Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 25 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 25

1 Door de gelijkenis van vijf wijze en vijf dwaze maagden vermaant Christus wederom tot waken tegen Zijn toekomst. 14 En door de gelijkenis van de dienstknechten, die elk hun talenten van den heer ontvangen hadden om daarmede winst te doen, vermaant Hij tot getrouwe besteding der gaven van God eenieder gegeven. 31 Daarna beschrijft Hij Zijn laatste toekomst ten oordeel, hoe Hij Zijn schapen van de bokken onderscheiden en over beide vonnis spreken en uitvoeren zal.
  
De wijze en de dwaze maagden
1 Τότε ὁμοιωθήσεται ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν δέκα παρθένοις, αἵτινες λαβοῦσαι τὰς λαμπάδας αὐτῶν ἐξῆλθον εἰς ἀπάντησιν τοῦ νυμφίου. 1 ALSDAN1 zal het Koninkrijk der hemelen zijn 2gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet.
1 Namelijk als de Heere Christus zal komen ten oordeel, waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk gesproken wordt.
2 Deze gelijkenis wordt genomen van hetgeen gebruikelijk was op de bruiloften van dien tijd, die des nachts gehouden werden, in dewelke de bruidegom met de zijnen van enige maagden ingehaald en tot de bruid geleid werd met brandende lampen of fakkels. Zie ook Luk. 12:35 van diergelijke wijze. Door de komst des bruidegoms wordt verstaan de toekomst van Christus ten oordeel, vers 13. Door de maagden allen die den christelijken naam voeren. Door de wijzen alle oprechte, ware gelovigen. Door de dwazen alle mondchristenen en geveinsden. Door de lampen de belijdenis van het christelijk geloof. Door de olie en het licht het ware geloof door de liefde krachtig. Door den middernacht de onverwachte tijd van Christus’ komst. En door de bruiloft de vreugd des eeuwigen levens. verwijsteksten
   
2 πέντε δὲ ἦσαν ἐξ αὐτῶν φρόνιμοι, καὶ *αἱ πέντε μωραί.
* αἱ πέντε St, B-edd, Sc, M | πέντε B-edd, Elz
2 En vijf van haar waren 3wijs, en vijf waren dwaas.
3 Gr. voorzichtig.
   
3 αἵτινες μωραί, λαβοῦσαι τὰς λαμπάδας ἑαυτῶν, οὐκ ἔλαβον μεθ’ ἑαυτῶν ἔλαιον· 3 Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich.
4 αἱ δὲ φρόνιμοι ἔλαβον ἔλαιον ἐν τοῖς ἀγγείοις αὐτῶν μετὰ τῶν λαμπάδων αὐτῶν. 4 Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen.
5 χρονίζοντος δὲ τοῦ νυμφίου, ἐνύσταξαν πᾶσαι καὶ ἐκάθευδον. 5 Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij 4allen sluimerig en vielen in slaap.
4 Namelijk zowel de wijzen als de dwazen. Want ook de ware gelovigen sluimeren somtijds wel, doch hun geloof en liefde worden daarna wederom wakker.
   
6 μέσης δὲ νυκτὸς κραυγὴ γέγονεν, Ἰδού, ὁ νυμφίος ἔρχεται, ἐξέρχεσθε εἰς ἀπάντησιν αὐτοῦ. 6 En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet.
7 τότε ἠγέρθησαν πᾶσαι αἱ παρθένοι ἐκεῖναι, καὶ ἐκόσμησαν τὰς λαμπάδας αὐτῶν. 7 Toen stonden al die maagden op en 5bereidden haar lampen.
5 Gr. versierden.
   
8 αἱ δὲ μωραὶ ταῖς φρονίμοις εἶπον, Δότε ἡμῖν ἐκ τοῦ ἐλαίου ὑμῶν, ὅτι αἱ λαμπάδες ἡμῶν σβέννυνται. 8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.
9 ἀπεκρίθησαν δὲ αἱ φρόνιμοι, λέγουσαι, Μήποτε οὐκ ἀρκέσῃ ἡμῖν καὶ ὑμῖν· πορεύεσθε δὲ μᾶλλον πρὸς τοὺς πωλοῦντας καὶ ἀγοράσατε ἑαυταῖς. 9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers en koopt voor uzelven.
10 ἀπερχομένων δὲ αὐτῶν ἀγοράσαι, ἦλθεν ὁ νυμφίος· καὶ αἱ ἕτοιμοι εἰσῆλθον μετ’ αὐτοῦ εἰς τοὺς γάμους, καὶ ἐκλείσθη ἡ θύρα. 10 Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten.
11 ὕστερον δὲ ἔρχονται καὶ αἱ λοιπαὶ παρθένοι, λέγουσαι, Κύριε, κύριε, ἄνοιξον ἡμῖν. 11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: 6Heere, Heere, doe ons open.
6 Dewijl het dan te laat zal zijn, zo wordt daarmede alleen te kennen gegeven, dat wij ons intijds moeten voorzien, Joh. 9:4. verwijsteksten
   
