Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 10

1 Christus beantwoordt de vraag der farizeeën of het een man geoorloofd is zijn vrouw te verlaten. 13 Wil dat men de kinderkens tot Hem zal laten komen, en zegent hen. 17 Antwoordt een rijken jongeling, die vraagde wat hij doen moest om het eeuwige leven te beërven. 23 En leert hoe zwaarlijk de rijken in het Koninkrijk der hemelen komen. 28 Belooft dengenen die het hunne om Zijnentwil verlaten, tijdelijke en eeuwige vergelding. 32 Voorzegt wederom Zijn lijden, dood en wederopstanding. 35 Antwoordt den kinderen van Zebedeüs op hun verzoek van het zitten tot Zijn rechter- en linkerhand, en vermaant hen tot lijden en nederigheid. 46 Maakt den blinden Bartimeüs ziende.
  
De heiligheid van het huwelijk
1 Κἀκεῖθεν ἀναστὰς ἔρχεται εἰς τὰ ὅρια τῆς Ἰουδαίας διὰ τοῦ πέραν τοῦ Ἰορδάνου· καὶ συμπορεύονται πάλιν ὄχλοι πρὸς αὐτόν· καί, ὡς εἰώθει, πάλιν ἐδίδασκεν αὐτούς. 1 ENa 1vandaar opgestaan zijnde, ging Hij naar de landpalen van Judéa, door 2de overzijde van de Jordaan; en de 3scharen kwamen wederom tezamen bij Hem, en gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom.
a Matth. 19:1. verwijsteksten
1 Namelijk van Kapernaüm, uit het huis waar Hij tevoren een vermaning gedaan had aan Zijn discipelen.
2 Namelijk ten aanzien van de woestijn. Of: nevens de Jordaan. Zie Matth. 19:1, enz. verwijsteksten
3 Namelijk die Hem uit Galilea gevolgd waren, Matth. 19:2. verwijsteksten
   
2 καὶ προσελθόντες οἱ Φαρισαῖοι ἐπηρώτησαν αὐτόν, Εἰ ἔξεστιν ἀνδρὶ γυναῖκα ἀπολῦσαι, πειράζοντες αὐτόν. 2 En de farizeeën tot Hem komende, vraagden Hem of het een man geoorloofd is zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende.
3 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Τί ὑμῖν ἐνετείλατο Μωσῆς; 3 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Wat heeft Mozes u geboden?
4 οἱ δὲ εἶπον, Μωσῆς ἐπέτρεψε βιβλίον ἀποστασίου γράψαι, καὶ ἀπολῦσαι. 4 En zij zeiden: bMozes heeft toegelaten een 4scheidbrief te schrijven en haar te verlaten.
b Deut. 24:1. Jer. 3:1. Matth. 5:31. verwijsteksten
4 Van den scheidbrief en dit gehele antwoord van Christus zie Matth. 19:3, enz. verwijsteksten
   
5 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Πρὸς τὴν σκληροκαρδίαν ὑμῶν ἔγραψεν ὑμῖν τὴν ἐντολὴν ταύτην· 5 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Vanwege de hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod geschreven.
6 ἀπὸ δὲ ἀρχῆς κτίσεως, ἄρσεν καὶ θῆλυ ἐποίησεν αὐτοὺς ὁ Θεός. 6 cMaar van het begin der schepping heeft God hen man en vrouw gemaakt.
c Gen. 1:27. Matth. 19:4. verwijsteksten
   
7 ἕνεκεν τούτου καταλείψει ἄνθρωπος τὸν πατέρα αὐτοῦ καὶ τὴν μητέρα· καὶ προσκολληθήσεται πρὸς τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, 7 dDaarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw 5aanhangen;
d Gen. 2:24. 1 Kor. 6:16. Ef. 5:31. verwijsteksten
5 Of: aankleven. Zie Matth. 19:5. verwijsteksten
   
8 καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν. ὥστε οὐκέτι εἰσὶ δύο, ἀλλὰ μία σάρξ. 8 En die twee zullen 6tot één vlees zijn, alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees.
6 Dat is, gelijk één lichaam of één mens.
   
