Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Johannes de Doper predikt bekering. 3 Zijn ambt, kleding en spijze. 5 Heeft groten toeloop. 6 Doopt. 7 Bestraft de farizeeën en sadduceeën. 11 Wijst aan de waardigheid van den Persoon en van den doop van Christus. 13 Doopt Christus, Die uit den hemel wordt betuigd te zijn de welgeliefde Zone Gods. |
| | Johannes de Doper |
1 Ἐν δὲ ταῖς ἡμέραις ἐκείναις παραγίνεται Ἰωάννης ὁ Βαπτιστής, κηρύσσων ἐν τῇ ἐρήμῳ τῆς Ἰουδαίας, | | 1 EN1 in die dagen akwam 2Johannes de Doper, predikende in de 3woestijn van Judéa, |
| 1 Namelijk in het vijftiende jaar van den keizer Tiberius, als Christus omtrent dertig jaren oud was, Luk. 3:1, 23. |
| Luk. 3:1 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, Luk. 3:23 En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de Zoon van Jozef, den zoon van Heli, |
| a Mark. 1:4. Luk. 3:3. |
| Mark. 1:4 Johannes was dopende in de woestijn en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. Luk. 3:3 En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden; |
| 2 Van Johannes, van zijn ouders, geboorte en ambt zie Lukas 1. Johannes 1. Wordt genaamd Doper, omdat hij de eerste is geweest die den doop heeft bediend uit Gods bevel in het Nieuwe Testament. Zie Matth. 21:25. Joh. 1:33. |
| Lukas 1 NADEMAAL velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, Johannes 1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Matth. 21:25 De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Joh. 1:33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. |
| 3 Niet zulk een wildernis waar geen mensen woonden, maar een woest land van bossen en gebergten, waar Zacharias, de vader van Johannes, woonde, Luk. 1:39, in dewelke zes steden geteld worden, Joz. 15:61, 62, die dan ook haar dorpen of gehuchten gehad hebben. |
| Luk. 1:39 En Maria opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda; Joz. 15:61 In de woestijn: Beth-Arába, Middin en Sechácha, Joz. 15:62 En Nibsan en de Zoutstad en Engédi: zes steden en haar dorpen. |
| | |
2 καὶ λέγων, Μετανοεῖτε· ἤγγικε γὰρ ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 2 En zeggende: Bekeert u, want 4het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. |
| 4 Dat is, de oprichting en verbreiding der gemeente Gods, door de predicatie van het Evangelie ten tijde van de komst van den Messias. |
| | |
3 οὗτος γάρ ἐστιν ὁ ῥηθεὶς ὑπὸ Ἠσαΐου τοῦ προφήτου, λέγοντος, Φωνὴ βοῶντος ἐν τῇ ἐρήμῳ, Ἑτοιμάσατε τὴν ὁδὸν Κυρίου· εὐθείας ποιεῖτε τὰς τρίβους αὐτοῦ. | | 3 Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: bDe stem des roependen in de woestijn: 5Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. |
| b Jes. 40:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23. |
| Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Mark. 1:3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Luk. 3:4 Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht; Joh. 1:23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
| 5 Een gelijkenis genomen van een prins of koning, tegen wiens komst de wegen bereid en geëffend worden. |
| | |
4 αὐτὸς δὲ ὁ Ἰωάννης εἶχε τὸ ἔνδυμα αὐτοῦ ἀπὸ τριχῶν καμήλου, καὶ ζώνην δερματίνην περὶ τὴν ὀσφὺν αὐτοῦ· ἡ δὲ τροφὴ αὐτοῦ ἦν ἀκρίδες καὶ μέλι ἄγριον. | | 4 En dezelve Johannes had zijn 6kleding cvan kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was 7sprinkhanen en wilde honing. |
| 6 Zodanige ruige klederen droegen eertijds de profeten in het Oude Testament. Zie Zach. 13:4. Hebr. 11:37. Gelijk van Elia in het bijzonder getuigd wordt, 2 Kon. 1:8, in wiens geest en kracht Johannes de Doper gekomen was, Mal. 4:5. Luk. 1:17. |
| Zach. 13:4 En het zal geschieden te dien dage, dat die profeten beschaamd zullen worden, een iegelijk vanwege zijn gezicht, wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren mantel aandoen om te liegen. Hebr. 11:37 Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde 2 Kon. 1:8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed en met een lederen gordel gegord om zijn lendenen. Toen zeide hij: Het is Elía, de Tisbiet. Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. Luk. 1:17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. |
