Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus leert op den berg welke mensen gelukzalig zijn. 13 Vergelijkt Zijn discipelen bij zout, licht en een stad op een berg gelegen. 17 Verklaart dat Hij is gekomen om de Wet te vervullen. 21 Wederspreekt de verkeerde uitleggingen der ouden van het zesde gebod. 27 Van het zevende gebod en van den scheidbrief. 33 Van het eedzweren. 38 Van weerwraak. 40 Gebiedt verdraagzaamheid. 42 Weldadigheid en oprechte liefde ook jegens de vijanden. |
| | De zaligsprekingen |
1 Ἰδὼν δὲ τοὺς ὄχλους ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος· καὶ καθίσαντος αὐτοῦ, προσῆλθον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ· | | 1 EN Jezus de scharen ziende, is geklommen op een berg; en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem. |
2 καὶ ἀνοίξας τὸ στόμα αὐτοῦ, ἐδίδασκεν αὐτούς, λέγων, | | 2 En Zijn mond 1geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende: |
| 1 Een Hebreeuwse wijze van spreken, als iemand met ernst en vrijmoedigheid tot onderwijzing van anderen voorbedachtelijk begint te zeggen. Zie Job 33:2. Hand. 8:35. |
| Job 33:2 Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte. Hand. 8:35 En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, verkondigde hem Jezus. |
| | |
3 Μακάριοι οἱ πτωχοὶ τῷ πνεύματι· ὅτι αὐτῶν ἐστιν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 3 aZalig zijn de 2armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. |
| a Luk. 6:20. |
| Luk. 6:20 En Hij Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen; want uwe is het Koninkrijk Gods. |
| 2 Dat is, nederigen en gebrokenen van hart, die hun nietigheid verstaande, een klein gevoelen van zichzelven hebben, steunende alleen op de genade Gods in Christus Jezus, Ps. 51:19. Jes. 57:15. |
| Ps. 51:19 De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. Jes. 57:15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. |
| | |
4 Μακάριοι οἱ πενθοῦντες· ὅτι αὐτοὶ παρακληθήσονται. | | 4 bZalig zijn die 3treuren; want zij zullen vertroost worden. |
| b Luk. 6:21. |
| Luk. 6:21 Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen. |
| 3 Dat is, die over de zonde bedroefd zijn; van welke droefenis ook gesproken wordt 1 Kor. 5:2. 2 Kor. 7:9, tegen welke gesteld worden die in alle weelde en vreugde leven, Luk. 16:19, 25. |
| 1 Kor. 5:2 En zijt gij nog opgeblazen, en hebt niet veelmeer leed gedragen, opdat hij uit het midden van u weggedaan worde, die deze daad begaan heeft? 2 Kor. 7:9 Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. Luk. 16:19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. Luk. 16:25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. |
| | |
5 Μακάριοι οἱ πρᾳεῖς· ὅτι αὐτοὶ κληρονομήσουσι τὴν γῆν. | | 5 cZalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk 4beërven. |
| c Ps. 37:11. |
| Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. |
| 4 Dat is, in vrede bezitten; welke belofte wel het tegenwoordige leven aangaat, maar inzonderheid wordt hier verstaan hetgeen vervuld zal worden in het toekomende leven. Zie Ps. 37:11. |
| Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. |
| | |
6 Μακάριοι οἱ πεινῶντες καὶ διψῶντες τὴν δικαιοσύνην· ὅτι αὐτοὶ χορτασθήσονται. | | 6 dZalig zijn die 5hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. |
| d Jes. 55:1. |
| Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. |
| 5 Dat is, die met grote begeerte verlangen en trachten naar de ware gerechtigheid in Christus. |
| | |
7 Μακάριοι οἱ ἐλεήμονες· ὅτι αὐτοὶ ἐλεηθήσονται. | | 7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. |
