Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 26 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 26

1 Christus voorzegt wederom Zijn dood. 3 Over welken de oversten der Joden beraadslagen. 6 Wordt te Bethanië van een vrouw gezalfd. 10 Welker daad Hij verantwoordt en prijst. 14 Judas verkoopt Christus. 17 Christus doet het pascha bereiden, en eet hetzelve met Zijn discipelen, en voorzegt de verraderij van Judas. 26 Stelt daarna Zijn Avondmaal in. 31 Voorzegt Zijn discipelen hun verstrooiing en Petrus zijn val. 36 Vangt Zijn lijden aan in een hof met grote benauwdheid en sterk bidden, vermanende Zijn discipelen, die sliepen, tot waken en bidden. 47 Wordt van Judas verraden met een kus, en van de Joden gevangen. 51 Bestraft Petrus, die des overpriesters dienstknecht een oor afhouwt. 57 Wordt tot Kajafas voor den Raad gebracht. 59 Door valse getuigen aangeklaagd. 63 Bekent dat Hij de Christus is. 65 Wordt daarover als een godslasteraar veroordeeld en smadelijk mishandeld. 69 Petrus verzaakt Christus. 75 Komt tot kennis en beweent zijn val.
  
Vierde aankondiging van het lijden
1 Καὶ ἐγένετο ὅτε ἐτέλεσεν ὁ Ἰησοῦς πάντας τοὺς λόγους τούτους, εἶπε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, 1 EN het is geschied als Jezus al 1deze woorden geëindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:
1 Namelijk tot nog toe in de voorgaande hoofdstukken verhaald; zodat Christus Zijn Profetisch ambt dusverre volbracht hebbende, nu in Zijn Priesterambt nader begint te treden.
   
2 Οἴδατε ὅτι μετὰ δύο ἡμέρας τὸ πάσχα γίνεται, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδίδοται εἰς τὸ σταυρωθῆναι. 2 aGij weet dat na twee dagen het 2pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden.
a Mark. 14:1. Luk. 22:1. Joh. 13:1. verwijsteksten
2 Is een Hebreeuws woord, betekenende een voorbijgang of overschrijding, waarmede genaamd werd het eerste van de drie grote jaarlijkse feesten der Joden, gehouden op den veertienden dag der eerste maand, die met onzen maart bijna overeenkwam; ingesteld ter gedachtenis van de verlossing der kinderen Israëls uit Egypte; en inzonderheid van dat de slaande engel, die de eerstgeborenen der Egyptenaars doodde, de huizen der Israëlieten voorbijging. Zie hiervan Exodus 12. Op welken tijd Christus ook heeft willen geslacht worden, omdat het slachten van het paaslam daarvan een voorbeeld was. Zie 1 Kor. 5:7, 8. verwijsteksten
  
Het besluit om Jezus te doden
3 τότε συνήχθησαν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι τοῦ λαοῦ εἰς τὴν αὐλὴν τοῦ ἀρχιερέως τοῦ λεγομένου Καϊάφα, 3 bToen vergaderden 3de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen des volks 4in de zaal des hogepriesters, die genaamd was 5Kájafas;
b Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27. verwijsteksten
3 Uit deze allen bestond in dien tijd de Hoge Raad der Joden, bij welken de allerzwaarste zaken verhandeld werden, waarvan de hogepriester het hoofd en de overste was.
4 Of: in het hof of paleis.
5 Van dezen Kajafas zie ook Joh. 11:49, en bij Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 3, 6. verwijsteksten
   
4 καὶ συνεβουλεύσαντο ἵνα τὸν Ἰησοῦν κρατήσωσι δόλῳ καὶ ἀποκτείνωσιν. 4 En beraadslaagden tezamen dat zij Jezus 6met listigheid vangen en doden zouden.
6 Omdat zij het openbaarlijk niet durfden doen, uit vrees voor het volk.
   
5 ἔλεγον δέ, Μὴ ἐν τῇ ἑορτῇ, ἵνα μὴ θόρυβος γένηται ἐν τῷ λαῷ. 5 Doch zij zeiden: 7Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.
7 Dat is, laat ons niet wachten tot op het feest, maar hetzelve vóórkomen, gelijk ook geschied is.
  
De zalving in Bethanië
6 Τοῦ δὲ Ἰησοῦ γενομένου ἐν Βηθανίᾳ ἐν οἰκίᾳ Σίμωνος τοῦ λεπροῦ, 6 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon 8den melaatse,
8 Niet die toen melaats was, want zulken mochten in de steden of vlekken niet wonen, en men mocht met hen niet eten of omgaan, Num. 5:2, maar die óf zulks geweest was, óf zulken toenaam had van zijn voorouders. verwijsteksten
   
7 προσῆλθεν αὐτῷ γυνὴ ἀλάβαστρον μύρου ἔχουσα βαρυτίμου, καὶ κατέχεεν ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ ἀνακειμένου. 7 cKwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met 9zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.
c Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 11:2; 12:3. verwijsteksten
9 Gr. van zwaren prijs, die uitgedrukt wordt Mark. 14:5. verwijsteksten
   
8 ἰδόντες δὲ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ἠγανάκτησαν, λέγοντες, Εἰς τί ἡ ἀπώλεια αὕτη; 8 En Zijn discipelen dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?
9 ἠδύνατο γὰρ τοῦτο τὸ μύρον πραθῆναι πολλοῦ, καὶ δοθῆναι πτωχοῖς. 9 Want deze zalf had 10duur kunnen verkocht en de penningen den armen gegeven worden.
10 Gr. voor veel.
   
