Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 5

1 Christus leert op den berg welke mensen gelukzalig zijn. 13 Vergelijkt Zijn discipelen bij zout, licht en een stad op een berg gelegen. 17 Verklaart dat Hij is gekomen om de Wet te vervullen. 21 Wederspreekt de verkeerde uitleggingen der ouden van het zesde gebod. 27 Van het zevende gebod en van den scheidbrief. 33 Van het eedzweren. 38 Van weerwraak. 40 Gebiedt verdraagzaamheid. 42 Weldadigheid en oprechte liefde ook jegens de vijanden.
  
De zaligsprekingen
1 Ἰδὼν δὲ τοὺς ὄχλους ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος· καὶ καθίσαντος αὐτοῦ, προσῆλθον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ· 1 EN Jezus de scharen ziende, is geklommen op een berg; en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.
2 καὶ ἀνοίξας τὸ στόμα αὐτοῦ, ἐδίδασκεν αὐτούς, λέγων, 2 En Zijn mond 1geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende:
1 Een Hebreeuwse wijze van spreken, als iemand met ernst en vrijmoedigheid tot onderwijzing van anderen voorbedachtelijk begint te zeggen. Zie Job 33:2. Hand. 8:35. verwijsteksten
   
3 Μακάριοι οἱ πτωχοὶ τῷ πνεύματι· ὅτι αὐτῶν ἐστιν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. 3 aZalig zijn de 2armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
a Luk. 6:20. verwijsteksten
2 Dat is, nederigen en gebrokenen van hart, die hun nietigheid verstaande, een klein gevoelen van zichzelven hebben, steunende alleen op de genade Gods in Christus Jezus, Ps. 51:19. Jes. 57:15. verwijsteksten
   
4 Μακάριοι οἱ πενθοῦντες· ὅτι αὐτοὶ παρακληθήσονται. 4 bZalig zijn die 3treuren; want zij zullen vertroost worden.
b Luk. 6:21. verwijsteksten
3 Dat is, die over de zonde bedroefd zijn; van welke droefenis ook gesproken wordt 1 Kor. 5:2. 2 Kor. 7:9, tegen welke gesteld worden die in alle weelde en vreugde leven, Luk. 16:19, 25. verwijsteksten
   
5 Μακάριοι οἱ πρᾳεῖς· ὅτι αὐτοὶ κληρονομήσουσι τὴν γῆν. 5 cZalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk 4beërven.
c Ps. 37:11. verwijsteksten
4 Dat is, in vrede bezitten; welke belofte wel het tegenwoordige leven aangaat, maar inzonderheid wordt hier verstaan hetgeen vervuld zal worden in het toekomende leven. Zie Ps. 37:11. verwijsteksten
   
6 Μακάριοι οἱ πεινῶντες καὶ διψῶντες τὴν δικαιοσύνην· ὅτι αὐτοὶ χορτασθήσονται. 6 dZalig zijn die 5hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
d Jes. 55:1. verwijsteksten
5 Dat is, die met grote begeerte verlangen en trachten naar de ware gerechtigheid in Christus.
   
7 Μακάριοι οἱ ἐλεήμονες· ὅτι αὐτοὶ ἐλεηθήσονται. 7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
8 Μακάριοι οἱ καθαροὶ τῇ καρδίᾳ· ὅτι αὐτοὶ τὸν Θεὸν ὄψονται. 8 eZalig zijn de 6reinen van hart; want zij zullen 7God zien.
e Ps. 15:2; 24:4. Hebr. 12:14. verwijsteksten
6 Dat is, door den Geest Gods gereinigd van de besmettingen der zonden en van allerlei geveinsdheid, Ef. 5:26. verwijsteksten
7 Dat is, zullen Hem volkomenlijk kennen en Zijn heerlijkheid aanschouwen, 1 Kor. 13:12. verwijsteksten
   
9 Μακάριοι οἱ εἰρηνοποιοί· ὅτι αὐτοὶ υἱοὶ Θεοῦ κληθήσονται. 9 Zalig zijn de 8vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen 9genaamd worden.
8 Gr. vredemakers. Die niet alleen voor zichzelven vreedzaam zijn, maar ook bij anderen den vrede bevorderen, Hebr. 12:14. verwijsteksten
9 Dat is, inderdaad zijn en daarvoor gekend worden.
   