8 Μακάριοι οἱ καθαροὶ τῇ καρδίᾳ· ὅτι αὐτοὶ τὸν Θεὸν ὄψονται. | | 8 eZalig zijn de 6reinen van hart; want zij zullen 7God zien. |
| e Ps. 15:2; 24:4. Hebr. 12:14. |
| Ps. 15:2 Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; Ps. 24:4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Hebr. 12:14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; |
| 6 Dat is, door den Geest Gods gereinigd van de besmettingen der zonden en van allerlei geveinsdheid, Ef. 5:26. |
| Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; |
| 7 Dat is, zullen Hem volkomenlijk kennen en Zijn heerlijkheid aanschouwen, 1 Kor. 13:12. |
| 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. |
| | |
9 Μακάριοι οἱ εἰρηνοποιοί· ὅτι αὐτοὶ υἱοὶ Θεοῦ κληθήσονται. | | 9 Zalig zijn de 8vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen 9genaamd worden. |
| 8 Gr. vredemakers. Die niet alleen voor zichzelven vreedzaam zijn, maar ook bij anderen den vrede bevorderen, Hebr. 12:14. |
| Hebr. 12:14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; |
| 9 Dat is, inderdaad zijn en daarvoor gekend worden. |
| | |
10 Μακάριοι οἱ δεδιωγμένοι ἕνεκεν δικαιοσύνης· ὅτι αὐτῶν ἐστιν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 10 fZalig zijn die vervolgd worden 10om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. |
| f 2 Kor. 4:10. 2 Tim. 2:12. 1 Petr. 3:14. |
| 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Petr. 3:14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; |
| 10 Dat is, om de rechtvaardige zaak van Christus en Zijn leer, gelijk in het volgende vers: om Mijnentwil. |
| | |
11 Μακάριοί ἐστε, ὅταν ὀνειδίσωσιν ὑμᾶς καὶ διώξωσι, καὶ εἴπωσι πᾶν πονηρὸν ῥῆμα καθ’ ὑμῶν ψευδόμενοι, ἕνεκεν ἐμοῦ. | | 11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende 11alle 12kwaad 13tegen u spreken, gom Mijnentwil. |
| 11 Dat is, allerlei. |
| 12 Gr. kwaad woord. |
| 13 Dat is, dat u tegengaat, of tot uw nadeel. |
| g 1 Petr. 4:14. |
| 1 Petr. 4:14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt. |
| | |
12 χαίρετε καὶ ἀγαλλιᾶσθε, ὅτι ὁ μισθὸς ὑμῶν πολὺς ἐν τοῖς οὐρανοῖς· οὕτω γὰρ ἐδίωξαν τοὺς προφήτας τοὺς πρὸ ὑμῶν. | | 12 hVerblijdt en verheugt u, want uw 14loon is 15groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die 16vóór u geweest zijn. |
| h Luk. 6:23. |
| Luk. 6:23 Verblijdt u in dien dag en zijt vrolijk; want zie, uw loon is groot in den hemel; want hun vaders deden desgelijks den profeten. |
| 14 Namelijk dat God belooft en geven zal, niet uit verdienste, maar uit genade, Rom. 6:23, om Christus’ wil, 2 Kor. 1:20. Alzo ook Matth. 6:1, en elders doorgaans. |
| Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. 2 Kor. 1:20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. Matth. 6:1 HEBT acht dat gij uw aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. |
| 15 Gr. veel. |
| 16 Dat is, voor uw tijden, of: in voorgaande tijden. |
| | Het zout der aarde. Het licht op den kandelaar |
13 Ὑμεῖς ἐστε τὸ ἅλας τῆς γῆς· ἐὰν δὲ τὸ ἅλας μωρανθῇ, ἐν τίνι ἁλισθήσεται; εἰς οὐδὲν ἰσχύει ἔτι, εἰ μὴ βληθῆναι ἔξω καὶ καταπατεῖσθαι ὑπὸ τῶν ἀνθρώπων. | | 13 iGij zijt het 17zout der aarde; indien nu het zout 18smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden. |
| i Mark. 9:50. Luk. 14:34. |
| Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. Luk. 14:34 Het zout is goed; maar indien het zout smakeloos geworden is, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden? |
| 17 Zo worden de leraars genaamd, omdat gelijk het zout de spijze smakelijk maakt en van verrotting bewaart, zij ook alzo de zielen der mensen door de leer Gode aangenaam maken en van het verderven behouden. |
| 18 Dat is, zijn zoutigheid, kracht of scherpheid verliest. |
| | |
14 ὑμεῖς ἐστε τὸ φῶς τοῦ κόσμου· οὐ δύναται πόλις κρυβῆναι ἐπάνω ὄρους κειμένη· | | 14 Gij zijt het 19licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. |
| 19 Omdat zij met hun leer anderen verlichten, en ook met hun leven dezelve moeten voorlichten, 1 Petr. 5:3. |
| 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
| | |
15 οὐδὲ καίουσι λύχνον καὶ τιθέασιν αὐτὸν ὑπὸ τὸν μόδιον, ἀλλ’ ἐπὶ τὴν λυχνίαν, καὶ λάμπει πᾶσι τοῖς ἐν τῇ οἰκίᾳ. | | 15 kEn men steekt geen kaars aan en zet die onder een 20korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn. |
| k Mark. 4:21. Luk. 8:16; 11:33. |
| Mark. 4:21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet opdat zij op den kandelaar gezet worde? Luk. 8:16 En niemand die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat of zet ze onder een bed; maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen die inkomen, het licht zien mogen. Luk. 11:33 En niemand die een kaars ontsteekt, zet die in het verborgene, noch onder een korenmaat, maar op een kandelaar, opdat degenen die inkomen, het licht zien mogen. |
| 20 Of: schepel. |
| | |
16 οὕτω λαμψάτω τὸ φῶς ὑμῶν ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ὅπως ἴδωσιν ὑμῶν τὰ καλὰ ἔργα, καὶ δοξάσωσι τὸν Πατέρα ὑμῶν τὸν ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 16 lLaat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, 21verheerlijken. |
| l 1 Petr. 2:12. |
| 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
| 21 Of prijzen en grootmaken. |
| | Jezus en de Wet |
17 Μὴ νομίσητε ὅτι ἦλθον καταλῦσαι τὸν νόμον ἢ τοὺς προφήτας· οὐκ ἦλθον καταλῦσαι ἀλλὰ πληρῶσαι. | | 17 Meent niet dat Ik gekomen ben om 22de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te 23vervullen. |
| 22 Dat is, de leer der Wet of der Profeten te veranderen of teniet te doen. |
| 23 Dat is, te verklaren, te onderhouden, en wat tevoren afgebeeld en voorzegd is, te volbrengen. |
| | |
18 ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν, ἕως ἂν παρέλθῃ ὁ οὐρανὸς καὶ ἡ γῆ, ἰῶτα ἓν ἢ μία κεραία οὐ μὴ παρέλθῃ ἀπὸ τοῦ νόμου, ἕως ἂν πάντα γένηται. | | 18 Want voorwaar zeg Ik u: mTotdat de hemel en de aarde 24voorbijgaan, zal er niet één 25jota noch 26één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. |
| m Luk. 16:17. |
| Luk. 16:17 En het is lichter dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel der Wet valle. |
| 24 Dat is, vergaan of veranderd worden. Zie Ps. 102:27. Hebr. 1:11, en de aant. op 2 Petr. 3:10. |
| Ps. 102:27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Hebr. 1:11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; 2 Petr. 3:10 (kt.) Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| 25 Dit is de kleinste letter bij de Grieken, gelijk jod bij de Hebreeën. Waarmede Christus wil zeggen, dat ook de minste zaak in de Wet geschreven, niet zal vergaan. |
| 26 Dat is, streepje van een letter, of puntje. |
| | |
19 ὃς ἐὰν οὖν λύσῃ μίαν τῶν ἐντολῶν τούτων τῶν ἐλαχίστων, καὶ διδάξῃ οὕτω τοὺς ἀνθρώπους, ἐλάχιστος κληθήσεται ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν· ὃς δ’ ἂν ποιήσῃ καὶ διδάξῃ, οὗτος μέγας κληθήσεται ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν. | | 19 nZo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de 27minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen. |
| n Jak. 2:10. |
| Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. |
| 27 Dat is, zal daar gans niet geacht worden. Of: zal daar niet ingaan, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| | |
20 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι ἐὰν μὴ περισσεύσῃ ἡ δικαιοσύνη ὑμῶν πλεῖον τῶν γραμματέων καὶ Φαρισαίων, οὐ μὴ εἰσέλθητε εἰς τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν. | | 20 Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. |
| | Jezus en de traditie |
21 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐ φονεύσεις· ὃς δ’ ἂν φονεύσῃ, ἔνοχος ἔσται τῇ κρίσει· | | 21 Gij hebt gehoord dat 28tot de ouden gezegd is: oGij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal 29strafbaar zijn door het gericht. |
| 28 Of: van de ouden. Hierdoor verstaat Christus de verkeerde uitleggingen der farizeeën en schriftgeleerden, die al van over vele jaren alzo geleerd hadden, en niet de leer van Mozes en der Profeten. Hetwelk blijkt: I. uit het voorgaande vers; II. omdat hier leringen wederlegd worden, die in Mozes en de Profeten niet gevonden worden. Zie vers 43; III. omdat van Christus niets wordt bijgedaan dan wat in Mozes en de Profeten gevonden wordt, gelijk men kan zien uit de Schriftplaatsen des Ouden Testaments hier aan den kant getekend. |
| vers 43 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. |
| o Ex. 20:13. Deut. 5:17. |
| Ex. 20:13 Gij zult niet doodslaan. Deut. 5:17 Gij zult niet doodslaan. |
| 29 Of: schuldig om gestraft te worden. |
| | |
22 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν ὅτι πᾶς ὁ ὀργιζόμενος τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ εἰκῆ ἔνοχος ἔσται τῇ κρίσει· ὃς δ’ ἂν εἴπῃ τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ, Ῥακά, ἔνοχος ἔσται τῷ συνεδρίῳ· ὃς δ’ ἂν εἴπῃ, Μωρέ, ἔνοχος ἔσται εἰς τὴν γέενναν τοῦ πυρός. | | 22 Doch Ik zeg u: Zo wie 30ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn 31door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: 32Raka! die zal strafbaar zijn door den 33Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door 34het helse vuur. |
| 30 Dat is, zonder oorzaak of tevergeefs. |
| 31 Of: oordeel; waardoor verstaan worden de rechters, die in alle steden de doodslagers straften, Deuteronomium 21. |
| Deuteronomium 21 WANNEER in het land hetwelk de HEERE uw God u geven zal om dat te erven, een verslagene zal gevonden worden, liggende in het veld, niet bekend zijnde wie hem geslagen heeft, |
| 32 Is een Syrisch smaadwoord, en is zoveel te zeggen als ijdel- of slechthoofd. Anderen menen dat het van spuwen komt; en anderen, dat daarmede uitgedrukt wordt een geluid dat de mensen dikwijls maken om daarmede hun gramschap, verachting of versmading tegen hun naasten te kennen te geven, gelijk men gemeenlijk door foei u of diergelijk placht te doen. |
| 33 Dit was de hoogste Raad binnen Jeruzalem, Sanhedrin genaamd, bij denwelken stond het oordeel van de zwaarste zaken, en die daarom ook de schuldigen tot de zwaarste straffen verwees. Zie Deuteronomium 17. 2 Kronieken 19. |
| Deuteronomium 17 GIJ zult den HEERE uw God geen os of kleinvee offeren waaraan een gebrek zij of
enig kwaad; want dat is den HEERE uw God een gruwel. 2 Kronieken 19 EN Jósafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem. |
| 34 Gr. tot of in de gehenna des vuurs. Gehenna komt van de Hebreeuwse woorden ge Hinnom, dat is, het dal Hinnom, gelegen bij de stad Jeruzalem, Joz. 15:8, in welk dal eertijds de afgodische Joden hun kinderen tussen de gloeiende armen van het koperen beeld van Moloch levend lieten verbranden. Zie 2 Kon. 23:10. Jer. 7:31. Alzo dit een gruwelijke pijn was, zo wordt dit woord dikwijls voor de helse pijn genomen. Door deze doodstraffen, waarvan de ene zwaarder is dan de andere, toont Christus dat deze zonden alle de eeuwige verdoemenis verdienen, doch dat de ene zwaarder dan de andere in het toekomende oordeel zal gestraft worden. |
| Joz. 15:8 En deze landpale zal opgaan door het dal des zoons van Hinnom, aan de zijde van den Jebusiet van het zuiden, dezelve is Jeruzalem; en deze landpale zal opwaarts gaan tot de spits van den berg die vóór aan het dal van Hinnom is, westwaarts, hetwelk in het uiterste van het dal der Refaïeten is, tegen het noorden. 2 Kon. 23:10 Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan. Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. |
| | |
23 ἐὰν οὖν προσφέρῃς τὸ δῶρόν σου ἐπὶ τὸ θυσιαστήριον, κἀκεῖ μνησθῇς ὅτι ὁ ἀδελφός σου ἔχει τι κατὰ σοῦ, | | 23 Zo gij dan uw gave zult op het 35altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft, |
| 35 Dit ziet op den godsdienst des Ouden Testaments, maar wordt ook mede verstaan van den godsdienst des Nieuwen Testaments, hoewel in dezelve geen zulke altaren en offeranden zijn, Rom. 12:1; 15:16. Filipp. 4:18. Hebr. 13:15, 16. Of: brengen tot het altaar. |
| Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Rom. 15:16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. |
| | |
24 ἄφες ἐκεῖ τὸ δῶρόν σου ἔμπροσθεν τοῦ θυσιαστηρίου, καὶ ὕπαγε, πρῶτον διαλλάγηθι τῷ ἀδελφῷ σου, καὶ τότε ἐλθὼν πρόσφερε τὸ δῶρόν σου. | | 24 Laat daar uw gave voor het altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave. |
25 ἴσθι εὐνοῶν τῷ ἀντιδίκῳ σου ταχύ, ἕως ὅτου εἶ ἐν τῇ ὁδῷ μετ’ αὐτοῦ, μήποτέ σε παραδῷ ὁ ἀντίδικος τῷ κριτῇ, καὶ ὁ κριτής σε παραδῷ τῷ ὑπηρέτῃ, καὶ εἰς φυλακὴν βληθήσῃ. | | 25 pWees haastelijk 36welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt. |
| p Luk. 12:58. Ef. 4:26. |
| Luk. 12:58 Want als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doe naarstigheid op den weg om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. Ef. 4:26 Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; |
| 36 Dat is, kom overeen of verenig u met dengene die u over schuld of anderszins voor het gerecht roept. |
| | |
26 ἀμὴν λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν, ἕως ἂν ἀποδῷς τὸν ἔσχατον κοδράντην. | | 26 Voorwaar Ik zeg u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij den laatsten 37penning zult betaald hebben. |
| 37 Gr. kwadrant, dat is, een oord, hetwelk was de minste munt die men gebruikte, omtrent anderhalve penning waard naar onze rekening. |
| | |
27 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐ μοιχεύσεις· | | 27 Gij hebt gehoord dat van de ouden gezegd is: qGij zult geen overspel doen. |
| q Ex. 20:14. Deut. 5:18. |
| Ex. 20:14 Gij zult niet echtbreken. Deut. 5:18 En gij zult geen overspel doen. |
| | |
28 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ὅτι πᾶς ὁ βλέπων γυναῖκα πρὸς τὸ ἐπιθυμῆσαι αὐτῆς ἤδη ἐμοίχευσεν αὐτὴν ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ. | | 28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw raanziet om dezelve 38te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. |
| r Job 31:1. Ps. 119:37. |
| Job 31:1 IK heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? Ps. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. |
| 38 Namelijk tot onkuisheid. |
| | |
29 εἰ δὲ ὁ ὀφθαλμός σου ὁ δεξιὸς σκανδαλίζει σε, ἔξελε αὐτὸν καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· συμφέρει γάρ σοι ἵνα ἀπόληται ἓν τῶν μελῶν σου, καὶ μὴ ὅλον τὸ σῶμά σου βληθῇ εἰς γέενναν. | | 29 sIndien dan uw 39rechteroog u 40ergert, 41trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. |
| s Matth. 18:8. Mark. 9:43. |
| Matth. 18:8 Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houw ze af en werp ze van u. Het is u beter tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. Mark. 9:43 En indien uw hand u ergert, houw ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur; |
| 39 Dat is, al wat u dit leven aangaande, dierbaarst, aangenaamst of nodigst is. |
| 40 Dat is, tot zondigen zou verwekken of brengen. |
| 41 Dat is, doe zulks liever van u weg. |
| | |
30 καὶ εἰ ἡ δεξιά σου χεὶρ σκανδαλίζει σε, ἔκκοψον αὐτὴν καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· συμφέρει γάρ σοι ἵνα ἀπόληται ἓν τῶν μελῶν σου, καὶ μὴ ὅλον τὸ σῶμά σου βληθῇ εἰς γέενναν. | | 30 En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. |
31 ἐρρέθη δὲ ὅτι Ὃς ἂν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, δότω αὐτῇ ἀποστάσιον· | | 31 Er is ook gezegd: tZo wie zijn vrouw 42verlaten zal, die geve haar een 43scheidbrief. |
| t Deut. 24:1. |
| Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. |
| 42 Dat is, wie van zijn vrouw zal scheiden. |
| 43 Van dezen scheidbrief zie Deut. 24:1, enz. Mal. 2:14. Matth. 19:7. Uit welke plaatsen blijkt dat God het lichtvaardig scheiden nooit heeft goedgekeurd. |
| Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. Mal. 2:14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt, daar zij toch uw gezellin en de huisvrouw uws verbonds is. Matth. 19:7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? |
| | |
32 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ὅτι ὃς ἂν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, παρεκτὸς λόγου πορνείας, ποιεῖ αὐτὴν μοιχᾶσθαι· καὶ ὃς ἐὰν ἀπολελυμένην γαμήσῃ μοιχᾶται. | | 32 vMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. |
| v Matth. 19:7. Mark. 10:4, 11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. |
| Matth. 19:7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? Mark. 10:4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te schrijven en haar te verlaten. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Luk. 16:18 Een iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
| | |
33 Πάλιν ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη τοῖς ἀρχαίοις, Οὐκ ἐπιορκήσεις, ἀποδώσεις δὲ τῷ Κυρίῳ τοὺς ὅρκους σου· | | 33 Wederom hebt gij gehoord dat van de ouden gezegd is: xGij zult 44den eed niet breken, maar gij zult den Heere 45uw eden houden. |
| x Ex. 20:7. Lev. 19:12. Deut. 5:11. |
| Ex. 20:7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Lev. 19:12 En gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. Deut. 5:11 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. |
| 44 Dat is, zo niet zweren, dat gij uw eed niet zoudt houden. |
| 45 Dat is, hetgeen gij met ede God of den mensen beloofd hebt, betalen. |
| | |
34 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν μὴ ὀμόσαι ὅλως· μήτε ἐν τῷ οὐρανῷ, ὅτι θρόνος ἐστὶ τοῦ Θεοῦ· | | 34 Maar Ik zeg u: yZweert 46ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; |
| y Jak. 5:12. |
| Jak. 5:12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt. |
| 46 Namelijk noch lichtvaardiglijk, of onnodig, noch bedrieglijk, noch bij de creaturen. Want een rechte en nodige eed wordt niet verboden; gelijk te zien is Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31; 12:19. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 5:27. Hebr. 6:13, 16, 17. Openb. 10:6. |
| Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. 2 Kor. 12:19 Meent gij wederom dat wij ons bij u verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid Gods in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 5:27 Ik bezweer ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Hebr. 6:16 Want de mensen zweren wel bij den Meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreking; Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; Openb. 10:6 En Hij zwoer bij Dien Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn; |
| | |
35 μήτε ἐν τῇ γῇ, ὅτι ὑποπόδιόν ἐστι τῶν ποδῶν αὐτοῦ· μήτε εἰς Ἱεροσόλυμα, ὅτι πόλις ἐστὶ τοῦ μεγάλου βασιλέως· | | 35 Noch bij de aarde, zomdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, aomdat zij is de stad des groten Konings; |
| z Jes. 66:1. |
| Jes. 66:1 ALZO zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En waar is de plaats Mijner rust? |
| a Ps. 48:3. |
| Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. |
| | |
36 μήτε ἐν τῇ κεφαλῇ σου ὀμόσῃς, ὅτι οὐ δύνασαι μίαν τρίχα λευκὴν ἢ μέλαιναν ποιῆσαι. | | 36 Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. |
37 ἔστω δὲ ὁ λόγος ὑμῶν, ναὶ ναί, οὒ οὔ· τὸ δὲ περισσὸν τούτων ἐκ τοῦ πονηροῦ ἐστιν. | | 37 Maar laat zijn uw woord 47ja, ja; neen, neen; wat 48boven deze is, dat is uit den boze. |
| 47 Dat is, gebruikt in uw dagelijkse handelingen en gewone redenen eenvoudige, waarachtige en oprechte woorden. Zie Jak. 5:12. |
| Jak. 5:12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt. |
| 48 Dat is, wat tot overvloed bijgedaan wordt, met lichtvaardig of onnodig zweren, of anderszins. |
| | |
38 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη, Ὀφθαλμὸν ἀντὶ ὀφθαλμοῦ, καὶ ὀδόντα ἀντὶ ὀδόντος· | | 38 Gij hebt gehoord dat bgezegd is: 49Oog om oog en tand om tand. |
| b Ex. 21:24. Lev. 24:20. Deut. 19:21. |
| Ex. 21:24 Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, Lev. 24:20 Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; gelijk als hij een gebrek een mens zal aangebracht hebben, zo zal ook hem aangebracht worden. Deut. 19:21 En uw oog zal niet verschonen: ziel om ziel, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. |
| 49 Deze wet, die den overheden gegeven was, werd van de farizeeën en schriftgeleerden misduid tot eigen wraak; welke Christus hier in het volgende bestraft. |
| | |
39 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν μὴ ἀντιστῆναι τῷ πονηρῷ· ἀλλ’ ὅστις σε ῥαπίσει ἐπὶ τὴν δεξιάν σου σιαγόνα, στρέψον αὐτῷ καὶ τὴν ἄλλην· | | 39 Maar Ik zeg u, cdat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, 50keer hem ook de andere toe; |
| c Spr. 24:29. Luk. 6:29. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. |
| Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Luk. 6:29 Dengene die u aan de wang slaat, bied ook de andere; en dengene die u den mantel neemt, verhinder ook den rok niet te nemen. Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
| 50 Namelijk liever dan dat gij uzelven zoudt wreken. Want dat dit niet simpellijk is te verstaan, blijkt zelfs uit het voorbeeld van Christus, Joh. 18:23. En alzo moeten ook de twee naastvolgende verzen verstaan worden. |
| Joh. 18:23 Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij? |
| | |
40 καὶ τῷ θέλοντί σοι κριθῆναι καὶ τὸν χιτῶνά σου λαβεῖν, ἄφες αὐτῷ καὶ τὸ ἱμάτιον· | | 40 En zo iemand met u rechten wil en uw rok nemen, laat hem ook den mantel; |
41 καὶ ὅστις σε ἀγγαρεύσει μίλιον ἕν, ὕπαγε μετ’ αὐτοῦ δύο. | | 41 En zo wie u zal 51dwingen één mijl te gaan, ga met hem twee mijlen. |