10 γνοὺς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Τί κόπους παρέχετε τῇ γυναικί; ἔργον γὰρ καλὸν εἰργάσατο εἰς ἐμέ. 10 Maar Jezus zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Want zij heeft 11een goed werk aan Mij gewrocht.
11 Dat is, hetgeen zij aan Mij gedaan heeft, is wel gedaan.
   
11 πάντοτε γὰρ τοὺς πτωχοὺς ἔχετε μεθ’ ἑαυτῶν, ἐμὲ δὲ οὐ πάντοτε ἔχετε. 11 dWant de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij 12niet altijd.
d Deut. 15:11. Mark. 14:7. Joh. 12:8. verwijsteksten
12 Namelijk naar Mijn lichamelijke tegenwoordigheid; want naar Zijn Godheid en genade zal Hij altijd bij ons blijven, Matth. 28:20. verwijsteksten
   
12 βαλοῦσα γὰρ αὕτη τὸ μύρον τοῦτο ἐπὶ τοῦ σώματός μου, πρὸς τὸ ἐνταφιάσαι με ἐποίησεν. 12 Want als zij deze zalf op Mijn lichaam 13gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan 14tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.
13 Gr. geworpen.
14 Niet dat deze vrouw zulks voorgehad heeft, maar omdat Gods voorzienigheid hetzelve zo heeft bestierd, dat Zijn lichaam recht vóór Zijn sterven alzo zou gezalfd worden; gelijk de dode lichamen der personen van aanzien alzo tot de begrafenis werden bereid, Gen. 50:2. Zie ook Mark. 14:8. Gelijk het Griekse woord zulks ook medebrengt. verwijsteksten
   
13 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅπου ἐὰν κηρυχθῇ τὸ εὐαγγέλιον τοῦτο ἐν ὅλῳ τῷ κόσμῳ, λαληθήσεται καὶ ὃ ἐποίησεν αὕτη, εἰς μνημόσυνον αὐτῆς. 13 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.
  
Het verraad van Judas
14 Τότε πορευθεὶς εἷς τῶν δώδεκα, ὁ λεγόμενος Ἰούδας Ἰσκαριώτης, πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς, 14 eToen ging een van de twaalve, genaamd Judas Iskáriot, tot de overpriesters,
e Mark. 14:10. Luk. 22:4. verwijsteksten
   
15 εἶπε, Τί θέλετέ μοι δοῦναι, κἀγὼ ὑμῖν παραδώσω αὐτόν; οἱ δὲ ἔστησαν αὐτῷ τριάκοντα ἀργύρια. 15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u 15overleveren? En zij hebben hem 16toegelegd fdertig 17zilveren penningen.
15 Namelijk heimelijk, zonder moeite en buiten kennis van het volk.
16 Of: toegezegd, of: toegewogen, gelijk dit woord ook somtijds genomen wordt; alzo men eertijds placht het geld toe te wegen, Gen. 23:16. 1 Kon. 20:39. verwijsteksten
f Zach. 11:12. verwijsteksten
17 Gr. zilverlingen. Dit woord, wanneer het aldus alleen gesteld wordt, betekent gemeenlijk een sikkel, welke was óf des heiligdoms, doende omtrent een halven rijksdaalder; óf een gemene, doende half zoveel. En dit was de prijs waarmede een slaaf, die van eens anders os gedood was, geboet moest worden, Ex. 21:32; en het schijnt dat zij Christus niet meer waardeerden dan een slaaf placht gewaardeerd te zijn, gelijk God hierover klaagt bij Zacharia, hfdst. 11:12, 13, en hetzelve in Matth. 27:9 aangewezen wordt. verwijsteksten
   
16 καὶ ἀπὸ τότε ἐζήτει εὐκαιρίαν ἵνα αὐτὸν παραδῷ. 16 En van toen af zocht hij 18gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht.
18 Of: bekwamen tijd.
  