10 Μακάριοι οἱ δεδιωγμένοι ἕνεκεν δικαιοσύνης· ὅτι αὐτῶν ἐστιν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. 10 fZalig zijn die vervolgd worden 10om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
f 2 Kor. 4:10. 2 Tim. 2:12. 1 Petr. 3:14. verwijsteksten
10 Dat is, om de rechtvaardige zaak van Christus en Zijn leer, gelijk in het volgende vers: om Mijnentwil.
   
11 Μακάριοί ἐστε, ὅταν ὀνειδίσωσιν ὑμᾶς καὶ διώξωσι, καὶ εἴπωσι πᾶν πονηρὸν ῥῆμα καθ’ ὑμῶν ψευδόμενοι, ἕνεκεν ἐμοῦ. 11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende 11alle 12kwaad 13tegen u spreken, gom Mijnentwil.
11 Dat is, allerlei.
12 Gr. kwaad woord.
13 Dat is, dat u tegengaat, of tot uw nadeel.
g 1 Petr. 4:14. verwijsteksten
   
12 χαίρετε καὶ ἀγαλλιᾶσθε, ὅτι ὁ μισθὸς ὑμῶν πολὺς ἐν τοῖς οὐρανοῖς· οὕτω γὰρ ἐδίωξαν τοὺς προφήτας τοὺς πρὸ ὑμῶν. 12 hVerblijdt en verheugt u, want uw 14loon is 15groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die 16vóór u geweest zijn.
h Luk. 6:23. verwijsteksten
14 Namelijk dat God belooft en geven zal, niet uit verdienste, maar uit genade, Rom. 6:23, om Christus’ wil, 2 Kor. 1:20. Alzo ook Matth. 6:1, en elders doorgaans. verwijsteksten
15 Gr. veel.
16 Dat is, voor uw tijden, of: in voorgaande tijden.
  
Het zout der aarde. Het licht op den kandelaar
13 Ὑμεῖς ἐστε τὸ ἅλας τῆς γῆς· ἐὰν δὲ τὸ ἅλας μωρανθῇ, ἐν τίνι ἁλισθήσεται; εἰς οὐδὲν ἰσχύει ἔτι, εἰ μὴ βληθῆναι ἔξω καὶ καταπατεῖσθαι ὑπὸ τῶν ἀνθρώπων. 13 iGij zijt het 17zout der aarde; indien nu het zout 18smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden.
i Mark. 9:50. Luk. 14:34. verwijsteksten
17 Zo worden de leraars genaamd, omdat gelijk het zout de spijze smakelijk maakt en van verrotting bewaart, zij ook alzo de zielen der mensen door de leer Gode aangenaam maken en van het verderven behouden.
18 Dat is, zijn zoutigheid, kracht of scherpheid verliest.
   
14 ὑμεῖς ἐστε τὸ φῶς τοῦ κόσμου· οὐ δύναται πόλις κρυβῆναι ἐπάνω ὄρους κειμένη· 14 Gij zijt het 19licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.
19 Omdat zij met hun leer anderen verlichten, en ook met hun leven dezelve moeten voorlichten, 1 Petr. 5:3. verwijsteksten
   
15 οὐδὲ καίουσι λύχνον καὶ τιθέασιν αὐτὸν ὑπὸ τὸν μόδιον, ἀλλ’ ἐπὶ τὴν λυχνίαν, καὶ λάμπει πᾶσι τοῖς ἐν τῇ οἰκίᾳ. 15 kEn men steekt geen kaars aan en zet die onder een 20korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn.
k Mark. 4:21. Luk. 8:16; 11:33. verwijsteksten
20 Of: schepel.
   
16 οὕτω λαμψάτω τὸ φῶς ὑμῶν ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ὅπως ἴδωσιν ὑμῶν τὰ καλὰ ἔργα, καὶ δοξάσωσι τὸν Πατέρα ὑμῶν τὸν ἐν τοῖς οὐρανοῖς. 16 lLaat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, 21verheerlijken.
l 1 Petr. 2:12. verwijsteksten
21 Of prijzen en grootmaken.
  
Jezus en de Wet
17 Μὴ νομίσητε ὅτι ἦλθον καταλῦσαι τὸν νόμον ἢ τοὺς προφήτας· οὐκ ἦλθον καταλῦσαι ἀλλὰ πληρῶσαι. 17 Meent niet dat Ik gekomen ben om 22de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te 23vervullen.
22 Dat is, de leer der Wet of der Profeten te veranderen of teniet te doen.
23 Dat is, te verklaren, te onderhouden, en wat tevoren afgebeeld en voorzegd is, te volbrengen.
   