12 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐκ οἶδα ὑμᾶς. 12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, 7ik aken u niet.
7 Namelijk voor de Mijnen. Zie Matth. 7:23. verwijsteksten
a Matth. 7:23. Luk. 13:25. verwijsteksten
   
13 γρηγορεῖτε οὖν, ὅτι οὐκ οἴδατε τὴν ἡμέραν οὐδὲ τὴν ὥραν, ἐν ᾗ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεται. 13 bZo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal.
b Matth. 24:42. Mark. 13:33, 35. verwijsteksten
  
De talenten
14 Ὥσπερ γὰρ ἄνθρωπος ἀποδημῶν ἐκάλεσε τοὺς ἰδίους δούλους, καὶ παρέδωκεν αὐτοῖς τὰ ὑπάρχοντα αὐτοῦ· 14 cWant het is 8gelijk een mens die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en gaf hun zijn goederen over.
c Luk. 19:12. verwijsteksten
8 Door deze gelijkenis worden wij vermaand, de gaven die God ons verleent, elk naar de mate derzelve waar te nemen en te besteden tot de meeste stichting van anderen; met belofte van genadige beloning hier en hiernamaals voor degenen die zulks doen, en dreiging van zware straffen tegen degenen die zulks nalaten. Zie Joh. 15:2. 1 Kor. 12:5, 6, 7. verwijsteksten
   
15 καὶ ᾧ μὲν ἔδωκε πέντε τάλαντα, ᾧ δὲ δύο, ᾧ δὲ ἕν, ἑκάστῳ κατὰ τὴν ἰδίαν δύναμιν· καὶ ἀπεδήμησεν εὐθέως. 15 En den enen gaf hij vijf talenten en den anderen twee en den derden een, een iegelijk naar zijn 9vermogen, en verreisde terstond.
9 Dat is, begrip of bekwaamheid, namelijk om te handelen en winst te doen. Waaruit niet kan besloten worden dat een mens uit zichzelven kracht of bekwaamheid heeft om de gaven Gods recht te gebruiken. Want in de Schrift wordt doorlopend getuigd dat al onze bekwaamheid uit God is. Zie Joh. 15:5. 1 Kor. 15:10. 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
   
16 πορευθεὶς δὲ ὁ τὰ πέντε τάλαντα λαβὼν εἰργάσατο ἐν αὐτοῖς, καὶ ἐποίησεν ἄλλα πέντε τάλαντα. 16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen en handelde daarmede en 10won andere vijf talenten.
10 Gr. maakte.
   
17 ὡσαύτως καὶ ὁ τὰ δύο ἐκέρδησε καὶ αὐτὸς ἄλλα δύο. 17 Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee.
18 ὁ δὲ τὸ ἓν λαβὼν ἀπελθὼν ὤρυξεν ἐν τῇ γῇ, καὶ ἀπέκρυψε τὸ ἀργύριον τοῦ κυρίου αὐτοῦ. 18 Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde en verborg het geld zijns heren.
19 μετὰ δὲ χρόνον πολὺν ἔρχεται ὁ κύριος τῶν δούλων ἐκείνων, καὶ συναίρει μετ’ αὐτῶν λόγον. 19 En 11na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten en hield rekening met hen.
11 Gr. na veel tijd.
   
20 καὶ προσελθὼν ὁ τὰ πέντε τάλαντα λαβὼν προσήνεγκεν ἄλλα πέντε τάλαντα, λέγων, Κύριε, πέντε τάλαντά μοι παρέδωκας· ἴδε, ἄλλα πέντε τάλαντα ἐκέρδησα ἐπ’ αὐτοῖς. 20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik 12boven dezelve gewonnen.
12 Of: met, door.
   