De paasmaaltijd
17 Τῇ δὲ πρώτῃ τῶν ἀζύμων προσῆλθον οἱ μαθηταὶ τῷ Ἰησοῦ, λέγοντες αὐτῷ, Ποῦ θέλεις ἑτοιμάσωμέν σοι φαγεῖν τὸ πάσχα; 17 gEn op den 19eersten dag hder ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij dat wij U bereiden het pascha te eten?
g Mark. 14:12. Luk. 22:7. verwijsteksten
19 Dat is, op dien dag als men des avonds moest beginnen de ongehevelde broden te eten en het paaslam te slachten.
h Ex. 12:17. verwijsteksten
   
18 ὁ δὲ εἶπεν, Ὑπάγετε εἰς τὴν πόλιν πρὸς τὸν δεῖνα, καὶ εἴπατε αὐτῷ, Ὁ διδάσκαλος λέγει, Ὁ καιρός μου ἐγγύς ἐστι· πρὸς σὲ ποιῶ τὸ πάσχα μετὰ τῶν μαθητῶν μου. 18 En Hij zeide: Gaat heen in de stad tot 20zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.
20 Alzo spreekt men als men een persoon met zekere tekenen aanwijst, wiens naam men niet uitdrukt, Ruth 4:1. De tekenen van dezen man worden aangewezen Mark. 14:13. Luk. 22:10. verwijsteksten
   
19 καὶ ἐποίησαν οἱ μαθηταὶ ὡς συνέταξεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἡτοίμασαν τὸ πάσχα. 19 En de discipelen deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden 21het pascha.
21 Dat is, het paaslam; een oneigenlijke manier van spreken, zeer gebruikelijk in de Heilige Schrift als van sacramenten gesproken wordt.
   
20 ὀψίας δὲ γενομένης ἀνέκειτο μετὰ τῶν δώδεκα. 20 iEn 22als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve.
i Mark. 14:17. Luk. 22:14. Joh. 13:21. verwijsteksten
22 Christus heeft dan het pascha gegeten te rechter tijd, op den avond van den veertienden dag, gelijk God bevolen had, Ex. 12:6, 18. Lev. 23:5. Doch de Joden hebben hetzelve toentertijd eerst gegeten des anderen daags des avonds, gelijk blijkt uit de gehele historie, en inzonderheid Joh. 18:28. Hetwelk geschiedde uit een oud gebruik, waardoor zij, als de veertiende dag viel op den dag voor den sabbat, denzelven verzetten op den volgenden sabbat, opdat zij niet genoodzaakt zouden zijn twee dagen aan elkander van hun werk te rusten. Zo is dan Christus, het ware Pascha, op den rechten dag van God geordonneerd, voor onze zonden opgeofferd. verwijsteksten
   
21 καὶ ἐσθιόντων αὐτῶν εἶπεν, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι εἷς ἐξ ὑμῶν παραδώσει με. 21 En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar Ik zeg u, dat keen van u Mij zal verraden.
k Hand. 1:17. verwijsteksten
   
22 καὶ λυπούμενοι σφόδρα ἤρξαντο λέγειν αὐτῷ ἕκαστος αὐτῶν, Μήτι ἐγώ εἰμι, Κύριε; 22 En zij zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
23 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν, Ὁ ἐμβάψας μετ’ ἐμοῦ ἐν τῷ τρυβλίῳ τὴν χεῖρα, οὗτός με παραδώσει. 23 En Hij antwoordende zeide: l23Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.
l Ps. 41:10. Luk. 22:21. Joh. 13:18. verwijsteksten
23 Dat is, een die met Mij dagelijks eet, die Mijn huis- en tafelgenoot is. Zie Ps. 41:10. Mark. 14:20. Joh. 13:18. Niet dat Christus toen juist met hem tezamen indoopte; want zo zouden de discipelen zekerlijk hebben kunnen weten wie hij was. verwijsteksten
   
24 ὁ μὲν Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὑπάγει, καθὼς γέγραπται περὶ αὐτοῦ· οὐαὶ δὲ τῷ ἀνθρώπῳ ἐκείνῳ, δι’ οὗ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδίδοται· καλὸν ἦν αὐτῷ εἰ οὐκ ἐγεννήθη ὁ ἄνθρωπος ἐκεῖνος. 24 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar 24wee dien mens door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
24 De voorzienigheid Gods verontschuldigt dan de mensen niet die kwaad doen.
   
25 ἀποκριθεὶς δὲ Ἰούδας ὁ παραδιδοὺς αὐτὸν εἶπε, Μήτι ἐγώ εἰμι, ῥαββί; λέγει αὐτῷ, Σὺ εἶπας. 25 En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: 25Gij hebt het gezegd.
25 Dit is een manier van spreken wanneer men een zaak niet ronduit wil zeggen, maar evenwel niet ontkent. Zie vss. 64, 65, vergeleken met Mark. 14:62. verwijsteksten
   