18 ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν, ἕως ἂν παρέλθῃ ὁ οὐρανὸς καὶ ἡ γῆ, ἰῶτα ἓν ἢ μία κεραία οὐ μὴ παρέλθῃ ἀπὸ τοῦ νόμου, ἕως ἂν πάντα γένηται. 18 Want voorwaar zeg Ik u: mTotdat de hemel en de aarde 24voorbijgaan, zal er niet één 25jota noch 26één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.
m Luk. 16:17. verwijsteksten
24 Dat is, vergaan of veranderd worden. Zie Ps. 102:27. Hebr. 1:11, en de aant. op 2 Petr. 3:10. verwijsteksten
25 Dit is de kleinste letter bij de Grieken, gelijk jod bij de Hebreeën. Waarmede Christus wil zeggen, dat ook de minste zaak in de Wet geschreven, niet zal vergaan.
26 Dat is, streepje van een letter, of puntje.
   
19 ὃς ἐὰν οὖν λύσῃ μίαν τῶν ἐντολῶν τούτων τῶν ἐλαχίστων, καὶ διδάξῃ οὕτω τοὺς ἀνθρώπους, ἐλάχιστος κληθήσεται ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν· ὃς δ’ ἂν ποιήσῃ καὶ διδάξῃ, οὗτος μέγας κληθήσεται ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν. 19 nZo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de 27minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen.
n Jak. 2:10. verwijsteksten
27 Dat is, zal daar gans niet geacht worden. Of: zal daar niet ingaan, gelijk in het volgende vers verklaard wordt.
   
20 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι ἐὰν μὴ περισσεύσῃ ἡ δικαιοσύνη ὑμῶν πλεῖον τῶν γραμματέων καὶ Φαρισαίων, οὐ μὴ εἰσέλθητε εἰς τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν. 20 Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.
  
Jezus en de traditie
21 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐ φονεύσεις· ὃς δ’ ἂν φονεύσῃ, ἔνοχος ἔσται τῇ κρίσει· 21 Gij hebt gehoord dat 28tot de ouden gezegd is: oGij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal 29strafbaar zijn door het gericht.
28 Of: van de ouden. Hierdoor verstaat Christus de verkeerde uitleggingen der farizeeën en schriftgeleerden, die al van over vele jaren alzo geleerd hadden, en niet de leer van Mozes en der Profeten. Hetwelk blijkt: I. uit het voorgaande vers; II. omdat hier leringen wederlegd worden, die in Mozes en de Profeten niet gevonden worden. Zie vers 43; III. omdat van Christus niets wordt bijgedaan dan wat in Mozes en de Profeten gevonden wordt, gelijk men kan zien uit de Schriftplaatsen des Ouden Testaments hier aan den kant getekend. verwijsteksten
o Ex. 20:13. Deut. 5:17. verwijsteksten
29 Of: schuldig om gestraft te worden.
   
22 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν ὅτι πᾶς ὁ ὀργιζόμενος τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ εἰκῆ ἔνοχος ἔσται τῇ κρίσει· ὃς δ’ ἂν εἴπῃ τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ, Ῥακά, ἔνοχος ἔσται τῷ συνεδρίῳ· ὃς δ’ ἂν εἴπῃ, Μωρέ, ἔνοχος ἔσται εἰς τὴν γέενναν τοῦ πυρός. 22 Doch Ik zeg u: Zo wie 30ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn 31door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: 32Raka! die zal strafbaar zijn door den 33Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door 34het helse vuur.
30 Dat is, zonder oorzaak of tevergeefs.
31 Of: oordeel; waardoor verstaan worden de rechters, die in alle steden de doodslagers straften, Deuteronomium 21. verwijsteksten
32 Is een Syrisch smaadwoord, en is zoveel te zeggen als ijdel- of slechthoofd. Anderen menen dat het van spuwen komt; en anderen, dat daarmede uitgedrukt wordt een geluid dat de mensen dikwijls maken om daarmede hun gramschap, verachting of versmading tegen hun naasten te kennen te geven, gelijk men gemeenlijk door foei u of diergelijk placht te doen.
33 Dit was de hoogste Raad binnen Jeruzalem, Sanhedrin genaamd, bij denwelken stond het oordeel van de zwaarste zaken, en die daarom ook de schuldigen tot de zwaarste straffen verwees. Zie Deuteronomium 17. 2 Kronieken 19. verwijsteksten
34 Gr. tot of in de gehenna des vuurs. Gehenna komt van de Hebreeuwse woorden ge Hinnom, dat is, het dal Hinnom, gelegen bij de stad Jeruzalem, Joz. 15:8, in welk dal eertijds de afgodische Joden hun kinderen tussen de gloeiende armen van het koperen beeld van Moloch levend lieten verbranden. Zie 2 Kon. 23:10. Jer. 7:31. Alzo dit een gruwelijke pijn was, zo wordt dit woord dikwijls voor de helse pijn genomen. Door deze doodstraffen, waarvan de ene zwaarder is dan de andere, toont Christus dat deze zonden alle de eeuwige verdoemenis verdienen, doch dat de ene zwaarder dan de andere in het toekomende oordeel zal gestraft worden. verwijsteksten
   
23 ἐὰν οὖν προσφέρῃς τὸ δῶρόν σου ἐπὶ τὸ θυσιαστήριον, κἀκεῖ μνησθῇς ὅτι ὁ ἀδελφός σου ἔχει τι κατὰ σοῦ, 23 Zo gij dan uw gave zult op het 35altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft,
35 Dit ziet op den godsdienst des Ouden Testaments, maar wordt ook mede verstaan van den godsdienst des Nieuwen Testaments, hoewel in dezelve geen zulke altaren en offeranden zijn, Rom. 12:1; 15:16. Filipp. 4:18. Hebr. 13:15, 16. Of: brengen tot het altaar. verwijsteksten
   
24 ἄφες ἐκεῖ τὸ δῶρόν σου ἔμπροσθεν τοῦ θυσιαστηρίου, καὶ ὕπαγε, πρῶτον διαλλάγηθι τῷ ἀδελφῷ σου, καὶ τότε ἐλθὼν πρόσφερε τὸ δῶρόν σου. 24 Laat daar uw gave voor het altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave.
25 ἴσθι εὐνοῶν τῷ ἀντιδίκῳ σου ταχύ, ἕως ὅτου εἶ ἐν τῇ ὁδῷ μετ’ αὐτοῦ, μήποτέ σε παραδῷ ὁ ἀντίδικος τῷ κριτῇ, καὶ ὁ κριτής σε παραδῷ τῷ ὑπηρέτῃ, καὶ εἰς φυλακὴν βληθήσῃ. 25 pWees haastelijk 36welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt.
p Luk. 12:58. Ef. 4:26. verwijsteksten
36 Dat is, kom overeen of verenig u met dengene die u over schuld of anderszins voor het gerecht roept.
   
26 ἀμὴν λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν, ἕως ἂν ἀποδῷς τὸν ἔσχατον κοδράντην. 26 Voorwaar Ik zeg u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij den laatsten 37penning zult betaald hebben.
37 Gr. kwadrant, dat is, een oord, hetwelk was de minste munt die men gebruikte, omtrent anderhalve penning waard naar onze rekening.
   
27 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐ μοιχεύσεις· 27 Gij hebt gehoord dat van de ouden gezegd is: qGij zult geen overspel doen.
q Ex. 20:14. Deut. 5:18. verwijsteksten
   
28 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ὅτι πᾶς ὁ βλέπων γυναῖκα πρὸς τὸ ἐπιθυμῆσαι αὐτῆς ἤδη ἐμοίχευσεν αὐτὴν ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ. 28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw raanziet om dezelve 38te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.
r Job 31:1. Ps. 119:37. verwijsteksten
38 Namelijk tot onkuisheid.
   
29 εἰ δὲ ὁ ὀφθαλμός σου ὁ δεξιὸς σκανδαλίζει σε, ἔξελε αὐτὸν καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· συμφέρει γάρ σοι ἵνα ἀπόληται ἓν τῶν μελῶν σου, καὶ μὴ ὅλον τὸ σῶμά σου βληθῇ εἰς γέενναν. 29 sIndien dan uw 39rechteroog u 40ergert, 41trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
s Matth. 18:8. Mark. 9:43. verwijsteksten
39 Dat is, al wat u dit leven aangaande, dierbaarst, aangenaamst of nodigst is.
40 Dat is, tot zondigen zou verwekken of brengen.
41 Dat is, doe zulks liever van u weg.
   