| c Mark. 1:6. |
| Mark. 1:6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lendenen, en at sprinkhanen en wilden honing. |
| 7 De sprinkhanen zijn in die landen groot en veel, en worden aldaar onder de slechte lieden gegeten, gelijk zij ook onder de reine spijzen gesteld worden, Lev. 11:22. |
| Lev. 11:22 Van die zult gij deze eten: den sprinkhaan naar zijn aard en den solham naar zijn aard, en den hargol naar zijn aard en den hagab naar zijn aard. |
| | |
5 τότε ἐξεπορεύετο πρὸς αὐτὸν Ἱεροσόλυμα καὶ πᾶσα ἡ Ἰουδαία καὶ πᾶσα ἡ περίχωρος τοῦ Ἰορδάνου· | | 5 Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judéa en het gehele land rondom de Jordaan; |
6 καὶ ἐβαπτίζοντο ἐν τῷ Ἰορδάνῃ ὑπ’ αὐτοῦ, ἐξομολογούμενοι τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν. | | 6 dEn werden van hem gedoopt in de Jordaan, 8belijdende hun zonden. |
| d Mark. 1:5. |
| Mark. 1:5 En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. |
| 8 Deze belijdenis der zonden is geen oorbiecht geweest, alzo dezelve voor den doop, in het gemeen en in het openbaar geschiedde. |
| | |
7 ἰδὼν δὲ πολλοὺς τῶν Φαρισαίων καὶ Σαδδουκαίων ἐρχομένους ἐπὶ τὸ βάπτισμα αὐτοῦ, εἶπεν αὐτοῖς, Γεννήματα ἐχιδνῶν, τίς ὑπέδειξεν ὑμῖν φυγεῖν ἀπὸ τῆς μελλούσης ὀργῆς; | | 7 Hij dan, ziende evelen van de 9farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: fGij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
| e Luk. 3:7. |
| Luk. 3:7 Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
| 9 Farizeeën en sadduceeën zijn geweest twee sekten onder de Joden, gelijk daar nog een derde was van de essenen. Zie van dezelve den historieschrijver Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 2, Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 7. |
| f Matth. 12:34; 23:33. |
| Matth. 12:34 Gij adderengebroedsels, hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. Matth. 23:33 Gij slangen, gij adderengebroedsels, hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? |
| | |
8 ποιήσατε οὖν καρποὺς ἀξίους τῆς μετανοίας· | | 8 gBrengt dan vruchten voort der bekering 10waardig. |
| g Luk. 3:8. |
| Luk. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. |
| 10 Dat is, betamelijk, of met de ware bekering overeenkomende. |
| | |
9 καὶ μὴ δόξητε λέγειν ἐν ἑαυτοῖς, Πατέρα ἔχομεν τὸν Ἀβραάμ· λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι δύναται ὁ Θεὸς ἐκ τῶν λίθων τούτων ἐγεῖραι τέκνα τῷ Ἀβραάμ. | | 9 En meent niet bij uzelven te zeggen: hWij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. |
| h Joh. 8:39. |
| Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. |
| | |
10 ἤδη δὲ καὶ ἡ ἀξίνη πρὸς τὴν ῥίζαν τῶν δένδρων κεῖται· πᾶν οὖν δένδρον μὴ ποιοῦν καρπὸν καλὸν ἐκκόπτεται καὶ εἰς πῦρ βάλλεται. | | 10 En ook is alrede 11de bijl aan den wortel der bomen gelegd; ialle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. |
| 11 Dat is, de straf Gods is nakende, niettegenstaande dat gij roemt afkomstig te zijn van Abraham, tenzij dat gij Abrahams werken doet, Joh. 8:39. |
| Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. |
| i Matth. 7:19. Joh. 15:6. |
| Matth. 7:19 Een iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Joh. 15:6 Zo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand. |
| | |
11 ἐγὼ μὲν βαπτίζω ὑμᾶς ἐν ὕδατι εἰς μετάνοιαν· ὁ δὲ ὀπίσω μου ἐρχόμενος ἰσχυρότερός μου ἐστίν, οὗ οὐκ εἰμὶ ἱκανὸς τὰ ὑποδήματα βαστάσαι· αὐτὸς ὑμᾶς βαπτίσει ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ καὶ πυρί. | | 11 Ik doop u wel 12met water tot bekering; kmaar Die 13na mij komt, is sterker dan ik, 14Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; 15Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; |
| 12 Gr. in het water. |
| k Mark. 1:7. Luk. 3:16. Joh. 1:15, 26. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. |
| Mark. 1:7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden. Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 1:15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. Joh. 1:26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; Hand. 1:5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Hand. 11:16 En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. Hand. 19:4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; |