9 ὃ οὖν ὁ Θεὸς συνέζευξεν, ἄνθρωπος μὴ χωριζέτω. 9 eHetgeen dan God 7samengevoegd heeft, 8scheide de mens niet.
e 1 Kor. 7:10. verwijsteksten
7 Gr. tezamen als in een juk ingespannen heeft.
8 Namelijk tegen of buiten Gods ordonnantie. Of: anders dan om overspel; gelijk uitgedrukt wordt Matth. 5:32; 19:9. verwijsteksten
   
10 καὶ ἐν τῇ οἰκίᾳ πάλιν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ περὶ τοῦ αὐτοῦ ἐπηρώτησαν αὐτόν. 10 En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom van hetzelve.
11 καὶ λέγει αὐτοῖς, Ὃς ἐὰν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ καὶ γαμήσῃ ἄλλην, μοιχᾶται ἐπ’ αὐτήν· 11 fEn Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel 9tegen haar.
f Matth. 5:32; 19:9. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. verwijsteksten
9 Namelijk die hij verlaat; omdat hij de trouw niet houdt, die hij haar beloofd heeft, Mal. 2:14. verwijsteksten
   
12 καὶ ἐὰν γυνὴ ἀπολύσῃ τὸν ἄνδρα αὐτῆς καὶ γαμηθῇ ἄλλῳ, μοιχᾶται. 12 En indien een vrouw haar man zal verlaten en met een ander trouwen, die doet overspel.
  
Jezus zegent de kinderen
13 Καὶ προσέφερον αὐτῷ παιδία ἵνα ἅψηται αὐτῶν· οἱ δὲ μαθηταὶ ἐπετίμων τοῖς προσφέρουσιν. 13 gEn zij 10brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij hen 11aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen die hen tot Hem brachten.
g Matth. 19:13. Luk. 18:15. verwijsteksten
10 Of: droegen.
11 Dat is, met oplegging der handen zegenen, Matth. 19:13, gelijk Hij gedaan heeft, vers 16. verwijsteksten
   
14 ἰδὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς ἠγανάκτησε, καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ἄφετε τὰ παιδία ἔρχεσθαι πρός με, καὶ μὴ κωλύετε αὐτά· τῶν γὰρ τοιούτων ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 14 Maar Jezus dat ziende, nam het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; hwant derzulken is het Koninkrijk Gods.
h Matth. 18:3; 19:14. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2. verwijsteksten
   
15 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὃς ἐὰν μὴ δέξηται τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ ὡς παιδίον, οὐ μὴ εἰσέλθῃ εἰς αὐτήν. 15 Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt 12gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan.
12 Namelijk in eenvoudigheid, oprechtheid en nederigheid.
   
16 καὶ ἐναγκαλισάμενος αὐτά, τιθεὶς τὰς χεῖρας ἐπ’ αὐτά, ηὐλόγει αὐτά. 16 iEn Hij omving hen met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve.
i Matth. 19:15. Mark. 9:36. verwijsteksten
  
De rijke jongeling
17 Καὶ ἐκπορευομένου αὐτοῦ εἰς ὁδόν, προσδραμὼν εἷς καὶ γονυπετήσας αὐτὸν ἐπηρώτα αὐτόν, Διδάσκαλε ἀγαθέ, τί ποιήσω ἵνα ζωὴν αἰώνιον κληρονομήσω; 17 kEn als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vraagde Hem: Goede Meester, wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve?
k Matth. 19:16. Luk. 18:18. verwijsteksten
   
18 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Τί με λέγεις ἀγαθόν; οὐδεὶς ἀγαθός, εἰ μὴ εἷς, ὁ Θεός. 18 En Jezus zeide tot hem: Wat 13noemt gij Mij goed? 14Niemand is goed dan Eén, namelijk God.
13 Gr. zegt gij.
14 Zie hiervan de aant. op Matth. 19:17. verwijsteksten
   
19 τὰς ἐντολὰς οἶδας, Μὴ μοιχεύσῃς, μὴ φονεύσῃς, μὴ κλέψῃς, μὴ ψευδομαρτυρήσῃς, μὴ ἀποστερήσῃς, τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα. 19 Gij weet de geboden: lGij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niemand 15tekortdoen; eer uw vader en moeder.
l Ex. 20:13; 21:12. Deut. 5:17. Rom. 13:9. verwijsteksten
15 Namelijk hetzij door bedrog of anderszins, waarvoor van Christus gesteld wordt Matth. 19:19: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Zodat dit als een kort begrip is van al de voorgaande geboden. verwijsteksten
   
20 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτῷ, Διδάσκαλε, ταῦτα πάντα ἐφυλαξάμην ἐκ νεότητός μου. 20 Doch hij antwoordende zeide tot Hem: Meester, al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af.
21 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἐμβλέψας αὐτῷ ἠγάπησεν αὐτόν, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἕν σοι ὑστερεῖ· ὕπαγε, ὅσα ἔχεις πώλησον, καὶ δὸς τοῖς πτωχοῖς, καὶ ἕξεις θησαυρὸν ἐν οὐρανῷ· καὶ δεῦρο, ἀκολούθει μοι, ἄρας τὸν σταυρόν. 21 En Jezus hem aanziende, 16beminde hem en zeide tot hem: mEén ding 17ontbreekt u: ga heen, 18verkoop alles wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op en volg Mij.
16 Dat is, toonde hem tekenen van toegenegenheid, gelijk dit woord somwijlen ook betekent. Want Christus heeft die ook enigszins lief, die zich uiterlijk naar Gods geboden schikken. Zie voorts de aantt. op Matth. 19:17, enz. verwijsteksten
m Matth. 6:19. Luk. 12:33; 16:9. 1 Tim. 6:17. verwijsteksten
17 Namelijk dat gij niet God en Zijn Woord bovenal liefhebt, hetwelk nochtans het voornaamste is in de wet.
18 Dit was een buitengewoon gebod, hetwelk Christus dezen jongeling geeft om hem te beproeven en zijn onvolmaaktheid te doen blijken.
   
22 ὁ δὲ στυγνάσας ἐπὶ τῷ λόγῳ ἀπῆλθε λυπούμενος· ἦν γὰρ ἔχων κτήματα πολλά. 22 Maar hij 19treurig geworden zijnde over dat woord, ging bedroefd weg; want hij had vele 20goederen.
19 Of: onlustig, moeilijk.
20 Gr. bezittingen.
   
23 Καὶ περιβλεψάμενος ὁ Ἰησοῦς λέγει τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Πῶς δυσκόλως οἱ τὰ χρήματα ἔχοντες εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ εἰσελεύσονται. 23 En Jezus rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: nHoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods inkomen!
n Spr. 11:28. Matth. 19:23. Luk. 18:24. verwijsteksten
   
24 οἱ δὲ μαθηταὶ ἐθαμβοῦντο ἐπὶ τοῖς λόγοις αὐτοῦ. ὁ δὲ Ἰησοῦς πάλιν ἀποκριθεὶς λέγει αὐτοῖς, Τέκνα, πῶς δύσκολόν ἐστι τοὺς πεποιθότας ἐπὶ τοῖς χρήμασιν εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ εἰσελθεῖν. 24 En de discipelen werden verbaasd over deze Zijn woorden. Maar Jezus wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen, hoe zwaar is het, dat degenen die op het goed hun betrouwen zetten, in het Koninkrijk Gods ingaan!
25 εὐκοπώτερόν ἐστι κάμηλον διὰ τῆς τρυμαλιᾶς τῆς ῥαφίδος *διελθεῖν, ἢ πλούσιον εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ εἰσελθεῖν.
* διελθεῖν St-1551, B, Elz, Sc | εἰσελθεῖν St-1550, M
25 Het is lichter dat 21een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods ingaat.
21 Zie hiervan de aantt. op Matth. 19:24. verwijsteksten
   
26 οἱ δὲ περισσῶς ἐξεπλήσσοντο, λέγοντες πρὸς ἑαυτούς, Καὶ τίς δύναται σωθῆναι; 26 En zij werden nog meer verslagen, zeggende tot elkander: Wie kan dan zalig worden?
27 ἐμβλέψας δὲ αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς λέγει, Παρὰ ἀνθρώποις ἀδύνατον, ἀλλ’ οὐ παρὰ τῷ Θεῷ· πάντα γὰρ δυνατά ἐστι παρὰ τῷ Θεῷ. 27 Doch Jezus hen aanziende zeide: 22Bij de mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; owant alle dingen zijn mogelijk bij God.
22 Zie hiervan ook Matth. 19:26. verwijsteksten
o Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37. verwijsteksten
   