30 καὶ εἰ ἡ δεξιά σου χεὶρ σκανδαλίζει σε, ἔκκοψον αὐτὴν καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· συμφέρει γάρ σοι ἵνα ἀπόληται ἓν τῶν μελῶν σου, καὶ μὴ ὅλον τὸ σῶμά σου βληθῇ εἰς γέενναν. 30 En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
31 ἐρρέθη δὲ ὅτι Ὃς ἂν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, δότω αὐτῇ ἀποστάσιον· 31 Er is ook gezegd: tZo wie zijn vrouw 42verlaten zal, die geve haar een 43scheidbrief.
t Deut. 24:1. verwijsteksten
42 Dat is, wie van zijn vrouw zal scheiden.
43 Van dezen scheidbrief zie Deut. 24:1, enz. Mal. 2:14. Matth. 19:7. Uit welke plaatsen blijkt dat God het lichtvaardig scheiden nooit heeft goedgekeurd. verwijsteksten
   
32 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ὅτι ὃς ἂν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, παρεκτὸς λόγου πορνείας, ποιεῖ αὐτὴν μοιχᾶσθαι· καὶ ὃς ἐὰν ἀπολελυμένην γαμήσῃ μοιχᾶται. 32 vMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel.
v Matth. 19:7. Mark. 10:4, 11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. verwijsteksten
   
33 Πάλιν ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐκ ἐπιορκήσεις, ἀποδώσεις δὲ τῷ Κυρίῳ τοὺς ὅρκους σου· 33 Wederom hebt gij gehoord dat van de ouden gezegd is: xGij zult 44den eed niet breken, maar gij zult den Heere 45uw eden houden.
x Ex. 20:7. Lev. 19:12. Deut. 5:11. verwijsteksten
44 Dat is, zo niet zweren, dat gij uw eed niet zoudt houden.
45 Dat is, hetgeen gij met ede God of den mensen beloofd hebt, betalen.
   
34 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν μὴ ὀμόσαι ὅλως· μήτε ἐν τῷ οὐρανῷ, ὅτι θρόνος ἐστὶ τοῦ Θεοῦ· 34 Maar Ik zeg u: yZweert 46ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods;
y Jak. 5:12. verwijsteksten
46 Namelijk noch lichtvaardiglijk, of onnodig, noch bedrieglijk, noch bij de creaturen. Want een rechte en nodige eed wordt niet verboden; gelijk te zien is Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31; 12:19. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 5:27. Hebr. 6:13, 16, 17. Openb. 10:6. verwijsteksten
   
35 μήτε ἐν τῇ γῇ, ὅτι ὑποπόδιόν ἐστι τῶν ποδῶν αὐτοῦ· μήτε εἰς Ἱεροσόλυμα, ὅτι πόλις ἐστὶ τοῦ μεγάλου βασιλέως· 35 Noch bij de aarde, zomdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, aomdat zij is de stad des groten Konings;
z Jes. 66:1. verwijsteksten
a Ps. 48:3. verwijsteksten
   
36 μήτε ἐν τῇ κεφαλῇ σου ὀμόσῃς, ὅτι οὐ δύνασαι μίαν τρίχα λευκὴν ἢ μέλαιναν ποιῆσαι. 36 Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken.
37 ἔστω δὲ ὁ λόγος ὑμῶν, ναὶ ναί, οὒ οὔ· τὸ δὲ περισσὸν τούτων ἐκ τοῦ πονηροῦ ἐστιν. 37 Maar laat zijn uw woord 47ja, ja; neen, neen; wat 48boven deze is, dat is uit den boze.
47 Dat is, gebruikt in uw dagelijkse handelingen en gewone redenen eenvoudige, waarachtige en oprechte woorden. Zie Jak. 5:12. verwijsteksten
48 Dat is, wat tot overvloed bijgedaan wordt, met lichtvaardig of onnodig zweren, of anderszins.
   
38 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη, Ὀφθαλμὸν ἀντὶ ὀφθαλμοῦ, καὶ ὀδόντα ἀντὶ ὀδόντος· 38 Gij hebt gehoord dat bgezegd is: 49Oog om oog en tand om tand.
b Ex. 21:24. Lev. 24:20. Deut. 19:21. verwijsteksten
49 Deze wet, die den overheden gegeven was, werd van de farizeeën en schriftgeleerden misduid tot eigen wraak; welke Christus hier in het volgende bestraft.
   
