τῶν δώδεκα. 17 gEn als het avond geworden was, kwam Hij met de twaalve.
g Matth. 26:20. Luk. 22:14. verwijsteksten
   
18 καὶ ἀνακειμένων αὐτῶν καὶ ἐσθιόντων, εἶπεν ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅτι εἷς ἐξ ὑμῶν παραδώσει με, ὁ ἐσθίων μετ’ ἐμοῦ. 18 En als zij aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar Ik zeg u, hdat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden.
h Ps. 41:10. Hand. 1:17. verwijsteksten
   
19 οἱ δὲ ἤρξαντο λυπεῖσθαι, καὶ λέγειν αὐτῷ εἷς καθ’ εἷς, Μή τι ἐγώ; καὶ ἄλλος, Μή τι ἐγώ; 19 En zij begonnen bedroefd te worden en 21de een na den ander tot Hem te zeggen: Ben ik het? En een ander: Ben ik het?
21 Gr. een na een.
   
20 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Εἷς ἐκ τῶν δώδεκα, ὁ ἐμβαπτόμενος μετ’ ἐμοῦ εἰς τὸ τρυβλίον. 20 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: 22Het is een uit de twaalve, die met Mij in den schotel indoopt.
22 Zie Matth. 26:23. verwijsteksten
   
21 ὁ μὲν Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὑπάγει, καθὼς γέγραπται περὶ αὐτοῦ· οὐαὶ δὲ *τῷ ἀνθρώπῳ ἐκείνῳ δι’ οὗ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδίδοται· καλὸν ἦν αὐτῷ εἰ οὐκ ἐγεννήθη ὁ ἄνθρωπος ἐκεῖνος.
* τῷ ἀνθρώπῳ St-1550, B-edd, Elz, Sc, M | ἀνθρώπῳ St-1551, B-edd
21 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
22 Καὶ ἐσθιόντων αὐτῶν, λαβὼν ὁ Ἰησοῦς ἄρτον εὐλογήσας ἔκλασε, καὶ ἔδωκεν αὐτοῖς, καὶ εἶπε, Λάβετε, φάγετε· τοῦτό ἐστι τὸ σῶμά μου. 22 iEn als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zeide: Neemt, eet, 23dat is Mijn lichaam;
i Matth. 26:26. Luk. 22:19. 1 Kor. 11:23. verwijsteksten
23 Van deze woorden der instelling van het Avondmaal zie de aantt. op Matth. 26:26, en volgende. verwijsteksten
   
23 καὶ λαβὼν τὸ ποτήριον εὐχαριστήσας ἔδωκεν αὐτοῖς· καὶ ἔπιον ἐξ αὐτοῦ πάντες. 23 En nam den drinkbeker en gedankt hebbende, gaf hun dien; en 24zij dronken allen uit denzelven.
24 Namelijk gelijk Christus hun bevolen had, Matth. 26:27. verwijsteksten
   
24 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τοῦτό ἐστι τὸ αἷμά μου, τὸ τῆς καινῆς διαθήκης, τὸ περὶ πολλῶν ἐκχυνόμενον. 24 En Hij zeide tot hen: Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt.
25 ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐκέτι οὐ μὴ πίω ἐκ τοῦ γεννήματος τῆς ἀμπέλου, ἕως τῆς ἡμέρας ἐκείνης ὅταν αὐτὸ πίνω καινὸν ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ. 25 Voorwaar Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.
26 Καὶ ὑμνήσαντες ἐξῆλθον εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν. 26 En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
  
Petrus’ verloochening voorzegd
27 Καὶ λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς ὅτι Πάντες σκανδαλισθήσεσθε ἐν ἐμοὶ ἐν τῇ νυκτὶ ταύτῃ· ὅτι γέγραπται, Πατάξω τὸν ποιμένα, καὶ διασκορπισθήσεται τὰ πρόβατα. 27 kEn Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen 25aan Mij geërgerd worden; want er is geschreven: lIk zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden.
k Matth. 26:31. Joh. 16:32. verwijsteksten
25 Dat is, gij zult aanstoot lijden in uw geloof door hetgeen Mij zal overkomen.
l Zach. 13:7. verwijsteksten
   