26 ἐσθιόντων δὲ αὐτῶν, λαβὼν ὁ Ἰησοῦς τὸν ἄρτον, καὶ εὐλογήσας, ἔκλασε καὶ ἐδίδου τοῖς μαθηταῖς, καὶ εἶπε, Λάβετε, φάγετε· τοῦτό ἐστι τὸ σῶμά μου. 26 mEn 26als zij aten, nam Jezus het brood, en 27gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, 28dat is 29Mijn lichaam.
m Mark. 14:22. Luk. 22:19. 1 Kor. 11:23. verwijsteksten
26 Dat is, als zij na het eten van het paaslam nog aan tafel zaten.
27 Lukas, hfdst. 22:19, en Paulus, 1 Kor. 11:24, gebruiken in plaats van gezegend hebbende het woord gedankt hebbende; gelijk sommige Griekse boeken hier ook hebben. Zodat zegenen en danken of dankzeggen voor eenzelfde zaak genomen worden en betekenen het brood, alsook daarna den wijn, van het gemene gebruik afzonderen, en door dankzegging tot God heiligen of tot een heilig gebruik toe-eigenen; gelijk Gen. 2:3 de zevende dag van God gezegend en geheiligd wordt. verwijsteksten
28 Namelijk brood, gelijk de zaak zelve uitwijst en Paulus verklaart 1 Kor. 10:16. verwijsteksten
29 Dat is, een teken van Mijn lichaam, naar de manier van spreken in de sacramenten gebruikelijk; gelijk hiervoor een lam een pascha genaamd wordt, vers 19, het brood de gemeenschap des lichaams van Christus, 1 Kor. 10:16, en de drinkbeker het Nieuwe Testament, 1 Kor. 11:25, omdat het tekenen en zegelen zijn van onze geestelijke gemeenschap met Christus, en van het Nieuwe Testament, hetwelk met Zijn bloed is bevestigd. verwijsteksten
   
27 καὶ λαβὼν τὸ ποτήριον, καὶ εὐχαριστήσας, ἔδωκεν αὐτοῖς, λέγων, Πίετε ἐξ αὐτοῦ πάντες· 27 En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun 30dien, zeggende: Drinkt allen daaruit.
30 Namelijk drinkbeker.
   
28 τοῦτο γάρ ἐστι τὸ αἷμά μου, τὸ τῆς καινῆς διαθήκης, τὸ περὶ πολλῶν ἐκχυνόμενον εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν. 28 Want dat is 31Mijn bloed, nhet bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen 32vergoten wordt, tot vergeving der zonden.
31 Dat is, een teken van Mijn bloed, gelijk tevoren vers 26 het brood Zijn lichaam genaamd wordt. verwijsteksten
n Ex. 24:8. verwijsteksten
32 Dat is, spoedig hierna uitgestort zal worden. Zie hiervan Hebr. 9:14, 15, enz., alwaar de apostel van dit bloed des Nieuwen Testaments een brede verklaring doet, met een tegenstelling van het bloed des Ouden Testaments. verwijsteksten
   
29 λέγω δὲ ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ πίω ἀπ’ ἄρτι ἐκ τούτου τοῦ γεννήματος τῆς ἀμπέλου, ἕως τῆς ἡμέρας ἐκείνης ὅταν αὐτὸ πίνω μεθ’ ὑμῶν καινὸν ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Πατρός μου. 29 En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op 33dien dag wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders.
33 Sommigen verstaan dit van den tijd van veertig dagen na Zijn opstanding, in welke Hij met Zijn discipelen gegeten en gedronken heeft, Hand. 10:41. Anderen van de eeuwige vreugd in het eeuwige leven, hetwelk doorgaans bij een maaltijd vergeleken wordt, Matth. 8:11. Luk. 22:29. Openb. 19:9. verwijsteksten
   
30 Καὶ ὑμνήσαντες ἐξῆλθον εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν. 30 oEn als zij 34den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
o Mark. 14:26. Luk. 22:39. Joh. 18:1. verwijsteksten
34 Naar het gebruik der Joden, die toen plachten te zingen enige psalmen, gelijk sommigen menen, van den 113den af tot den 119den toe.
  
Petrus’ verloochening voorzegd
31 Τότε λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πάντες ὑμεῖς σκανδαλισθήσεσθε ἐν ἐμοὶ ἐν τῇ νυκτὶ ταύτῃ· γέγραπται γάρ, Πατάξω τὸν ποιμένα, καὶ διασκορπισθήσεται τὰ πρόβατα τῆς ποίμνης. 31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen 35aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: pIk zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
35 Gr. in Mij.
p Zach. 13:7. Joh. 16:32. verwijsteksten
   
32 μετὰ δὲ τὸ ἐγερθῆναί με, προάξω ὑμᾶς εἰς τὴν Γαλιλαίαν. 32 qMaar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa.
q Mark. 14:28; 16:7. verwijsteksten
   
33 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος εἶπεν αὐτῷ, Εἰ καὶ πάντες σκανδαλισθήσονται ἐν σοί, ἐγὼ οὐδέποτε σκανδαλισθήσομαι. 33 Doch Petrus antwoordende zeide tot Hem: rAl werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.
r Luk. 22:33. verwijsteksten
   
34 ἔφη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν λέγω σοι ὅτι ἐν ταύτῃ τῇ νυκτί, πρὶν ἀλέκτορα φωνῆσαι, τρὶς ἀπαρνήσῃ με. 34 Jezus zeide tot hem: sVoorwaar Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, 36eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
s Joh. 13:38. verwijsteksten
36 Dat is, eer de morgenstond aankomt, wanneer de hanen gemeenlijk voor de laatste reize beginnen te kraaien, Mark. 13:35. verwijsteksten
   
35 λέγει αὐτῷ ὁ Πέτρος, Κἂν δέῃ με σὺν σοὶ ἀποθανεῖν, οὐ μή σε ἀπαρνήσομαι. ὁμοίως καὶ πάντες οἱ μαθηταὶ εἶπον. 35 Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. Desgelijks zeiden ook al de discipelen.
  
Gethsémané
36 Τότε ἔρχεται μετ’ αὐτῶν ὁ Ἰησοῦς εἰς χωρίον λεγόμενον Γεθσημανῆ, καὶ λέγει τοῖς μαθηταῖς, Καθίσατε αὐτοῦ, ἕως οὗ ἀπελθὼν προσεύξωμαι ἐκεῖ. 36 tToen ging Jezus met hen in 37een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben.
t Mark. 14:32. Luk. 22:39. Joh. 18:1. verwijsteksten
37 Of: gehucht, namelijk van huizen en hoven. Joh. 18:1 zegt dat het een hof was, waar Christus placht te gaan om te bidden. verwijsteksten
   
37 καὶ παραλαβὼν τὸν Πέτρον καὶ τοὺς δύο υἱοὺς Ζεβεδαίου, ἤρξατο λυπεῖσθαι καὶ ἀδημονεῖν. 37 En met Zich nemende Petrus en de 38twee zonen van Zebedéüs, begon Hij 39droevig en zeer beangst te worden.
38 Namelijk Jakobus en Johannes, Mark. 10:35. verwijsteksten
39 Met deze woorden wordt te kennen gegeven een uiterste droefheid en benauwdheid, die Hem het bloedige zweet uitgedrukt heeft, Luk. 22:44, en is ontstaan, niet zozeer uit vrees voor den aanstaanden wreden dood, die ook vele martelaars onbeschroomd hebben aanvaard, als wel uit het voorgevoel van den last des toorns Gods en der helse kwalen, die Hij aan het kruis voor ons geleden heeft, Jes. 53:4, 5, 6. Gal. 3:13. verwijsteksten
   
38 τότε λέγει αὐτοῖς, Περίλυπός ἐστιν ἡ ψυχή μου ἕως θανάτου· μείνατε ὧδε καὶ γρηγορεῖτε μετ’ ἐμοῦ. 38 vToen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is 40geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.
v Joh. 12:27. verwijsteksten
40 Of: aan alle zijden, dat is, met droefheid gelijk als omsingeld.
   
39 καὶ προελθὼν μικρόν, ἔπεσεν ἐπὶ πρόσωπον αὐτοῦ προσευχόμενος καὶ λέγων, Πάτερ μου, εἰ δυνατόν ἐστι, παρελθέτω ἀπ’ ἐμοῦ τὸ ποτήριον τοῦτο· πλὴν οὐχ ὡς ἐγὼ θέλω, ἀλλ’ ὡς σύ. 39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: xMijn Vader, indien het mogelijk is, laat 41dezen ydrinkbeker van Mij 42voorbijgaan; zdoch niet 43gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
x Luk. 22:41. verwijsteksten
41 Dat is, dit bitter lijden. Zie Matth. 20:22. verwijsteksten
y Matth. 20:22, 23. verwijsteksten
42 Of: weggaan.
z Joh. 6:38. verwijsteksten
43 Namelijk naar de genegenheid die de menselijke natuur is ingeschapen om zijn eigen verderf te ontvlieden, welke Ik nochtans aan Uw wil in alles onderwerp. Daarom is deze genegenheid van Christus zonder zonde geweest.
   
40 καὶ ἔρχεται πρὸς τοὺς μαθητάς, καὶ εὑρίσκει αὐτοὺς καθεύδοντας, καὶ λέγει τῷ Πέτρῳ, Οὕτως οὐκ ἰσχύσατε μίαν ὥραν γρηγορῆσαι μετ’ ἐμοῦ; 40 En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij 44dan niet één uur met Mij waken?
44 Gr. zo.
   
41 γρηγορεῖτε καὶ προσεύχεσθε, ἵνα μὴ εἰσέλθητε εἰς πειρασμόν· τὸ μὲν πνεῦμα πρόθυμον, ἡ δὲ σὰρξ ἀσθενής. 41 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; ade 45geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
a Gal. 5:17. verwijsteksten
45 Dat is, uw wil is wel goed, maar wordt verhinderd door uw natuurlijke zwakheid.
   
42 πάλιν ἐκ δευτέρου ἀπελθὼν προσηύξατο, λέγων, Πάτερ μου, εἰ οὐ δύναται τοῦτο τὸ ποτήριον παρελθεῖν ἀπ’ ἐμοῦ, ἐὰν μὴ αὐτὸ πίω, γενηθήτω τὸ θέλημά σου. 42 Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede.
43 καὶ ἐλθὼν εὑρίσκει αὐτοὺς πάλιν καθεύδοντας, ἦσαν γὰρ αὐτῶν οἱ ὀφθαλμοὶ βεβαρημένοι. 43 En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren 46bezwaard.
46 Namelijk met slaap, door waken en droefheid.
   
44 καὶ ἀφεὶς αὐτοὺς ἀπελθὼν πάλιν προσηύξατο ἐκ τρίτου, τὸν αὐτὸν λόγον εἰπών. 44 En hen latende, ging Hij wederom heen en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.
45 τότε ἔρχεται πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, καὶ λέγει αὐτοῖς, Καθεύδετε τὸ λοιπὸν καὶ ἀναπαύεσθε· ἰδού, ἤγγικεν ἡ ὥρα, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδίδοται εἰς χεῖρας ἁμαρτωλῶν. 45 Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zeide tot hen: 47Slaapt nu voort en rust; zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
47 Dit zegt Hij bestraffenderwijze, gelijk men dikwijls iemand iets eindelijk schijnt toe te laten als het te laat is, waarvan men hem tevergeefs heeft afgemaand.
   
46 ἐγείρεσθε, ἄγωμεν. ἰδού, ἤγγικεν ὁ παραδιδούς με. 46 Staat op, laat ons gaan; zie, hij is nabij die Mij verraadt.
  
Jezus geeft Zich gevangen
47 Καὶ ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος, ἰδού, Ἰούδας εἷς τῶν δώδεκα ἦλθε, καὶ μετ’ αὐτοῦ ὄχλος πολὺς μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων, ἀπὸ τῶν ἀρχιερέων καὶ πρεσβυτέρων τοῦ λαοῦ. 47 bEn als Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalve, kwam, en met hem 48een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks.
b Mark. 14:43. Luk. 22:47. Joh. 18:3. verwijsteksten
48 Namelijk een ganse bende krijgsknechten met de dienaren der overpriesters en schriftgeleerden. Zie Joh. 18:3. verwijsteksten
   
48 ὁ δὲ παραδιδοὺς αὐτὸν ἔδωκεν αὐτοῖς σημεῖον, λέγων, Ὃν ἂν φιλήσω, αὐτός ἐστι· κρατήσατε αὐτόν. 48 En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het; grijpt Hem.
49 καὶ εὐθέως προσελθὼν τῷ Ἰησοῦ εἶπε, Χαῖρε, ῥαββί· καὶ κατεφίλησεν αὐτόν. 49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi; en hij ckuste Hem.
c 2 Sam. 20:9. verwijsteksten
   
50 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ἑταῖρε, ἐφ’ ᾧ πάρει; τότε προσελθόντες ἐπέβαλον τὰς χεῖρας ἐπὶ τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἐκράτησαν αὐτόν. 50 Maar Jezus zeide tot hem: 49Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.
49 Gr. Gezel.
   
51 καὶ ἰδού, εἷς τῶν μετὰ Ἰησοῦ, ἐκτείνας τὴν χεῖρα, ἀπέσπασε τὴν μάχαιραν αὐτοῦ, καὶ πατάξας τὸν δοῦλον τοῦ ἀρχιερέως ἀφεῖλεν αὐτοῦ τὸ ὠτίον. 51 En zie, 50een van degenen die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, 51hieuw zijn oor af.
50 Namelijk Petrus. Zie Joh. 18:10. verwijsteksten
51 Gr. nam zijn oor weg.
   
52 τότε λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀπόστρεψόν σου τὴν μάχαιραν εἰς τὸν τόπον αὐτῆς· πάντες γὰρ οἱ λαβόντες μάχαιραν ἐν μαχαίρᾳ ἀπολοῦνται. 52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; dwant allen die het zwaard 52nemen, zullen 53door het zwaard vergaan.
d Gen. 9:6. Openb. 13:10. verwijsteksten
52 Namelijk zonder wettige beroeping of last daartoe te hebben.
53 Namelijk door bevel der overheid, welke te dien einde het zwaard gegeven is om de doodslagers met den dood te straffen, Gen. 9:6. Rom. 13:4. verwijsteksten
   
53 ἢ δοκεῖς ὅτι οὐ δύναμαι ἄρτι παρακαλέσαι τὸν Πατέρα μου, καὶ παραστήσει μοι πλείους ἢ δώδεκα λεγεῶνας ἀγγέλων; 53 Of meent gij dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf 54legioenen engelen bijzetten?
54 Een legioen was bij de Romeinen een regiment krijgsvolk, bestaande uit enige duizenden, somtijds vier, somtijds zes, en somtijds meer.
   
54 πῶς οὖν πληρωθῶσιν αἱ γραφαί, ὅτι οὕτω δεῖ γενέσθαι; 54 Hoe zouden dan de eSchriften vervuld worden, die zeggen dat het alzo geschieden moet?
e Ps. 22:7; 69:2, 10. Luk. 24:25. verwijsteksten
   
55 ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ εἶπεν ὁ Ἰησοῦς τοῖς ὄχλοις, Ὡς ἐπὶ λῃστὴν ἐξήλθετε μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων συλλαβεῖν με; καθ’ ἡμέραν πρὸς ὑμᾶς ἐκαθεζόμην διδάσκων ἐν τῷ ἱερῷ, καὶ οὐκ ἐκρατήσατέ με. 55 Te zelver ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een 55moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;
55 Of: straatschender.
   
56 τοῦτο δὲ ὅλον γέγονεν, ἵνα πληρωθῶσιν αἱ γραφαὶ τῶν προφητῶν. τότε οἱ μαθηταὶ πάντες ἀφέντες αὐτὸν ἔφυγον. 56 Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. fToen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende.
f Job 19:13. Ps. 88:9. verwijsteksten
  
Voor den Groten Raad
57 Οἱ δὲ κρατήσαντες τὸν Ἰησοῦν ἀπήγαγον πρὸς Καϊάφαν τὸν ἀρχιερέα, ὅπου οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι συνήχθησαν. 57 gDie nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen 56tot Kájafas, den hogepriester, alwaar de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren.
g Mark. 14:53. Luk. 22:54. Joh. 18:12. verwijsteksten
56 Namelijk nadat zij Hem eerst tot Annas hadden gebracht, die Kajafas’ schoonvader was, Joh. 18:13. verwijsteksten
   
58 ὁ δὲ Πέτρος ἠκολούθει αὐτῷ ἀπὸ μακρόθεν, ἕως τῆς αὐλῆς τοῦ ἀρχιερέως, καὶ εἰσελθὼν ἔσω ἐκάθητο μετὰ τῶν ὑπηρετῶν, ἰδεῖν τὸ τέλος. 58 En Petrus volgde Hem van verre tot aan de 57zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren om het einde te zien.
57 Of: tot aan het paleis.
   
59 οἱ δὲ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι καὶ τὸ συνέδριον ὅλον ἐζήτουν ψευδομαρτυρίαν κατὰ τοῦ Ἰησοῦ, ὅπως αὐτὸν θανατώσωσι. καὶ οὐχ εὗρον· 59 hEn de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en 58vonden niet.
h Mark. 14:55. Hand. 6:13. verwijsteksten
58 Namelijk wat met enigen schijn zou kunnen voorgebracht worden, om daarop Hem te veroordelen.
   
60 καὶ πολλῶν ψευδομαρτύρων προσελθόντων, οὐχ εὗρον. 60 En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet.
61 ὕστερον δὲ προσελθόντες δύο ψευδομάρτυρες εἶπον, Οὗτος ἔφη, Δύναμαι καταλῦσαι τὸν ναὸν τοῦ Θεοῦ, καὶ διὰ τριῶν ἡμερῶν οἰκοδομῆσαι αὐτόν. 61 Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: 59Deze heeft gezegd: iIk kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen.
59 Dit was een verkering der woorden van Christus, Joh. 2:19, want Christus heeft aldaar niet gezegd: Ik kan den tempel afbreken, enz., maar: Breekt gij den tempel af, enz., verstaande dat van den tempel Zijns lichaams. verwijsteksten
i Joh. 2:19. verwijsteksten
   
62 καὶ ἀναστὰς ὁ ἀρχιερεὺς εἶπεν αὐτῷ, Οὐδὲν ἀποκρίνῃ; τί οὗτοί σου καταμαρτυροῦσιν; 62 kEn de hogepriester opstaande zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
k Mark. 14:60. verwijsteksten
   
63 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἐσιώπα. καὶ ἀποκριθεὶς ὁ ἀρχιερεὺς εἶπεν αὐτῷ, Ἐξορκίζω σε κατὰ τοῦ Θεοῦ τοῦ ζῶντος, ἵνα ἡμῖν εἴπῃς εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ. 63 lDoch Jezus 60zweeg stil. En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zone Gods.
l Jes. 53:7. Matth. 27:12, 14. verwijsteksten
60 Om daarmede te kennen te geven dat deze zaak zo ongegrond was, dat zij niet waardig was beantwoord te worden.
   
64 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Σὺ εἶπας. πλὴν λέγω ὑμῖν, ἀπ’ ἄρτι ὄψεσθε τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου καθήμενον ἐκ δεξιῶν τῆς δυνάμεως καὶ ἐρχόμενον ἐπὶ τῶν νεφελῶν τοῦ οὐρανοῦ. 64 Jezus zeide tot hem: 61Gij hebt het gezegd. mDoch Ik zeg ulieden: Van nu aan 62zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.
61 Zie vers 25. verwijsteksten
m Ps. 110:1. Dan. 7:13. Matth. 16:27; 24:30. Mark. 14:62. Luk. 22:69. Hand. 1:11. Rom. 14:10. 1 Thess. 4:16. Openb. 1:7. verwijsteksten
62 Dat is, gij zult alsdan metterdaad bevinden, dat Ik de Zone Gods ben, inzonderheid als gij voor Mij zult moeten verschijnen om geoordeeld te worden.
   
