Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De predicatie van het Evangelie begint met den dienst van Johannes, die in de woestijn doopt en predikt met groten toeloop. 9 Christus wordt van hem gedoopt, en uit den hemel betuigd te zijn de welgeliefde Zone Gods. 12 Wordt in de woestijn verzocht. 14 Predikt in Galilea. 16 En beroept Simon en Andreas. 19 Alsook Jakobus en Johannes. 21 Leert binnen Kapernaüm. 23 Werpt een onreinen geest uit. 29 Geneest de schoonmoeder van Petrus van de koorts. 32 En allerlei kranke en bezeten mensen. 35 Vertrekt in een woeste plaats om te bidden. 38 Gaat vandaar prediken in de naaste steden. 40 Reinigt een melaatse, denwelken Hij gebiedt te zwijgen en zich den priester te vertonen. |
| | Johannes de Doper |
1 Ἀρχὴ τοῦ εὐαγγελίου Ἰησοῦ Χριστοῦ, Υἱοῦ τοῦ Θεοῦ· | | 1 HET1 begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zone Gods. |
| 1 Markus begint zijn Evangelie waar Maleachi zijn profetie eindigt, namelijk van de komst van den voorloper van Christus, om alzo het Oude en het Nieuwe Testament gelijk als aan elkander te hechten. Want al de profeten hebben tot op Johannes geprofeteerd, Matth. 11:13, die de eerste prediker des Evangelies in het Nieuwe Testament geweest is. |
| Matth. 11:13 Want al de Profeten en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. |
| | |
2 Ὡς γέγραπται ἐν τοῖς προφήταις, Ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω τὸν ἄγγελόν μου πρὸ προσώπου σου, ὃς κατασκευάσει τὴν ὁδόν σου ἔμπροσθέν σου. | | 2 Gelijk geschreven is 2in de Profeten: aZie, Ik zend Mijn 3engel voor 4Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. |
| 2 Namelijk Jes. 40:3 en Mal. 3:1. Want deze beide profetieën worden hier bijeengevoegd. |
| Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. |
| a Mal. 3:1. Matth. 11:10. Luk. 7:27. |
| Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Matth. 11:10 Want deze is het van denwelken geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg bereiden zal voor U heen. Luk. 7:27 Deze is het van welken geschreven is: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. |
| 3 Of: zendbode. Want het Griekse woord angelos betekent een zendbode, Luk. 7:24, en wordt gemeenlijk den engelen des hemels toegeschreven; doch somwijlen ook den kerkendienaren, omdat zij van God als boden uitgezonden worden om den mensen Gods wil en geboden voor te dragen, Mal. 2:7. Openb. 2:1, 8. |
| Luk. 7:24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen, van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: Openb. 2:8 En schrijf aan den engel der gemeente van die van Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is en weder levend is geworden: |
| 4 Hier spreekt God de Vader tot Zijn Zoon, en bij Maleachi spreekt de Zoon Zelf tot de gemeente en zegt daarom: voor Mijn aangezicht, dat is, voor Mijn komst, die daarop terstond volgen zal. |
| | |
3 φωνὴ βοῶντος ἐν τῇ ἐρήμῳ, Ἑτοιμάσατε τὴν ὁδὸν Κυρίου· εὐθείας ποιεῖτε τὰς τρίβους αὐτοῦ. | | 3 bDe stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden 5recht. |
| b Jes. 40:3. Matth. 3:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23. |
| Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Matth. 3:3 Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Luk. 3:4 Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht; Joh. 1:23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
| 5 Of: effen. |
| | |
4 ἐγένετο Ἰωάννης βαπτίζων ἐν τῇ ἐρήμῳ, καὶ κηρύσσων βάπτισμα μετανοίας εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν. | | 4 cJohannes was dopende in de woestijn en predikende den doop 6der bekering tot vergeving der zonden. |