28 ἀλλὰ μετὰ τὸ ἐγερθῆναί με, προάξω ὑμᾶς εἰς τὴν Γαλιλαίαν. 28 mMaar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.
m Matth. 26:32; 28:10. Mark. 16:7. verwijsteksten
   
29 ὁ δὲ Πέτρος ἔφη αὐτῷ, Καὶ εἰ πάντες σκανδαλισθήσονται, ἀλλ’ οὐκ ἐγώ. 29 En Petrus zeide tot Hem: Of zij ook allen geërgerd werden, zo zal ik toch 26niet geërgerd worden.
26 Namelijk aan U, gelijk uitgedrukt wordt Matth. 26:33. verwijsteksten
   
30 καὶ λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν λέγω σοι, ὅτι σήμερον ἐν τῇ νυκτὶ ταύτῃ, πρὶν ἢ δὶς ἀλέκτορα φωνῆσαι, τρὶς ἀπαρνήσῃ με. 30 nEn Jezus zeide tot hem: Voorwaar Ik zeg u, dat heden in dezen nacht, eer de haan 27tweemaal gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen.
n Matth. 26:34. Luk. 22:34. Joh. 13:38. verwijsteksten
27 Andere evangelisten zeggen eenvoudig: eer de haan kraaien zal, of: zal gekraaid hebben; doch Markus zegt: tweemaal, omdat zij gemeenlijk op twee stonden plegen te kraaien, eens na den middernacht en eens tegen den dag, welke beide stonden hier worden verstaan.
   
31 ὁ δὲ ἐκ περισσοῦ ἔλεγε μᾶλλον, Ἐάν με δέῃ συναποθανεῖν σοι, οὐ μή σε ἀπαρνήσομαι. ὡσαύτως δὲ καὶ πάντες ἔλεγον. 31 oMaar hij zeide nog des te meer: Al moest ik met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. En insgelijks zeiden zij ook allen.
o Joh. 13:37. verwijsteksten
  
Gethsémané
32 Καὶ ἔρχονται εἰς χωρίον οὗ τὸ ὄνομα Γεθσημανῆ· καὶ λέγει τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Καθίσατε ὧδε, ἕως προσεύξωμαι. 32 pEn zij kwamen in een 28plaats welker naam was Gethsémané; en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben.
p Matth. 26:36. Luk. 22:39. Joh. 18:1. verwijsteksten
28 Of: gehucht van huizen of hofsteden. Zie Matth. 26:36. verwijsteksten
   
33 καὶ παραλαμβάνει τὸν Πέτρον καὶ τὸν Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην μεθ’ ἑαυτοῦ, καὶ ἤρξατο ἐκθαμβεῖσθαι καὶ ἀδημονεῖν. 33 En Hij nam met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden;
34 καὶ λέγει αὐτοῖς, Περίλυπός ἐστιν ἡ ψυχή μου ἕως θανάτου· μείνατε ὧδε καὶ γρηγορεῖτε. 34 En zeide tot hen: qMijn ziel is 29geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt.
q Joh. 12:27. verwijsteksten
29 Of: aan alle zijden.
   
35 καὶ προελθὼν μικρόν, ἔπεσεν ἐπὶ τῆς γῆς, καὶ προσηύχετο ἵνα, εἰ δυνατόν ἐστι, παρέλθῃ ἀπ’ αὐτοῦ ἡ ὥρα. 35 rEn een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat 30die ure van Hem voorbijging.
r Luk. 22:41. verwijsteksten
30 Namelijk van dit zware aanstaande lijden. Van dit gehele gebed zie de aantt. Matth. 26:39. verwijsteksten
   
36 καὶ ἔλεγεν, Ἀββᾶ, ὁ Πατήρ, πάντα δυνατά σοι. παρένεγκε τὸ ποτήριον ἀπ’ ἐμοῦ τοῦτο· ἀλλ’ οὐ τί ἐγὼ θέλω, ἀλλὰ τί σύ. 36 En Hij zeide: 31Abba, Vader, alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg; sdoch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.
31 Dit is een Syrisch woord en betekent Vader; welk woord Vader de evangelist ook daarbij voegt, niet alleen tot verklaring, maar om door deze dubbele vermelding uit te drukken de overgrote beweging van Christus in dit gebed. Zie hiervan Rom. 8:15. Gal. 4:6. verwijsteksten
s Joh. 6:38. verwijsteksten
   
37 καὶ ἔρχεται καὶ εὑρίσκει αὐτοὺς καθεύδοντας, καὶ λέγει τῷ Πέτρῳ, Σίμων, καθεύδεις; οὐκ ἴσχυσας μίαν ὥραν γρηγορῆσαι; 37 tEn Hij kwam en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken?
t Matth. 26:40. Luk. 22:45. verwijsteksten
   
38 γρηγορεῖτε καὶ προσεύχεσθε, ἵνα μὴ εἰσέλθητε εἰς πειρασμόν. τὸ μὲν πνεῦμα πρόθυμον, ἡ δὲ σὰρξ ἀσθενής. 38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; vde geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
v Gal. 5:17. verwijsteksten
   
39 καὶ πάλιν ἀπελθὼν προσηύξατο, τὸν αὐτὸν λόγον εἰπών. 39 En wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde 32woorden.
32 Gr. woord, of rede.
   
40 καὶ ὑποστρέψας εὗρεν αὐτοὺς πάλιν καθεύδοντας· ἦσαν γὰρ οἱ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν βεβαρημένοι, καὶ οὐκ ᾔδεισαν τί αὐτῷ ἀποκριθῶσι. 40 En wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en zij wisten niet wat zij Hem antwoorden zouden.
41 καὶ ἔρχεται τὸ τρίτον, καὶ λέγει αὐτοῖς, Καθεύδετε τὸ λοιπὸν καὶ ἀναπαύεσθε. ἀπέχει· ἦλθεν ἡ ὥρα· ἰδού, παραδίδοται ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου εἰς τὰς χεῖρας τῶν ἁμαρτωλῶν. 41 En Hij kwam ten derden male en zeide tot hen: 33Slaapt nu voort en rust. Het is genoeg; de ure is gekomen; zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen 34der zondaren.
33 Zie Matth. 26:45. verwijsteksten
34 Dat is, der heidenen; gelijk Matth. 20:19. verwijsteksten
   
42 ἐγείρεσθε, ἄγωμεν· ἰδού, ὁ παραδιδούς με ἤγγικε. 42 Staat op, laat ons gaan; zie, die Mij verraadt is nabij.
  
Jezus geeft Zich gevangen
43 Καὶ εὐθέως, ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος, παραγίνεται Ἰούδας, εἷς ὢν τῶν δώδεκα, καὶ μετ’ αὐτοῦ ὄχλος πολὺς μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων, παρὰ τῶν ἀρχιερέων καὶ τῶν γραμματέων καὶ τῶν πρεσβυτέρων. 43 xEn terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalve, en met hem een grote schare met zwaarden en 35stokken, gezonden van de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen.
x Matth. 26:47. Luk. 22:47. Joh. 18:3. verwijsteksten
35 Gr. houten, dat is, spiesen of lansen.
   
44 δεδώκει δὲ ὁ παραδιδοὺς αὐτὸν σύσσημον αὐτοῖς, λέγων, Ὃν ἂν φιλήσω, αὐτός ἐστι· κρατήσατε αὐτόν, καὶ ἀπαγάγετε ἀσφαλῶς. 44 En die Hem verried, had hun 36een gemeen teken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, Die is het; grijpt Hem en leidt Hem zekerlijk heen.
36 Dat is, een teken dat zij onder elkander zouden verstaan.
   
45 καὶ ἐλθών, εὐθέως προσελθὼν αὐτῷ λέγει, Ῥαββί, ῥαββί· καὶ κατεφίλησεν αὐτόν. 45 En als hij gekomen was, ging hij terstond tot Hem en zeide: Rabbi, Rabbi; en ykuste Hem.
y 2 Sam. 20:9. verwijsteksten
   
46 οἱ δὲ ἐπέβαλον ἐπ’ αὐτὸν τὰς χεῖρας αὐτῶν, καὶ ἐκράτησαν αὐτόν. 46 En zij sloegen hun handen aan Hem en grepen Hem.
47 εἷς δέ τις τῶν παρεστηκότων σπασάμενος τὴν μάχαιραν ἔπαισε τὸν δοῦλον τοῦ ἀρχιερέως, καὶ ἀφεῖλεν αὐτοῦ τὸ ὠτίον. 47 En 37een dergenen die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des hogepriesters en hieuw hem zijn oor af.
37 Namelijk Simon Petrus, gelijk blijkt uit Joh. 18:10. verwijsteksten
   
48 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Ὡς ἐπὶ λῃστὴν ἐξήλθετε μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων συλλαβεῖν με; 48 En Jezus antwoordende zeide tot hen: 38Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen 39een moordenaar, om Mij te vangen?
38 Deze woorden spreekt Hij eigenlijk tot enige overpriesters en hoofdmannen des tempels, die deze krijgslieden medegebracht hadden, Luk. 22:52. verwijsteksten
39 Of: een straatschender.
   
49 καθ’ ἡμέραν ἤμην πρὸς ὑμᾶς ἐν τῷ ἱερῷ διδάσκων, καὶ οὐκ ἐκρατήσατέ με· ἀλλ’ ἵνα πληρωθῶσιν αἱ γραφαί. 49 Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar 40dit geschiedt zopdat de Schriften vervuld zouden worden.
40 Alzo verhaalt dit Matth. 26:56. verwijsteksten
z Ps. 22:7; 69:10. Luk. 24:25. verwijsteksten
   
50 καὶ ἀφέντες αὐτὸν πάντες ἔφυγον. 50 aEn 41zij Hem verlatende, zijn allen gevloden.
a Job 19:13. Ps. 88:9. verwijsteksten
41 Namelijk Zijn discipelen.
   
51 Καὶ εἷς τις νεανίσκος ἠκολούθει αὐτῷ, περιβεβλημένος σινδόνα ἐπὶ γυμνοῦ. καὶ κρατοῦσιν αὐτὸν οἱ νεανίσκοι· 51 En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijnwaad 42omgedaan over het naakte lijf, en 43de jongelingen grepen hem.
42 Gr. omgeworpen.
43 Dit schijnen geweest te zijn enige jonge soldaten. Deze historie wordt verhaald om aan te wijzen de wreedheid dergenen die Christus vingen.
   
52 ὁ δὲ καταλιπὼν τὴν σινδόνα γυμνὸς ἔφυγεν ἀπ’ αὐτῶν. 52 En hij het lijnwaad verlatende, is naakt van hen gevloden.
  
Voor den Groten Raad
53 Καὶ ἀπήγαγον τὸν Ἰησοῦν πρὸς τὸν ἀρχιερέα· καὶ συνέρχονται αὐτῷ πάντες οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι καὶ οἱ γραμματεῖς. 53 bEn zij leidden Jezus heen tot 44den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters en de ouderlingen en de schriftgeleerden.
b Matth. 26:57. Luk. 22:54. Joh. 18:13, 24. verwijsteksten
44 Namelijk Kajafas. Zie Matth. 26:57. Joh. 18:13. verwijsteksten
   
54 καὶ ὁ Πέτρος ἀπὸ μακρόθεν ἠκολούθησεν αὐτῷ ἕως ἔσω εἰς τὴν αὐλὴν τοῦ ἀρχιερέως· καὶ ἦν συγκαθήμενος μετὰ τῶν ὑπηρετῶν, καὶ θερμαινόμενος πρὸς *τὸ φῶς.
* τὸ φῶς St, B, Sc, M | φῶς Elz
54 En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was medezittende met de dienaren en zich warmende 45bij het vuur.
45 Gr. bij het licht.
   
55 οἱ δὲ ἀρχιερεῖς καὶ ὅλον τὸ συνέδριον ἐζήτουν κατὰ τοῦ Ἰησοῦ μαρτυρίαν, εἰς τὸ θανατῶσαι αὐτόν· καὶ οὐχ εὕρισκον. 55 cEn de overpriesters en de gehele 46Raad zochten getuigenis tegen Jezus om Hem te doden, en vonden niet.
c Matth. 26:59. Hand. 6:13. verwijsteksten
46 Gr. synedrion. Zie daarvan Matth. 5:22. verwijsteksten
   
56 πολλοὶ γὰρ ἐψευδομαρτύρουν κατ’ αὐτοῦ, καὶ ἴσαι αἱ μαρτυρίαι οὐκ ἦσαν. 56 Want velen getuigden valselijk tegen Hem en de getuigenissen 47waren niet eenparig.
47 Dat is, kwamen niet overeen.
   
57 καί τινες ἀναστάντες ἐψευδομαρτύρουν κατ’ αὐτοῦ, λέγοντες 57 En 48enigen opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
48 Matth. 26:61 zegt van twee, waarvan de een anders sprak dan de ander, gelijk ook de evangelisten derzelver getuigenissen verscheidenlijk verhalen. verwijsteksten
   
58 ὅτι Ἡμεῖς ἠκούσαμεν αὐτοῦ λέγοντος ὅτι Ἐγὼ καταλύσω τὸν ναὸν τοῦτον τὸν χειροποίητον, καὶ διὰ τριῶν ἡμερῶν ἄλλον ἀχειροποίητον οἰκοδομήσω. 58 Wij hebben Hem horen zeggen: dIk zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
d Mark. 15:29. Joh. 2:19. verwijsteksten
   
59 καὶ οὐδὲ οὕτως ἴση ἦν ἡ μαρτυρία αὐτῶν. 59 En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
60 καὶ ἀναστὰς ὁ ἀρχιερεὺς εἰς τὸ μέσον ἐπηρώτησε τὸν Ἰησοῦν, λέγων, Οὐκ ἀποκρίνῃ οὐδέν; τί οὗτοί σου καταμαρτυροῦσιν; 60 eEn de hogepriester in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
e Matth. 26:62. verwijsteksten
   
61 ὁ δὲ ἐσιώπα, καὶ οὐδὲν ἀπεκρίνατο. πάλιν ὁ ἀρχιερεὺς ἐπηρώτα αὐτόν, καὶ λέγει αὐτῷ, Σὺ εἶ ὁ Χριστός, ὁ Υἱὸς τοῦ εὐλογητοῦ; 61 fMaar Hij zweeg stil en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
f Jes. 53:7. Hand. 8:32. verwijsteksten
   
62 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἐγώ εἰμι. καὶ ὄψεσθε τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου καθήμενον ἐκ δεξιῶν τῆς δυνάμεως, καὶ ἐρχόμενον μετὰ τῶν νεφελῶν τοῦ οὐρανοῦ. 62 En Jezus zeide: Ik ben het; gen gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten 49ter rechterhand der kracht Gods en komen 50met de wolken des hemels.
g Dan. 7:13. Matth. 16:27; 24:30; 25:31. Luk. 21:27. Hand. 1:11. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
49 Dat is, aan de krachtige rechterhand Gods.
50 Dat is, op de wolken, Matth. 26:64. Of: in de wolken, gelijk Mark. 13:26. verwijsteksten
   
63 ὁ δὲ ἀρχιερεὺς διαρρήξας τοὺς χιτῶνας αὐτοῦ λέγει, Τί ἔτι χρείαν ἔχομεν μαρτύρων; 63 En de hogepriester verscheurende zijn 51klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
51 Gr. rokken.
   
64 ἠκούσατε τῆς βλασφημίας· τί ὑμῖν φαίνεται; οἱ δὲ πάντες κατέκριναν αὐτὸν εἶναι ἔνοχον θανάτου. 64 Gij hebt de godslastering gehoord: wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem des doods schuldig te zijn.
65 καὶ ἤρξαντό τινες ἐμπτύειν αὐτῷ, καὶ περικαλύπτειν τὸ πρόσωπον αὐτοῦ, καὶ κολαφίζειν αὐτόν, καὶ λέγειν αὐτῷ, Προφήτευσον· καὶ οἱ ὑπηρέται ῥαπίσμασιν αὐτὸν ἔβαλλον. 65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en hmet vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer. En de dienaars 52gaven Hem kinnebakslagen.
h Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3. verwijsteksten
52 Of: sloegen Hem met stokken of garden.
  
Jezus door Petrus verloochend
66 Καὶ ὄντος τοῦ Πέτρου ἐν τῇ αὐλῇ κάτω, ἔρχεται μία τῶν παιδισκῶν τοῦ ἀρχιερέως, 66 iEn als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
i Matth. 26:58, 69. Luk. 22:55. Joh. 18:16, 17. verwijsteksten
   
67 καὶ ἰδοῦσα τὸν Πέτρον θερμαινόμενον, ἐμβλέψασα αὐτῷ λέγει, Καὶ σὺ μετὰ τοῦ Ναζαρηνοῦ Ἰησοῦ ἦσθα. 67 En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan en zeide: Ook gij waart 53met Jezus den Nazaréner.
53 Namelijk als een van Zijn discipelen.
   
68 ὁ δὲ ἠρνήσατο, λέγων, Οὐκ οἶδα, οὐδὲ ἐπίσταμαι τί σὺ λέγεις. καὶ ἐξῆλθεν ἔξω εἰς τὸ προαύλιον· καὶ ἀλέκτωρ ἐφώνησε. 68 Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat gij zegt. En hij ging buiten in de 54voorzaal, en de haan 55kraaide.
54 Of: portaal.
55 Namelijk voor de eerste maal, gelijk blijkt vers 72. verwijsteksten
   
69 καὶ ἡ παιδίσκη ἰδοῦσα αὐτὸν πάλιν ἤρξατο λέγειν τοῖς παρεστηκόσιν ὅτι Οὗτος ἐξ αὐτῶν ἐστίν. 69 kEn de dienstmaagd hem 56wederom ziende, begon te zeggen tot degenen die daarbij stonden: Deze is een van die.
k Matth. 26:71. Luk. 22:58. Joh. 18:25. verwijsteksten
56 Namelijk omtrent een uur daarna. Zie Luk. 22:59. verwijsteksten
   
70 ὁ δὲ πάλιν ἠρνεῖτο. καὶ μετὰ μικρὸν πάλιν οἱ παρεστῶτες ἔλεγον τῷ Πέτρῳ, Ἀληθῶς ἐξ αὐτῶν εἶ· καὶ γὰρ Γαλιλαῖος εἶ, καὶ ἡ λαλιά σου ὁμοιάζει. 70 Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, 57die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileeër en uw spraak 58gelijkt.
57 Namelijk een dienaar des hogepriesters, die maagschap was van dengene dien Petrus het oor afgehouwen had. Zie Joh. 18:26. verwijsteksten
58 Dat is, komt met hun spraak overeen.
   
71 ὁ δὲ ἤρξατο ἀναθεματίζειν καὶ ὀμνύειν ὅτι Οὐκ οἶδα τὸν ἄνθρωπον τοῦτον ὃν λέγετε. 71 En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
72 καὶ ἐκ δευτέρου ἀλέκτωρ ἐφώνησε. καὶ ἀνεμνήσθη ὁ Πέτρος τοῦ ῥήματος οὗ εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς ὅτι Πρὶν ἀλέκτορα φωνῆσαι δίς, ἀπαρνήσῃ με τρίς. καὶ ἐπιβαλὼν ἔκλαιε. 72 En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord hetwelk Jezus tot hem gezegd had: lEer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij 59zich vandaar makende, weende.
l Matth. 26:34, 75. Luk. 22:61. Joh. 13:38; 18:27. verwijsteksten
59 Gr. werpende, namelijk zichzelven in of door of onder, namelijk het volk. Of: aanvangende, uitbarstende, namelijk tot schreien.

Einde Markus 14