| 51 In het Grieks wordt een Perzisch woord gebruikt, waardoor betekend wordt een hofdienst, waartoe de onderzaten gedwongen werden om de lasten der herenboden te dragen, of daartoe hun ezels, enz., te lenen en te drijven. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt Matth. 27:32. |
| Matth. 27:32 En uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij dat hij Zijn kruis droeg. |
| | |
42 τῷ αἰτοῦντί σε δίδου· καὶ τὸν θέλοντα ἀπὸ σοῦ δανείσασθαι μὴ ἀποστραφῇς. | | 42 dGeef dengene die iets van u 52bidt, en keer u niet af van dengene die van u lenen wil. |
| d Deut. 15:8. Luk. 6:35. |
| Deut. 15:8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek dat hem ontbreekt. Luk. 6:35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. |
| 52 Of: begeert, eist. |
| | |
43 Ἠκούσατε ὅτι ἐρρέθη, Ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου, καὶ μισήσεις τὸν ἐχθρόν σου· | | 43 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: eGij zult uw naaste liefhebben en 53uw vijand zult gij haten. |
| e Lev. 19:18. |
| Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. |
| 53 Dat staat nergens in Gods wet, maar het tegendeel daarvan staat Deut. 32:35. Spr. 25:21. |
| Deut. 32:35 Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten. Spr. 25:21 Indien degene die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; |
| | |
44 ἐγὼ δὲ λέγω ὑμῖν, ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν, εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμᾶς, καλῶς ποιεῖτε τοὺς μισοῦντας ὑμᾶς, καὶ προσεύχεσθε ὑπὲρ τῶν ἐπηρεαζόντων ὑμᾶς, καὶ διωκόντων ὑμᾶς· | | 44 Maar Ik zeg u: fHebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en gbidt voor degenen die u 54geweld doen en die u vervolgen; |
| f Luk. 6:27. Rom. 12:20. |
| Luk. 6:27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: Hebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. Rom. 12:20 Indien dan uw vijand hongert, zo spijzig hem; indien hem dorst, zo geef hem te drinken; want dat doende zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen. |
| g Luk. 23:34. Hand. 7:60. 1 Kor. 4:13. 1 Petr. 2:23. |
| Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. 1 Kor. 4:13 Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe. 1 Petr. 2:23 Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; |
| 54 Anders: lasteren, gelijk hetzelfde woord ook genomen wordt 1 Petr. 3:16. |
| 1 Petr. 3:16 En hebt een goede consciëntie, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren. |
| | |
45 ὅπως γένησθε υἱοὶ τοῦ Πατρὸς ὑμῶν τοῦ ἐν οὐρανοῖς, ὅτι τὸν ἥλιον αὐτοῦ ἀνατέλλει ἐπὶ πονηροὺς καὶ ἀγαθούς, καὶ βρέχει ἐπὶ δικαίους καὶ ἀδίκους. | | 45 Opdat gij moogt kinderen 55zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. |
| 55 Dat is, mag blijken dat gij het zijt. |
| | |
46 ἐὰν γὰρ ἀγαπήσητε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς, τίνα μισθὸν ἔχετε; οὐχὶ καὶ οἱ τελῶναι τὸ αὐτὸ ποιοῦσι; | | 46 hWant indien gij 56liefhebt die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? |
| h Luk. 6:32. |
| Luk. 6:32 En indien gij liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen die hen liefhebben. |
| 56 Namelijk alleen; gelijk blijkt uit het volgende vers. |
| | |
47 καὶ ἐὰν ἀσπάσησθε τοὺς ἀδελφοὺς ὑμῶν μόνον, τί περισσὸν ποιεῖτε; οὐχὶ καὶ οἱ τελῶναι οὕτω ποιοῦσιν; | | 47 En indien gij uw broeders alleen 57groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo? |
| 57 Of: vriendelijk bejegent. |
| | |
48 ἔσεσθε οὖν ὑμεῖς τέλειοι, ὥσπερ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς τέλειός ἐστι. | | 48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is. |