| c Matth. 3:1. Luk. 3:3. Joh. 3:23. |
| Matth. 3:1 EN in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judéa, Luk. 3:3 En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden; Joh. 3:23 En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt. |
| 6 De doop wordt alzo genaamd omdat hij bediend werd aan degenen die hun zonden beleden en bekering beloofden, en om hun te wezen een teken en verzegeling, dat hun hun zonden van God om Christus’ wil vergeven waren, Hand. 19:4. Rom. 4:11. |
| Hand. 19:4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, |
| | |
5 καὶ ἐξεπορεύετο πρὸς αὐτὸν πᾶσα ἡ Ἰουδαία χώρα, καὶ οἱ Ἱεροσολυμῖται, καὶ ἐβαπτίζοντο πάντες ἐν τῷ Ἰορδάνῃ ποταμῷ ὑπ’ αὐτοῦ, ἐξομολογούμενοι τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν. | | 5 dEn al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. |
| d Matth. 3:5. Luk. 3:7. |
| Matth. 3:5 Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judéa en het gehele land rondom de Jordaan; Luk. 3:7 Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
| | |
6 ἦν δὲ Ἰωάννης ἐνδεδυμένος τρίχας καμήλου, καὶ ζώνην δερματίνην περὶ τὴν ὀσφὺν αὐτοῦ, καὶ ἐσθίων ἀκρίδας καὶ μέλι ἄγριον. | | 6 eEn 7Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lendenen, en at fsprinkhanen en 8wilden honing. |
| e 2 Kon. 1:8. Matth. 3:4. |
| 2 Kon. 1:8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed en met een lederen gordel gegord om zijn lendenen. Toen zeide hij: Het is Elía, de Tisbiet. Matth. 3:4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing. |
| 7 De verklaring van deze historie van Johannes, zie in de aantt. op Mattheüs 3, alwaar die bijna met dezelfde woorden verhaald staat. |
| Mattheüs 3 EN in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judéa, |
| f Lev. 11:22. |
| Lev. 11:22 Van die zult gij deze eten: den sprinkhaan naar zijn aard en den solham naar zijn aard, en den hargol naar zijn aard en den hagab naar zijn aard. |
| 8 Dat is, die in het wild of veld gevonden werd. |
| | |
7 καὶ ἐκήρυσσε, λέγων, Ἔρχεται ὁ ἰσχυρότερός μου ὀπίσω μου, οὗ οὐκ εἰμὶ ἱκανὸς κύψας λῦσαι τὸν ἱμάντα τῶν ὑποδημάτων αὐτοῦ. | | 7 gEn hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet 9waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden. |
| g Matth. 3:11. Luk. 3:16. Joh. 1:27. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 1:27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. |
| 9 Gr. bekwaam, of: genoegzaam. |
| | |
8 ἐγὼ μὲν ἐβάπτισα ὑμᾶς ἐν ὕδατι· αὐτὸς δὲ βαπτίσει ὑμᾶς ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. | | 8 hIk heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen imet den Heiligen Geest. |
| h Matth. 3:11. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Hand. 1:5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Hand. 11:16 En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. Hand. 19:4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; |
| i Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:4; 11:15. |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 11:15 En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin. |
| | Johannes doopt Jezus |
9 Καὶ ἐγένετο ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις, ἦλθεν Ἰησοῦς ἀπὸ Ναζαρὲθ τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἐβαπτίσθη ὑπὸ Ἰωάννου εἰς τὸν Ἰορδάνην. | | 9 En het geschiedde in diezelve dagen, dat Jezus kwam van 10Nazareth, gelegen in Galiléa, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan. |
| 10 Namelijk waar Hij opgevoed was en tot dien tijd toe gewoond had. Zie Luk. 2:51; 4:16. |
| Luk. 2:51 En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. |
| | |
10 καὶ εὐθέως ἀναβαίνων ἀπὸ τοῦ ὕδατος, εἶδε σχιζομένους τοὺς οὐρανούς, καὶ τὸ Πνεῦμα ὡσεὶ περιστερὰν καταβαῖνον ἐπ’ αὐτόν· | | 10 kEn terstond als hij uit het water opklom, zag 11hij de hemelen 12opengaan, en den Geest gelijk een duif 13op Hem nederdalen. |
| k Matth. 3:16. Luk. 3:21. Joh. 1:32. |
| Matth. 3:16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. Luk. 3:21 En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd, Joh. 1:32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem. |
| 11 Namelijk Johannes de Doper. |
| 12 Gr. gescheurd, of: gekliefd. |
| 13 Namelijk op Jezus. Zie Joh. 1:32, 33. |
| Joh. 1:32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem. Joh. 1:33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. |
| | |
11 καὶ φωνὴ ἐγένετο ἐκ τῶν οὐρανῶν, Σὺ εἶ ὁ Υἱός μου ὁ ἀγαπητός, ἐν ᾧ εὐδόκησα. | | 11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: lGij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| l Ps. 2:7. Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. Mark. 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. |
| Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| | De verzoeking in de woestijn |
12 Καὶ εὐθὺς τὸ Πνεῦμα αὐτὸν ἐκβάλλει εἰς τὴν ἔρημον. | | 12 mEn terstond dreef Hem de 14Geest uit in de woestijn. |
| m Matth. 4:1. Luk. 4:1. |
| Matth. 4:1 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. Luk. 4:1 EN Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn, |
| 14 Namelijk de Heilige Geest. Zie Luk. 4:1. |
| Luk. 4:1 EN Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn, |
| | |
13 καὶ ἦν ἐκεῖ ἐν τῇ ἐρήμῳ ἡμέρας τεσσαράκοντα πειραζόμενος ὑπὸ τοῦ Σατανᾶ, καὶ ἦν μετὰ τῶν θηρίων, καὶ οἱ ἄγγελοι διηκόνουν αὐτῷ. | | 13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, 15verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem. |
| 15 Voornamelijk nadat Hij veertig dagen en nachten gevast had. Zie Matth. 4:2. |
| Matth. 4:2 En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste. |
| | Het begin van Jezus’ prediking |
14 Μετὰ δὲ τὸ παραδοθῆναι τὸν Ἰωάννην, ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς εἰς τὴν Γαλιλαίαν, κηρύσσων τὸ εὐαγγέλιον τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ, | | 14 nEn nadat Johannes 16overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, 17predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods, |
| n Matth. 4:12. Luk. 4:14. Joh. 4:43. |
| Matth. 4:12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa; Luk. 4:14 En Jezus keerde weder door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. |
| 16 Namelijk in de gevangenis. Waarvan zie breder Matth. 14:3. |
| Matth. 14:3 Want Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. |
| 17 Hoewel Hij tevoren al had begonnen te prediken, Joh. 3:24, zo heeft Hij na Johannes’ gevangenis Zijn predikambt plechtiglijk en volkomenlijk met Zijn apostelen aangevangen. |
| Joh. 3:24 Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. |
| | |
15 καὶ λέγων ὅτι Πεπλήρωται ὁ καιρός, καὶ ἤγγικεν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ· μετανοεῖτε, καὶ πιστεύετε ἐν τῷ εὐαγγελίῳ. | | 15 En zeggende: De 18tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabijgekomen; obekeert u en gelooft het Evangelie. |
| 18 Namelijk die van God bestemd en van de profeten voorzegd was, Gal. 4:4. |
| Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
| o Jes. 56:1. |