21 ἔφη δὲ αὐτῷ ὁ κύριος αὐτοῦ, Εὖ, δοῦλε ἀγαθὲ καὶ πιστέ, ἐπὶ ὀλίγα ἦς πιστός, ἐπὶ πολλῶν σε καταστήσω· εἴσελθε εἰς τὴν χαρὰν τοῦ κυρίου σου. 21 En zijn heer zeide tot hem: 13Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, dover weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; 14ga in, in de vreugde uws heren.
13 Of: Het is wel, het gaat wel, gij hebt wel gedaan.
d Matth. 24:45. Luk. 12:42. verwijsteksten
14 Dat is, ga in met uw heer ter plaatse waar hij zijn vreugd en heerlijkheid heeft. Zie Joh. 17:24. Luk. 22:30. verwijsteksten
   
22 προσελθὼν δὲ καὶ ὁ τὰ δύο τάλαντα λαβὼν εἶπε, Κύριε, δύο τάλαντά μοι παρέδωκας· ἴδε, ἄλλα δύο τάλαντα ἐκέρδησα ἐπ’ αὐτοῖς. 22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heere, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen.
23 ἔφη αὐτῷ ὁ κύριος αὐτοῦ, Εὖ, δοῦλε ἀγαθὲ καὶ πιστέ, ἐπὶ ὀλίγα ἦς πιστός, ἐπὶ πολλῶν σε καταστήσω· εἴσελθε εἰς τὴν χαρὰν τοῦ κυρίου σου. 23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren.
24 προσελθὼν δὲ καὶ ὁ τὸ ἓν τάλαντον εἰληφὼς εἶπε, Κύριε, ἔγνων σε ὅτι σκληρὸς εἶ ἄνθρωπος, θερίζων ὅπου οὐκ ἔσπειρας, καὶ συνάγων ὅθεν οὐ διεσκόρπισας· 24 Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heere, ik kende u dat gij een 15hard mens zijt, 16maaiende waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende vandaar waar gij niet gestrooid hebt;
15 Of: straf.
16 Dit was een spreekwoord waarmede beschreven werd een mens die alles op het scherpste en nauwste tot zijn voordeel trekt.
   
25 καὶ φοβηθείς, ἀπελθὼν ἔκρυψα τὸ τάλαντόν σου ἐν τῇ γῇ· ἴδε, ἔχεις τὸ σόν. 25 En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe.
26 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ κύριος αὐτοῦ εἶπεν αὐτῷ, Πονηρὲ δοῦλε καὶ ὀκνηρέ, ᾔδεις ὅτι θερίζω ὅπου οὐκ ἔσπειρα, καὶ συνάγω ὅθεν οὐ διεσκόρπισα· 26 Maar zijn heer antwoordende zeide tot hem: 17Gij boze en luie dienstknecht, gij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en vandaar vergader waar ik niet gestrooid heb.
17 Dat is, niet de vrees voor mijn hardigheid, maar uw eigen boosheid en luiheid is daarvan de oorzaak.
   
27 ἔδει οὖν σε βαλεῖν τὸ ἀργύριόν μου τοῖς τραπεζίταις, καὶ ἐλθὼν ἐγὼ ἐκομισάμην ἂν τὸ ἐμὸν σὺν τόκῳ. 27 Zo moest gij dan mijn geld den wisselaars 18gedaan hebben, en ik komende zou het mijne wedergenomen hebben met 19woeker.
18 Gr. geworpen, of gelegd, namelijk in de wisselbank.
19 Gr. tokos, waardoor allerlei vrucht of winst van het gebruik des gelds wordt betekend, welke altemet in het goede, altemet in het kwade genomen wordt, naar dat de winst redelijk of onredelijk is. Zie voorts Luk. 19:23. verwijsteksten
   
28 ἄρατε οὖν ἀπ’ αὐτοῦ τὸ τάλαντον, καὶ δότε τῷ ἔχοντι τὰ δέκα τάλαντα. 28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene die de tien talenten heeft.
29 τῷ γὰρ ἔχοντι παντὶ δοθήσεται, καὶ περισσευθήσεται· ἀπὸ δὲ τοῦ μὴ ἔχοντος, καὶ ὃ ἔχει, ἀρθήσεται ἀπ’ αὐτοῦ. 29 eWant 20een iegelijk 21die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene 22die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft.
e Matth. 13:12. Mark. 4:25. Luk. 8:18; 19:26. verwijsteksten
20 Gr. al.
21 Dat is, die zijn gaven die hij heeft, tewerkstelt en wel besteedt.
22 Dat is, die zijn gaven niet gebruikt, of ledig laat liggen alsof hij ze niet had gehad.
   
30 καὶ τὸν ἀχρεῖον δοῦλον ἐκβάλλετε εἰς τὸ σκότος τὸ ἐξώτερον. ἐκεῖ ἔσται ὁ κλαυθμὸς καὶ ὁ βρυγμὸς τῶν ὀδόντων. 30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de 23buitenste duisternis; fdaar zal wening zijn en knersing der tanden.
23 Zie Matth. 8:12. verwijsteksten
f Matth. 8:12; 13:42; 22:13; 24:51. Luk. 13:28. verwijsteksten
  
Het laatste oordeel
31 Ὅταν δὲ ἔλθῃ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐν τῇ δόξῃ αὐτοῦ, καὶ πάντες οἱ ἅγιοι ἄγγελοι μετ’ αὐτοῦ, τότε καθίσει ἐπὶ θρόνου δόξης αὐτοῦ, 31 gEn wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten 24op den htroon Zijner heerlijkheid.
g Matth. 16:27; 26:64. Mark. 14:62. Luk. 21:27. Hand. 1:11. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
24 Dat is, op Zijn heerlijken troon, welke in de wolken zal opgericht worden. Zie Matth. 24:30. Openb. 1:7. verwijsteksten
h Matth. 19:28. verwijsteksten
   
32 καὶ συναχθήσεται ἔμπροσθεν αὐτοῦ πάντα τὰ ἔθνη, καὶ ἀφοριεῖ αὐτοὺς ἀπ’ ἀλλήλων, ὥσπερ ὁ ποιμὴν ἀφορίζει τὰ πρόβατα ἀπὸ τῶν ἐρίφων· 32 En vóór Hem zullen al de volken 25vergaderd worden, ien Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.
25 Namelijk door den dienst der engelen. Zie Matth. 13:41. verwijsteksten
i Ez. 34:17, 20. Matth. 13:49. verwijsteksten
   
33 καὶ στήσει τὰ μὲν πρόβατα ἐκ δεξιῶν αὐτοῦ, τὰ δὲ ἐρίφια ἐξ εὐωνύμων. 33 En Hij zal de schapen tot Zijn 26rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand.
26 Of: rechterzijde; alzo ook in het volgende.
   
34 τότε ἐρεῖ ὁ βασιλεὺς τοῖς ἐκ δεξιῶν αὐτοῦ, Δεῦτε, οἱ εὐλογημένοι τοῦ Πατρός μου, κληρονομήσατε τὴν ἡτοιμασμένην ὑμῖν βασιλείαν ἀπὸ καταβολῆς κόσμου. 34 Alsdan zal 27de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij 28gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk khetwelk 29u bereid is van de grondlegging der wereld.
27 Namelijk Christus, Die vers 31 de Zoon des mensen genaamd wordt, en nu hier Koning, omdat Hij alsdan wezen zal in de volle heerschappij van Zijn Rijk. verwijsteksten
28 Van deze zegening zie Ef. 1:3, 4, 5. verwijsteksten
k Matth. 20:23. Mark. 10:40. verwijsteksten
29 Namelijk van God, door en naar Zijn eeuwige verkiezing, Ef. 1:4. verwijsteksten
   
35 ἐπείνασα γάρ, καὶ ἐδώκατέ μοι φαγεῖν· ἐδίψησα, καὶ ἐποτίσατέ με· ξένος ἤμην, καὶ συνηγάγετέ με· 35 lWant Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; mIk was een vreemdeling en gij hebt Mij 30geherbergd.
l Jes. 58:7. Ez. 18:7. verwijsteksten
m Hebr. 13:2. verwijsteksten
30 Gr. medegeleid, of medegenomen, namelijk om te herbergen.
   
36 γυμνός, καὶ περιεβάλετέ με· ἠσθένησα, καὶ ἐπεσκέψασθέ με· ἐν φυλακῇ ἤμην, καὶ ἤλθετε πρός με. 36 Ik was nnaakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij 31bezocht; 32Ik was oin de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen.
n Jes. 58:7. Jak. 2:15, 16. verwijsteksten
31 Of: hebt opzicht over Mij genomen.
32 Onder deze verhaalde werken der liefde worden alle andere vruchten des geloofs verstaan, die hier voorgebracht worden, niet als verdienende oorzaken der zaligheid, maar als openbare getuigenissen en tekenen van hun geloof, die om de verdiensten van Christus uit genade zullen beloond worden, om daarmede te bewijzen de rechtvaardigheid van Zijn vonnis in dit oordeel voor de gehele wereld. Gelijk blijkt uit vers 34, alwaar de eerste oorzaak hunner zaligheid gesteld wordt de zegen des Vaders, en de zaligheid een erfdeel wordt genaamd, en deze gezegd wordt hun bereid of toegeschikt te zijn eer de grond der wereld gelegd was, Ef. 1:4. verwijsteksten
o 2 Tim. 1:16. verwijsteksten
   
37 τότε ἀποκριθήσονται αὐτῷ οἱ δίκαιοι, λέγοντες, Κύριε, πότε σὲ εἴδομεν πεινῶντα, καὶ ἐθρέψαμεν; ἢ διψῶντα, καὶ ἐποτίσαμεν; 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven?
38 πότε δέ σε εἴδομεν ξένον, καὶ συνηγάγομεν; ἢ γυμνόν, καὶ περιεβάλομεν; 38 En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien en geherbergd, of naakt en gekleed?
39 πότε δέ σε εἴδομεν ἀσθενῆ, ἢ ἐν φυλακῇ, καὶ ἤλθομεν πρός σε; 39 En wanneer hebben wij U krank gezien of in de gevangenis en zijn tot U gekomen?
40 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ βασιλεὺς ἐρεῖ αὐτοῖς, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐφ’ ὅσον ἐποιήσατε ἑνὶ τούτων τῶν ἀδελφῶν μου τῶν ἐλαχίστων, ἐμοὶ ἐποιήσατε. 40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, pvoor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, 33zo hebt gij dat Mij gedaan.
p Spr. 19:17. Matth. 10:42. Mark. 9:41. Joh. 13:20. 2 Kor. 9:6. verwijsteksten
33 Dat is, dat zal Ik achten alsof Mij zulks Zelven gedaan ware, Hand. 9:4. verwijsteksten
   
41 τότε ἐρεῖ καὶ τοῖς ἐξ εὐωνύμων, Πορεύεσθε ἀπ’ ἐμοῦ, οἱ κατηραμένοι, εἰς τὸ πῦρ τὸ αἰώνιον, τὸ ἡτοιμασμένον τῷ διαβόλῳ καὶ τοῖς ἀγγέλοις αὐτοῦ. 41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: qGaat weg van Mij, gij 34vervloekten, in het reeuwige vuur, hetwelk den 35duivel en zijn engelen bereid is.
q Ps. 6:9. Matth. 7:23. Luk. 13:25, 27. verwijsteksten
34 Dat is, om deze uw zonden naar Gods rechtvaardig oordeel de straf des eeuwigen vloeks onderworpen.
r Jes. 30:33. Openb. 19:20. verwijsteksten
35 Zo noemt Hij het hoofd der boze geesten, die hier ook zijn engelen genoemd worden, omdat de duivel dezelve gebruikt tot zijn dienstboden, gelijk Christus Zijn goede engelen, Openb. 12:7. verwijsteksten
   
42 ἐπείνασα γάρ, καὶ οὐκ ἐδώκατέ μοι φαγεῖν· ἐδίψησα, καὶ οὐκ ἐποτίσατέ με· 42 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken gegeven;
43 ξένος ἤμην, καὶ οὐ συνηγάγετέ με· γυμνός, καὶ οὐ περιεβάλετέ με· ἀσθενής, καὶ ἐν φυλακῇ, καὶ οὐκ ἐπεσκέψασθέ με. 43 Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht.
44 τότε ἀποκριθήσονται αὐτῷ καὶ αὐτοί, λέγοντες, Κύριε, πότε σὲ εἴδομεν πεινῶντα, ἢ διψῶντα, ἢ ξένον, ἢ γυμνόν, ἢ ἀσθενῆ, ἢ ἐν φυλακῇ, καὶ οὐ διηκονήσαμέν σοι; 44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?
45 τότε ἀποκριθήσεται αὐτοῖς, λέγων, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐφ’ ὅσον οὐκ ἐποιήσατε ἑνὶ τούτων τῶν ἐλαχίστων, οὐδὲ ἐμοὶ ἐποιήσατε. 45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u, svoor zoveel gij dit een van 36deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
s Spr. 14:31; 17:5. Zach. 2:8. verwijsteksten
36 Namelijk die hier tot Mijn rechterhand staan.
   
46 καὶ ἀπελεύσονται οὗτοι εἰς κόλασιν αἰώνιον· οἱ δὲ δίκαιοι εἰς ζωὴν αἰώνιον. 46 tEn dezen zullen gaan in de eeuwige 37pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.
t Dan. 12:2. Joh. 5:29. verwijsteksten
37 Of: straf, pijniging, gelijk 1 Joh. 4:18. verwijsteksten

Einde Mattheüs 25