28 καὶ ἤρξατο ὁ Πέτρος λέγειν αὐτῷ, Ἰδού, ἡμεῖς ἀφήκαμεν πάντα, καὶ ἠκολουθήσαμέν σοι. 28 pEn Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
p Matth. 4:20; 19:27. Luk. 5:11; 18:28. verwijsteksten
   
29 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐδείς ἐστιν ὃς ἀφῆκεν οἰκίαν, ἢ ἀδελφούς, ἢ ἀδελφάς, ἢ πατέρα, ἢ μητέρα, ἢ γυναῖκα, ἢ τέκνα, ἢ ἀγρούς, ἕνεκεν ἐμοῦ καὶ τοῦ εὐαγγελίου, 29 En Jezus antwoordende zeide: Voorwaar zeg Ik ulieden: Er is niemand die verlaten heeft huis of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijnentwil en des Evangelies wil,
30 ἐὰν μὴ λάβῃ ἑκατονταπλασίονα νῦν ἐν τῷ καιρῷ τούτῳ, οἰκίας καὶ ἀδελφοὺς καὶ ἀδελφὰς καὶ μητέρας καὶ τέκνα καὶ ἀγρούς, μετὰ διωγμῶν, καὶ ἐν τῷ αἰῶνι τῷ ἐρχομένῳ ζωὴν αἰώνιον. 30 Of hij ontvangt 23honderdvoud nu in dezen tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, 24met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.
23 Dat is, veelvoudiglijk, of: wat honderdmaal en veel meer waardiger is dan hetgeen hij verlaat. Want de minste zegen Gods met een geruste consciëntie is meer dan al het goed van de wereld, 1 Tim. 6:6. verwijsteksten
24 Dat is, in het midden van alle verdrukkingen.
   
31 πολλοὶ δὲ ἔσονται πρῶτοι ἔσχατοι, καὶ οἱ ἔσχατοι πρῶτοι. 31 qMaar vele 25eersten zullen de laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, de eersten.
q Matth. 19:30; 20:16. Luk. 13:30. verwijsteksten
25 Dat is, die in uiterlijken ijver en godsdienstigheid schijnen de eersten te zijn.
  
Derde aankondiging van het lijden
32 Ἦσαν δὲ ἐν τῇ ὁδῷ ἀναβαίνοντες εἰς Ἱεροσόλυμα· καὶ ἦν προάγων αὐτοὺς ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἐθαμβοῦντο, καὶ ἀκολουθοῦντες ἐφοβοῦντο. καὶ παραλαβὼν πάλιν τοὺς δώδεκα, ἤρξατο αὐτοῖς λέγειν τὰ μέλλοντα αὐτῷ συμβαίνειν 32 rEn zij waren op den weg, gaande op naar Jeruzalem; en Jezus 26ging vóór hen; en zij waren verbaasd, en Hem volgende waren zij 27bevreesd. En de twaalve wederom tot Zich nemende, begon Hij hun te zeggen de dingen die Hem overkomen zouden;
r Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31. Luk. 9:22; 18:31; 24:7. verwijsteksten
26 Namelijk om te tonen Zijn gewilligheid tot het lijden.
27 Omdat Christus hun tevoren gezegd had, gelijk Hij hetzelve daarna wederom verhaalt, wat Hij te Jeruzalem zou moeten lijden, Joh. 11:8, en zij wisten dat de Joden besloten hadden in hun Raad Hem te doden, Joh. 11:53, 57. verwijsteksten
   
33 ὅτι Ἰδού, ἀναβαίνομεν εἰς Ἱεροσόλυμα, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδοθήσεται τοῖς ἀρχιερεῦσι καὶ τοῖς γραμματεῦσι, καὶ κατακρινοῦσιν αὐτὸν θανάτῳ, καὶ παραδώσουσιν αὐτὸν τοῖς ἔθνεσι, 33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren;
34 καὶ ἐμπαίξουσιν αὐτῷ, καὶ μαστιγώσουσιν αὐτόν, καὶ ἐμπτύσουσιν αὐτῷ, καὶ ἀποκτενοῦσιν αὐτόν· καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἀναστήσεται. 34 En zij zullen Hem bespotten en Hem geselen en Hem bespuwen en Hem doden; en ten derden dage zal Hij weder opstaan.
  
De zonen van Zebedéüs
35 Καὶ προσπορεύονται αὐτῷ Ἰάκωβος καὶ Ἰωάννης οἱ υἱοὶ Ζεβεδαίου, λέγοντες, Διδάσκαλε, θέλομεν ἵνα ὃ ἐὰν αἰτήσωμεν, ποιήσῃς ἡμῖν. 35 sEn tot Hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, 28zeggende: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt zo wat wij begeren zullen.
s Matth. 20:20. verwijsteksten
28 Namelijk door hun moeder, gelijk blijkt uit Matth. 20:20. verwijsteksten
   
36 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Τί θέλετε ποιῆσαί με ὑμῖν; 36 En Hij zeide tot hen: Wat wilt gij dat Ik u doe?
37 οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Δὸς ἡμῖν, ἵνα εἷς ἐκ δεξιῶν σου καὶ εἷς ἐξ εὐωνύμων σου καθίσωμεν ἐν τῇ δόξῃ σου. 37 En zij zeiden tot Hem: Geef ons dat wij mogen 29zitten de een aan Uw rechterhand en de ander aan Uw linkerhand in Uw heerlijkheid.
29 Zie hiervan Matth. 20:21. verwijsteksten
   
38 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐκ οἴδατε τί αἰτεῖσθε. δύνασθε πιεῖν τὸ ποτήριον ὃ ἐγὼ πίνω, καὶ τὸ βάπτισμα ὃ ἐγὼ βαπτίζομαι βαπτισθῆναι; 38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den 30drinkbeker drinken dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden twaar Ik mede gedoopt word?
30 Zie hiervan de verklaring op Matth. 20:22. verwijsteksten
t Matth. 20:22. Luk. 12:50. verwijsteksten
   
39 οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Δυνάμεθα. ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Τὸ μὲν ποτήριον ὃ ἐγὼ πίνω πίεσθε· καὶ τὸ βάπτισμα ὃ ἐγὼ βαπτίζομαι βαπτισθήσεσθε· 39 En zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den drinkbeker dien Ik drink, zult gij wel drinken, en met den doop gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word;
40 τὸ δὲ καθίσαι ἐκ δεξιῶν μου καὶ ἐξ εὐωνύμων μου οὐκ ἔστιν ἐμὸν δοῦναι, ἀλλ’ οἷς ἡτοίμασται. 40 Maar het zitten tot Mijn rechter- en tot Mijn linkerhand 31staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden vdien het bereid is.
31 Gr. is Mijne niet. Of: staat bij Mij niet te geven, dan dien het bereid is. Zie Matth. 20:23. verwijsteksten
v Matth. 25:34. verwijsteksten
   
41 καὶ ἀκούσαντες οἱ δέκα ἤρξαντο ἀγανακτεῖν περὶ Ἰακώβου καὶ Ἰωάννου. 41 xEn als de andere tien dit hoorden, begonnen zij het van Jakobus en Johannes 32zeer kwalijk te nemen.
x Matth. 20:24. verwijsteksten
32 Omdat zij meenden, dat dit verzoek hun nadelig was.
   
42 ὁ δὲ Ἰησοῦς προσκαλεσάμενος αὐτοὺς λέγει αὐτοῖς, Οἴδατε ὅτι οἱ δοκοῦντες ἄρχειν τῶν ἐθνῶν κατακυριεύουσιν αὐτῶν· καὶ οἱ μεγάλοι αὐτῶν κατεξουσιάζουσιν αὐτῶν. 42 Maar Jezus hen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: 33Gij weet ydat degenen 34die geacht worden oversten te zijn 35der volken, heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over hen.
33 Zie hiervan ook Matth. 20:25. verwijsteksten
y Matth. 20:25. Luk. 22:25. verwijsteksten
34 Of: die zich inbeelden.
35 Anders: der heidenen.
   