39 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν μὴ ἀντιστῆναι τῷ πονηρῷ· ἀλλ’ ὅστις σε ῥαπίσει ἐπὶ τὴν δεξιάν σου σιαγόνα, στρέψον αὐτῷ καὶ τὴν ἄλλην· 39 Maar Ik zeg u, cdat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, 50keer hem ook de andere toe;
c Spr. 24:29. Luk. 6:29. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. verwijsteksten
50 Namelijk liever dan dat gij uzelven zoudt wreken. Want dat dit niet simpellijk is te verstaan, blijkt zelfs uit het voorbeeld van Christus, Joh. 18:23. En alzo moeten ook de twee naastvolgende verzen verstaan worden. verwijsteksten
   
40 καὶ τῷ θέλοντί σοι κριθῆναι καὶ τὸν χιτῶνά σου λαβεῖν, ἄφες αὐτῷ καὶ τὸ ἱμάτιον· 40 En zo iemand met u rechten wil en uw rok nemen, laat hem ook den mantel;
41 καὶ ὅστις σε ἀγγαρεύσει μίλιον ἕν, ὕπαγε μετ’ αὐτοῦ δύο. 41 En zo wie u zal 51dwingen één mijl te gaan, ga met hem twee mijlen.
51 In het Grieks wordt een Perzisch woord gebruikt, waardoor betekend wordt een hofdienst, waartoe de onderzaten gedwongen werden om de lasten der herenboden te dragen, of daartoe hun ezels, enz., te lenen en te drijven. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt Matth. 27:32. verwijsteksten
   
42 τῷ αἰτοῦντί σε δίδου· καὶ τὸν θέλοντα ἀπὸ σοῦ δανείσασθαι μὴ ἀποστραφῇς. 42 dGeef dengene die iets van u 52bidt, en keer u niet af van dengene die van u lenen wil.
d Deut. 15:8. Luk. 6:35. verwijsteksten
52 Of: begeert, eist.
   
43 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη, Ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου, καὶ μισήσεις τὸν ἐχθρόν σου· 43 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: eGij zult uw naaste liefhebben en 53uw vijand zult gij haten.
e Lev. 19:18. verwijsteksten
53 Dat staat nergens in Gods wet, maar het tegendeel daarvan staat Deut. 32:35. Spr. 25:21. verwijsteksten
   
44 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν, εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμᾶς, καλῶς ποιεῖτε τοὺς μισοῦντας ὑμᾶς, καὶ προσεύχεσθε ὑπὲρ τῶν ἐπηρεαζόντων ὑμᾶς, καὶ διωκόντων ὑμᾶς· 44 Maar Ik zeg u: fHebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en gbidt voor degenen die u 54geweld doen en die u vervolgen;
f Luk. 6:27. Rom. 12:20. verwijsteksten
g Luk. 23:34. Hand. 7:60. 1 Kor. 4:13. 1 Petr. 2:23. verwijsteksten
54 Anders: lasteren, gelijk hetzelfde woord ook genomen wordt 1 Petr. 3:16. verwijsteksten
   
45 ὅπως γένησθε υἱοὶ τοῦ Πατρὸς ὑμῶν τοῦ ἐν οὐρανοῖς, ὅτι τὸν ἥλιον αὐτοῦ ἀνατέλλει ἐπὶ πονηροὺς καὶ ἀγαθούς, καὶ βρέχει ἐπὶ δικαίους καὶ ἀδίκους. 45 Opdat gij moogt kinderen 55zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
55 Dat is, mag blijken dat gij het zijt.
   
46 ἐὰν γὰρ ἀγαπήσητε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς, τίνα μισθὸν ἔχετε; οὐχὶ καὶ οἱ τελῶναι τὸ αὐτὸ ποιοῦσι; 46 hWant indien gij 56liefhebt die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
h Luk. 6:32. verwijsteksten
56 Namelijk alleen; gelijk blijkt uit het volgende vers.
   
47 καὶ ἐὰν ἀσπάσησθε τοὺς ἀδελφοὺς ὑμῶν μόνον, τί περισσὸν ποιεῖτε; οὐχὶ καὶ οἱ τελῶναι οὕτω ποιοῦσιν; 47 En indien gij uw broeders alleen 57groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo?
57 Of: vriendelijk bejegent.
   
48 ἔσεσθε οὖν ὑμεῖς τέλειοι, ὥσπερ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς τέλειός ἐστι. 48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

Einde Mattheüs 5