65 τότε ὁ ἀρχιερεὺς διέρρηξε τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, λέγων ὅτι Ἐβλασφήμησε· τί ἔτι χρείαν ἔχομεν μαρτύρων; ἴδε, νῦν ἠκούσατε τὴν βλασφημίαν αὐτοῦ. 65 Toen 63verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord.
63 Dit plachten de Joden te doen als zij wilden betonen een uiterste droefheid of mishagen over zekere zaak, als godslastering, enz. Zie 2 Kon. 19:1. verwijsteksten
   
66 τί ὑμῖν δοκεῖ; οἱ δὲ ἀποκριθέντες εἶπον, Ἔνοχος θανάτου ἐστί. 66 Wat dunkt ulieden? En zij antwoordende zeiden: nHij is des doods schuldig.
n Lev. 24:16. verwijsteksten
   
67 τότε ἐνέπτυσαν εἰς τὸ πρόσωπον αὐτοῦ καὶ ἐκολάφισαν αὐτόν· 67 oToen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten.
o Jes. 50:6. verwijsteksten
   
68 οἱ δὲ ἐρράπισαν, λέγοντες, Προφήτευσον ἡμῖν, Χριστέ, τίς ἐστιν ὁ παίσας σε; 68 pEn anderen 64gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: qProfeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft?
p Job 16:10. Joh. 19:3. verwijsteksten
64 Anders: sloegen Hem met stokjes of garden.
q Luk. 22:64. verwijsteksten
  
Jezus door Petrus verloochend
69 Ὁ δὲ Πέτρος ἔξω ἐκάθητο ἐν τῇ αὐλῇ· καὶ προσῆλθεν αὐτῷ μία παιδίσκη, λέγουσα, Καὶ σὺ ἦσθα μετὰ Ἰησοῦ τοῦ Γαλιλαίου. 69 rEn Petrus zat 65buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus 66den Galileeër.
r Mark. 14:66. Luk. 22:55. Joh. 18:16, 25. verwijsteksten
65 Namelijk buiten de plaats waar de Joodse Raad vergaderd was, voor welken Christus stond, gelijk blijkt uit vss. 71, 75. verwijsteksten
66 Zo wordt Hij hier genaamd, omdat Hij te Nazareth was opgevoed, welke een stad van Galilea was. Zie vers 71. Matth. 2:23. verwijsteksten
   
70 ὁ δὲ ἠρνήσατο ἔμπροσθεν πάντων, λέγων, Οὐκ οἶδα τί λέγεις. 70 Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet wat gij zegt.
71 ἐξελθόντα δὲ αὐτὸν εἰς τὸν πυλῶνα, εἶδεν αὐτὸν ἄλλη, καὶ λέγει τοῖς ἐκεῖ, Καὶ οὗτος ἦν μετὰ Ἰησοῦ τοῦ Ναζωραίου. 71 En als hij naar 67de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd en zeide tot degenen die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.
67 Of: portaal, voorhuis.
   
72 καὶ πάλιν ἠρνήσατο μεθ’ ὅρκου ὅτι Οὐκ οἶδα τὸν ἄνθρωπον. 72 En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.
73 μετὰ μικρὸν δὲ προσελθόντες οἱ ἑστῶτες εἶπον τῷ Πέτρῳ, Ἀληθῶς καὶ σὺ ἐξ αὐτῶν εἶ· καὶ γὰρ ἡ λαλιά σου δῆλόν σε ποιεῖ. 73 En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak 68maakt u openbaar.
68 Namelijk dat gij een Galileeër zijt, gelijk Mark. 14:70 en Luk. 22:59 uitdrukken. verwijsteksten
   
74 τότε ἤρξατο καταναθεματίζειν καὶ ὀμνύειν ὅτι Οὐκ οἶδα τὸν ἄνθρωπον. 74 Toen begon hij 69zich te vervloeken en te zweren: Ik ken den Mens niet.
69 Dat is, den vloek of de wraak Gods zichzelven toewensende, indien hij Hem kende.
   
75 καὶ εὐθέως ἀλέκτωρ ἐφώνησε. καὶ ἐμνήσθη ὁ Πέτρος τοῦ ῥήματος τοῦ Ἰησοῦ εἰρηκότος αὐτῷ ὅτι Πρὶν ἀλέκτορα φωνῆσαι, τρὶς ἀπαρνήσῃ με. καὶ ἐξελθὼν ἔξω ἔκλαυσε πικρῶς. 75 En terstond kraaide de haan; en Petrus 70werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: sEer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.
70 Namelijk nadat hem Christus aangezien had. Zie Luk. 22:61. verwijsteksten
s vers 34. Mark. 14:30. Luk. 22:61. Joh. 13:38. verwijsteksten

Einde Mattheüs 26