43 οὐχ οὕτω δὲ ἔσται ἐν ὑμῖν· ἀλλ’ ὃς ἐὰν θέλῃ γενέσθαι μέγας ἐν ὑμῖν, ἔσται διάκονος ὑμῶν· 43 zDoch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u groot zal willen worden, die zal uw dienaar zijn.
z 1 Petr. 5:3. verwijsteksten
   
44 καὶ ὃς ἂν θέλῃ ὑμῶν γενέσθαι πρῶτος, ἔσται πάντων δοῦλος. 44 En zo wie van u de eerste zal willen worden, die zal aller dienstknecht zijn.
45 καὶ γὰρ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἦλθε διακονηθῆναι, ἀλλὰ διακονῆσαι, καὶ δοῦναι τὴν ψυχὴν αὐτοῦ λύτρον ἀντὶ πολλῶν. 45 Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen aom gediend te worden, maar om te dienen en bZijn 36ziel te geven tot 37een rantsoen voor velen.
a Joh. 13:14. Filipp. 2:7. verwijsteksten
b Ef. 1:7. Kol. 1:14. 1 Tim. 2:6. Tit. 2:14. verwijsteksten
36 Of: leven.
37 Of: losgeld, dat gegeven wordt voor de verlossing der gevangenen.
  
De blinde Bartiméüs
46 Καὶ ἔρχονται εἰς Ἰεριχώ· καὶ ἐκπορευομένου αὐτοῦ ἀπὸ Ἰεριχώ, καὶ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ ὄχλου ἱκανοῦ, υἱὸς Τιμαίου Βαρτίμαιος ὁ τυφλὸς ἐκάθητο παρὰ τὴν ὁδὸν προσαιτῶν. 46 cEn zij kwamen te 38Jericho. En als Hij en Zijn discipelen en een grote schare van Jericho uitging, zat 39de zoon van Timéüs, Bartiméüs, de blinde, aan den weg, bedelende.
c Matth. 20:29. Luk. 18:35. verwijsteksten
38 Deze stad was gelegen bij Gilgal omtrent de Jordaan, van dewelke zie Joz. 4:19. verwijsteksten
39 De evangelist Mattheüs zegt van twee blinden; maar Markus verhaalt alleen van dengene die meest bekend was, en die van beiden meest riep.
   
47 καὶ ἀκούσας ὅτι Ἰησοῦς ὁ Ναζωραῖός ἐστιν, ἤρξατο κράζειν καὶ λέγειν, Ὁ Υἱὸς Δαβίδ, Ἰησοῦ, ἐλέησόν με. 47 En horende dat het Jezus de Nazaréner was, begon hij te roepen en te zeggen: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner.
48 καὶ ἐπετίμων αὐτῷ πολλοί, ἵνα σιωπήσῃ· ὁ δὲ πολλῷ μᾶλλον ἔκραζεν, Υἱὲ Δαβίδ, ἐλέησόν με. 48 En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Gij Zone Davids, ontferm U mijner.
49 καὶ στὰς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτὸν φωνηθῆναι· καὶ φωνοῦσι τὸν τυφλόν, λέγοντες αὐτῷ, Θάρσει· ἔγειραι, φωνεῖ σε. 49 En Jezus stilstaande, zeide dat men hem roepen zou; en zij riepen den blinde, zeggende tot hem: Heb goeden moed, sta op, Hij roept u.
50 ὁ δὲ ἀποβαλὼν τὸ ἱμάτιον αὐτοῦ ἀναστὰς ἦλθε πρὸς τὸν Ἰησοῦν. 50 En hij 40zijn mantel afgeworpen hebbende, stond op en kwam tot Jezus.
40 Gr. zijn kleed, dat is, zijn opperkleed.
   
51 καὶ ἀποκριθεὶς λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Τί θέλεις ποιήσω σοί; ὁ δὲ τυφλὸς εἶπεν αὐτῷ, Ῥαββονί, ἵνα ἀναβλέψω. 51 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Wat wilt gij dat Ik u doen zal? En de blinde zeide tot Hem: 41Rabboni, dat ik ziende mag worden.
41 Dit betekent hetzelfde als het woord rabbi, hetwelk uitgelegd wordt meester, Joh. 20:16. verwijsteksten
   
52 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ὕπαγε· ἡ πίστις σου σέσωκέ σε. καὶ εὐθέως ἀνέβλεψε, καὶ ἠκολούθει τῷ Ἰησοῦ ἐν τῇ ὁδῷ. 52 En Jezus zeide tot hem: Ga heen, duw geloof heeft u 42behouden. En terstond werd hij ziende, en volgde Jezus op den weg.
d Matth. 9:22. Mark. 5:34. verwijsteksten
42 Dat is, gezond of ziende gemaakt. Niet dat zulks geschied is uit kracht des geloofs, maar omdat hetzelve op Christus en Zijn kracht steunende, een middel daarvan was.

Einde Markus 10