| Jes. 56:1 ALZO zegt de HEERE: Bewaart het recht en doet
gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. |
| | De eerste discipelen |
16 Περιπατῶν δὲ παρὰ τὴν θάλασσαν τῆς Γαλιλαίας εἶδε Σίμωνα καὶ Ἀνδρέαν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, βάλλοντας ἀμφίβληστρον ἐν τῇ θαλάσσῃ (ἦσαν γὰρ ἁλιεῖς). | | 16 pEn wandelende bij de Galilese Zee, zag Hij 19Simon en Andréas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers). |
| p Matth. 4:18. |
| Matth. 4:18 En Jezus wandelende aan de Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers). |
| 19 Die van Christus toegenaamd werd Petrus, zie Matth. 4:18. |
| Matth. 4:18 En Jezus wandelende aan de Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers). |
| | |
17 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Δεῦτε ὀπίσω μου, καὶ ποιήσω ὑμᾶς γενέσθαι ἁλιεῖς ἀνθρώπων. | | 17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken dat gij 20vissers qder mensen zult worden. |
| 20 De predicatie des Evangelies wordt bij het vissen vergeleken, Matth. 13:47, dewijl de mensen daardoor uit de wereld getrokken en Christus toegebracht worden. |
| Matth. 13:47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; |
| q Jer. 16:16. Ez. 47:10. |
| Jer. 16:16 Zie, Ik zal zenden tot vele vissers, spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot vele jagers, die zullen hen jagen van op allen berg en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen. Ez. 47:10 Ook zal het geschieden dat er vissers aan dezelve zullen staan, van Engédi af tot En-eglaïm toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; hun vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de Grote Zee, zeer menigvuldig. |
| | |
18 καὶ εὐθέως ἀφέντες τὰ δίκτυα αὐτῶν, ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 18 rEn zij terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd. |
| r Matth. 19:27. Mark. 10:28. Luk. 5:11; 18:28. |
| Matth. 19:27 Toen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal ons dan geworden? Mark. 10:28 En Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Luk. 5:11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles en volgden Hem. Luk. 18:28 En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. |
| | |
19 καὶ προβὰς ἐκεῖθεν ὀλίγον, εἶδεν Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ζεβεδαίου, καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, καὶ αὐτοὺς ἐν τῷ πλοίῳ καταρτίζοντας τὰ δίκτυα. | | 19 sEn vandaar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, en dezelve in het schip hun netten vermakende. |
| s Matth. 4:21. |
| Matth. 4:21 En Hij vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedéüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. |
| | |
20 καὶ εὐθέως ἐκάλεσεν αὐτούς· καὶ ἀφέντες τὸν πατέρα αὐτῶν Ζεβεδαῖον ἐν τῷ πλοίῳ μετὰ τῶν μισθωτῶν ἀπῆλθον ὀπίσω αὐτοῦ. | | 20 En terstond riep Hij hen; en zij latende hun vader Zebedéüs in het schip met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd. |
| | De bezetene te Kapérnaüm |
21 Καὶ εἰσπορεύονται εἰς Καπερναούμ· καὶ εὐθέως τοῖς σάββασιν εἰσελθὼν εἰς *τὴν συναγωγήν, ἐδίδασκε. * τὴν συναγωγήν St, B-edd, Sc, M | συναγωγήν B-edd, Elz | | 21 tEn zij kwamen binnen 21Kapérnaüm; en terstond op den 22sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij. |
| t Matth. 4:13. Luk. 4:31. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Luk. 4:31 En Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen. |
| 21 Waar Hij was komen wonen, nadat Hij van Nazareth gescheiden was, Matth. 4:13. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; |
| 22 Gr. sabbatten. |
| | |
22 καὶ ἐξεπλήσσοντο ἐπὶ τῇ διδαχῇ αὐτοῦ· ἦν γὰρ διδάσκων αὐτοὺς ὡς ἐξουσίαν ἔχων, καὶ οὐχ ὡς οἱ γραμματεῖς. | | 22 vEn zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als 23macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
| v Matth. 7:28. Luk. 4:32. |
| Matth. 7:28 En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer; Luk. 4:32 En zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was met macht. |
| 23 Zie Matth. 7:29. |
| Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
| | |
23 καὶ ἦν ἐν τῇ συναγωγῇ αὐτῶν ἄνθρωπος ἐν πνεύματι ἀκαθάρτῳ, καὶ ἀνέκραξε, | | 23 xEn er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en hij riep uit, |
| x Luk. 4:33. |
| Luk. 4:33 En in de synagoge was een mens, hebbende een geest eens onreinen duivels, en riep uit met grote stem, |
| | |
24 λέγων, Ἔα, τί ἡμῖν καὶ σοί, Ἰησοῦ Ναζαρηνέ; ἦλθες ἀπολέσαι ἡμᾶς; οἶδά σε τίς εἶ, ὁ ἅγιος τοῦ Θεοῦ. | | 24 Zeggende: 24Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te 25verderven? Ik ken U wie Gij zijt, 26namelijk de Heilige Gods. |
| 24 Of: Ei, ach. |
| 25 Namelijk vóór den tijd. Zie Matth. 8:29. |
| Matth. 8:29 En zie, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd? |
| 26 Of: Gij Heilige Gods, dat is, de ware Messias, want de hogepriester droeg dezen titel, de heiligheid des Heeren, aan zijn voorhoofd als een voorbeeld van Christus. Zie Ex. 28:36. Zie ook Luk. 4:34. |
| Ex. 28:36 Verder zult gij een plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, gelijk men de zegelen graveert: DE HEILIGHEID DES HEEREN. Luk. 4:34 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk
de Heilige Gods. |
| | |
25 καὶ ἐπετίμησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Φιμώθητι, καὶ ἔξελθε ἐξ αὐτοῦ. | | 25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: 27Zwijg stil en ga uit van hem. |
| 27 Gr. Word gemuilband. Zie van dit woord Matth. 22:12. Dit zegt Christus omdat Hij door de getuigenis des duivels, die een vader der leugenen is, de waarheid niet wil verbreid of bevestigd hebben; gelijk ook Paulus doet, Hand. 16:18. |
| Matth. 22:12 En zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde. Hand. 16:18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure. |
| | |
26 καὶ σπαράξαν αὐτὸν τὸ πνεῦμα τὸ ἀκάθαρτον καὶ κράξαν φωνῇ μεγάλῃ, ἐξῆλθεν ἐξ αὐτοῦ. | | 26 En de onreine geest hem 28scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem. |
| 28 Dat is, herwaarts en derwaarts trekkende en werpende, alsof hij hem wilde verscheuren, zonder hem nochtans te kunnen kwetsen. Zie Luk. 4:35. |
| Luk. 4:35 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga van hem uit. En de duivel hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit zonder hem iets te beschadigen. |
| | |
27 καὶ ἐθαμβήθησαν πάντες, ὥστε συζητεῖν πρὸς αὐτούς, λέγοντας, Τί ἐστι τοῦτο; τίς ἡ διδαχὴ ἡ καινὴ αὕτη, ὅτι κατ’ ἐξουσίαν καὶ τοῖς πνεύμασι τοῖς ἀκαθάρτοις ἐπιτάσσει, καὶ ὑπακούουσιν αὐτῷ; | | 27 En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreinen geesten gebiedt en zij Hem gehoorzaam zijn? |
28 ἐξῆλθε δὲ ἡ ἀκοὴ αὐτοῦ εὐθὺς εἰς ὅλην τὴν περίχωρον τῆς Γαλιλαίας. | | 28 En 29Zijn gerucht ging terstond uit in het gehele omliggende land van Galiléa. |
| 29 Dat is, het gerucht van Hem. |
| | De schoonmoeder van Petrus |
29 Καὶ εὐθέως ἐκ τῆς συναγωγῆς ἐξελθόντες, ἦλθον εἰς τὴν οἰκίαν Σίμωνος καὶ Ἀνδρέου, μετὰ Ἰακώβου καὶ Ἰωάννου. | | 29 yEn van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. |
| y Matth. 8:14. Luk. 4:38. |
| Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. Luk. 4:38 En Jezus opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van Simon; en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar. |
| | |
30 ἡ δὲ πενθερὰ Σίμωνος κατέκειτο πυρέσσουσα, καὶ εὐθέως λέγουσιν αὐτῷ περὶ αὐτῆς· | | 30 En Simons 30vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar. |
| 30 Zo heeft dan Petrus een huisvrouw gehad, dewelke hij apostel geworden zijnde, niet heeft verlaten, gelijk hier blijkt, en 1 Kor. 9:5. |
| 1 Kor. 9:5 Hebben wij niet macht om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heeren en Céfas? |
| | |
31 καὶ προσελθὼν ἤγειρεν αὐτήν, κρατήσας τῆς χειρὸς αὐτῆς· καὶ ἀφῆκεν αὐτὴν ὁ πυρετὸς εὐθέως, καὶ διηκόνει αὐτοῖς. | | 31 En Hij tot haar gaande, vatte haar hand en richtte haar op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden. |
32 Ὀψίας δὲ γενομένης, ὅτε ἔδυ ὁ ἥλιος, ἔφερον πρὸς αὐτὸν πάντας τοὺς κακῶς ἔχοντας καὶ τοὺς δαιμονιζομένους· | | 32 zAls het nu avond geworden was, toen de 31zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren. |
| z Matth. 8:16. Luk. 4:40. |
| Matth. 8:16 En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met het woord, en Hij genas allen die kwalijk gesteld waren; Luk. 4:40 En als de zon onderging, allen die kranken hadden, met verscheidene ziekten bevangen, brachten die tot Hem, en Hij legde een iegelijk van hen de handen op en genas dezelve. |
| 31 Omdat het op een sabbat was, gelijk blijkt uit vers 21. Daarom wachtten zij tot den ondergang der zon, met welken de sabbat eindigde. |
| vers 21 En zij kwamen binnen Kapérnaüm; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij. |
| | |
33 καὶ ἡ πόλις ὅλη ἐπισυνηγμένη ἦν πρὸς τὴν θύραν. | | 33 En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur. |
34 καὶ ἐθεράπευσε πολλοὺς κακῶς ἔχοντας ποικίλαις νόσοις, καὶ δαιμόνια πολλὰ ἐξέβαλε, καὶ οὐκ ἤφιε λαλεῖν τὰ δαιμόνια, ὅτι ᾔδεισαν αὐτόν. | | 34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, en wierp vele duivelen uit, en 32liet den duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden. |
| 32 Of: liet hen niet zeggen dat zij Hem kenden, namelijk omdat Hij van deze leugenachtige geesten geen getuigenis hebben wilde. |
| | Prediking in geheel Galiléa |
35 Καὶ πρωῒ ἔννυχον λίαν ἀναστὰς ἐξῆλθε, καὶ ἀπῆλθεν εἰς ἔρημον τόπον, κἀκεῖ προσηύχετο. | | 35 aEn des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit en ging heen in een 33woeste plaats ben bad aldaar. |
| a Luk. 4:42. |
| Luk. 4:42 En als het dag werd, ging Hij uit en trok naar een woeste plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan. |
| 33 Of: eenzame plaats. |
| b Matth. 14:23. |
| Matth. 14:23 En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. |
| | |
36 καὶ κατεδίωξαν αὐτὸν ὁ Σίμων καὶ οἱ μετ’ αὐτοῦ· | | 36 En Simon en 34die met hem waren, zijn Hem nagevolgd. |
| 34 Namelijk de andere drie apostelen die genaamd worden vers 29, met nog velen uit het volk, als blijkt Luk. 4:42. |
| vers 29 En van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. Luk. 4:42 En als het dag werd, ging Hij uit en trok naar een woeste plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan. |
| | |
37 καὶ εὑρόντες αὐτὸν λέγουσιν αὐτῷ ὅτι Πάντες ζητοῦσί σε. | | 37 En zij Hem gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen. |
38 καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἄγωμεν εἰς τὰς ἐχομένας κωμοπόλεις, ἵνα κἀκεῖ κηρύξω· εἰς τοῦτο γὰρ ἐξελήλυθα. | | 38 En Hij zeide tot hen: cLaat ons in de bijliggende 35vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; dwant daartoe ben Ik uitgegaan. |
| c Luk. 4:43. |
| Luk. 4:43 Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik uitgezonden. |
| 35 Gr. dorpssteden, dat is, open, onbemuurde steden, hoedanige vele in Galilea waren, waarvan Josephus getuigt dat in elk van dezelve niet minder dan tienduizend mensen waren. |
| d Jes. 61:1. Luk. 4:18. |
| Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Luk. 4:18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; |
| | |
39 καὶ ἦν κηρύσσων ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν εἰς ὅλην τὴν Γαλιλαίαν, καὶ τὰ δαιμόνια ἐκβάλλων. | | 39 En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galiléa, en wierp de duivelen uit. |
| | De reiniging van een melaatse |
40 Καὶ ἔρχεται πρὸς αὐτὸν λεπρός, παρακαλῶν αὐτὸν καὶ γονυπετῶν αὐτόν, καὶ λέγων αὐτῷ ὅτι Ἐὰν θέλῃς, δύνασαί με καθαρίσαι. | | 40 eEn tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem en vallende voor Hem op de knieën, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
| e Matth. 8:2. Luk. 5:12. |
| Matth. 8:2 En zie, een melaatse kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Luk. 5:12 En het geschiedde als Hij in een dier steden was, zie, er was een man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het aangezicht en bad Hem, zeggende: Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
| | |
41 ὁ δὲ Ἰησοῦς σπλαγχνισθείς, ἐκτείνας τὴν χεῖρα, ἥψατο αὐτοῦ, καὶ λέγει αὐτῷ, Θέλω, καθαρίσθητι. | | 41 En Jezus met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd. |
42 καὶ εἰπόντος αὐτοῦ εὐθέως ἀπῆλθεν ἀπ’ αὐτοῦ ἡ λέπρα, καὶ ἐκαθαρίσθη. | | 42 En als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd gereinigd. |
43 καὶ ἐμβριμησάμενος αὐτῷ, εὐθέως ἐξέβαλεν αὐτόν, | | 43 En als Hij hem 36strengelijk verboden had, 37deed Hij hem terstond van Zich gaan; |
| 36 Of: met dreigementen scherpelijk verboden, namelijk zulks te openbaren. |
| 37 Gr. dreef hem uit, dat is, deed hem haastelijk van Zich weggaan. |
| | |
44 καὶ λέγει αὐτῷ, Ὅρα, μηδενὶ μηδὲν εἴπῃς· ἀλλ’ ὕπαγε, σεαυτὸν δεῖξον τῷ ἱερεῖ, καὶ προσένεγκε περὶ τοῦ καθαρισμοῦ σου ἃ προσέταξε Μωσῆς, εἰς μαρτύριον αὐτοῖς. | | 44 En zeide tot hem: 38Zie dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging hetgeen fMozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
| 38 Zie de oorzaak hiervan Matth. 12:16. |
| Matth. 12:16 En gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet openbaar maken zouden; |
| f Lev. 13:2; 14:1. |
| Lev. 13:2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel of gezweer of witte blaar zal zijn, dewelke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijn zonen, de priesters, gebracht worden. Lev. 14:1 DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
| | |
45 ὁ δὲ ἐξελθὼν ἤρξατο κηρύσσειν πολλὰ καὶ διαφημίζειν τὸν λόγον, ὥστε μηκέτι αὐτὸν δύνασθαι φανερῶς εἰς πόλιν εἰσελθεῖν, ἀλλ’ ἔξω ἐν ἐρήμοις τόποις ἦν· καὶ ἤρχοντο πρὸς αὐτὸν πανταχόθεν. | | 45 Maar hij uitgegaan zijnde, begon 39vele dingen te verkondigen en 40dat woord te verbreiden, alzo dat 41Hij niet meer openbaarlijk 42in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle kanten. |
| 39 Namelijk wat hem geschied was, en wat hij van Christus gehoord en gezien had. |
| 40 Dat is, deze zaak. |
| 41 Namelijk Jezus. Zie Luk. 5:15, 16. |
| Luk. 5:15 Maar het gerucht van Hem ging te meer voort; en vele scharen kwamen tezamen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun krankheden. Luk. 5:16 Maar Hij vertrok in de woestijnen, en bad aldaar. |
| 42 Namelijk Kapernaüm, gelijk blijkt uit het begin van het volgende hoofdstuk, namelijk om den groten toeloop des volks. |