| 13 Of: achter mij, Joh. 1:15, 27. |
| Joh. 1:15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. Joh. 1:27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. |
| 14 Dat is, den allerminsten of slechtsten dienst te doen. |
| 15 Johannes onderscheidt hier zijn uiterlijken doop van den inwendigen doop van Christus, waarmede Hij onze harten door Zijn Geest zuivert, gelijk het vuur de metalen van alle schuim en onreinheden. Zie diergelijke Joh. 3:5. Hand. 1:5; 2:4. |
| Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. Hand. 1:5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| | |
12 οὗ τὸ πτύον ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ, καὶ διακαθαριεῖ τὴν ἅλωνα αὐτοῦ, καὶ συνάξει τὸν σῖτον αὐτοῦ εἰς τὴν ἀποθήκην, τὸ δὲ ἄχυρον κατακαύσει πυρὶ ἀσβέστῳ. | | 12 Wiens 16wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn 17tarwe in Zijn 18schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden. |
| 16 Gr. werpschop, waarmede men het graan opwerpt om van het kaf te zuiveren, hetwelk bij ons door den wan geschiedt. |
| 17 Of: koren, gelijk hierna dikwijls. |
| 18 Anders: korenzolder, of plaats waar iets weggelegd wordt om te bewaren. |
| | Johannes doopt Jezus |
13 Τότε παραγίνεται ὁ Ἰησοῦς ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας ἐπὶ τὸν Ἰορδάνην πρὸς τὸν Ἰωάννην, τοῦ βαπτισθῆναι ὑπ’ αὐτοῦ. | | 13 lToen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. |
| l Mark. 1:9. Luk. 3:21. |
| Mark. 1:9 En het geschiedde in diezelve dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen in Galiléa, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan. Luk. 3:21 En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd, |
| | |
14 ὁ δὲ Ἰωάννης διεκώλυεν αὐτόν, λέγων, Ἐγὼ χρείαν ἔχω ὑπὸ σοῦ βαπτισθῆναι, καὶ σὺ ἔρχῃ πρός με; | | 14 Doch Johannes 19weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? |
| 19 Dat is, verhinderde Hem zeer, of: stelde zich daar zeer tegen, zo met woorden als anderszins. |
| | |
15 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπε πρὸς αὐτόν, Ἄφες ἄρτι· οὕτω γὰρ πρέπον ἐστὶν ἡμῖν πληρῶσαι πᾶσαν δικαιοσύνην. τότε ἀφίησιν αὐτόν. | | 15 Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: 20Laat nu af; want aldus betaamt ons 21alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af. |
| 20 Namelijk om Mij zulks te verhinderen. |
| 21 Dat is, al wat God ingesteld en bevolen heeft om Hem volkomen gehoorzaamheid te bewijzen. |
| | |
16 καὶ βαπτισθεὶς ὁ Ἰησοῦς ἀνέβη εὐθὺς ἀπὸ τοῦ ὕδατος· καὶ ἰδού, ἀνεῴχθησαν αὐτῷ οἱ οὐρανοί, καὶ εἶδε τὸ Πνεῦμα τοῦ Θεοῦ καταβαῖνον ὡσεὶ περιστερὰν καὶ ἐρχόμενον ἐπ’ αὐτόν. | | 16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag mden Geest Gods nederdalen 22gelijk een duif, en op Hem komen. |
| m Jes. 11:2; 42:1. Joh. 1:32. |
| Jes. 11:2 En op Hem zal de Geest des HEEREN rusten: de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN. Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Joh. 1:32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem. |
| 22 Dat is, in lichamelijke gedaante gelijk een duif, Luk. 3:22, in hoedanig een gedaante de Heilige Geest, Die overal tegenwoordig is, hier Zich op Christus heeft willen openbaren, om Zijn onnozelheid, zachtmoedigheid, vriendelijkheid en oprechtheid te kennen te geven. |
| Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. |
| | |
17 καὶ ἰδού, φωνὴ ἐκ τῶν οὐρανῶν, λέγουσα, Οὗτός ἐστιν ὁ Υἱός μου ὁ ἀγαπητός, ἐν ᾧ εὐδόκησα. | | 17 23En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: nDeze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 23 Hier is een klare getuigenis van de drie onderscheiden Personen in het enig Goddelijk Wezen: de Vader, Die spreekt uit den hemel, de Zoon, van Wien Hij spreekt, en de Heilige Geest, Die nederdaalt. |
| n Jes. 42:1. Matth. 12:18; 17:5. Luk. 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. |
| Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 12:18 Zie, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |