Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus geneest vele zieken. 3 Beantwoordt de vraag van den scheidbrief. 9 Leert dat de getrouwden niet mogen scheiden dan om hoererij. 11 En dat de gave der onthouding niet allen gegeven wordt. 13 Beveelt dat de kinderen tot Hem komen, en zegent hen. 16 Antwoordt een jongeling op zijn vraag wat hij moet doen om het eeuwige leven te verkrijgen. 23 Hoe zwaarlijk de rijken in het Koninkrijk der hemelen komen. 27 Wat vergelding ontvangen zullen, die het hunne om Christus’ wil verlaten. |
| | De heiligheid van het huwelijk |
1 Καὶ ἐγένετο ὅτε ἐτέλεσεν ὁ Ἰησοῦς τοὺς λόγους τούτους, μετῆρεν ἀπὸ *τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἦλθεν εἰς τὰ ὅρια τῆς Ἰουδαίας πέραν τοῦ Ἰορδάνου. * τῆς Γαλιλαίας St, B-edd, Sc, M | Γαλιλαίας B-edd, Elz | | 1 EN ahet geschiedde toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij vertrok van Galiléa en kwam 1over de Jordaan in de landpalen van Judéa. |
| a Mark. 10:1. |
| Mark. 10:1 EN
vandaar opgestaan zijnde, ging Hij naar de landpalen van Judéa, door de overzijde van de Jordaan; en de scharen kwamen wederom tezamen bij Hem, en gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom. |
| 1 Anders: omtrent of nevens de Jordaan, gelijk Matth. 4:15. Want Judea lag op dezelfde zijde van de Jordaan, waar Galilea lag. |
| Matth. 4:15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, over de Jordaan, Galiléa der volken: |
| | |
2 καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ ὄχλοι πολλοί, καὶ ἐθεράπευσεν αὐτοὺς ἐκεῖ. | | 2 En vele scharen volgden Hem, en Hij genas hen aldaar. |
3 Καὶ προσῆλθον αὐτῷ οἱ Φαρισαῖοι πειράζοντες αὐτόν, καὶ λέγοντες αὐτῷ, Εἰ ἔξεστιν ἀνθρώπῳ ἀπολῦσαι τὴν γυναῖκα αὐτοῦ κατὰ πᾶσαν αἰτίαν; | | 3 bEn de farizeeën kwamen tot Hem, 2verzoekende Hem en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te 3verlaten om 4allerlei oorzaak? |
| b Mark. 10:2. |
| Mark. 10:2 En de farizeeën tot Hem komende, vraagden Hem of het een man geoorloofd is zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende. |
| 2 Namelijk om te zien of zij uit Zijn antwoord iets konden vinden waarmede zij Hem bij het volk verdacht zouden mogen maken. |
| 3 Dat is, van zijn vrouw te scheiden; gelijk Matth. 5:31. |
| Matth. 5:31 Er is ook gezegd: Zo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief. |
| 4 Gr. alle. |
| | |
4 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐκ ἀνέγνωτε ὅτι ὁ ποιήσας ἀπ’ ἀρχῆς ἄρσεν καὶ θῆλυ ἐποίησεν αὐτούς, | | 4 Doch Hij antwoordende zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die cvan den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij hen gemaakt heeft 5man en vrouw? |
| c Gen. 1:27. |
| Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
| 5 Of: maar één van het mannelijk en één van het vrouwelijk geslacht. |
| | |
5 καὶ εἶπεν, Ἕνεκεν τούτου καταλείψει ἄνθρωπος τὸν πατέρα καὶ τὴν μητέρα, καὶ προσκολληθήσεται τῇ γυναικὶ αὐτοῦ, καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν; | | 5 dEn 6gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw 7aanhangen, en edie twee zullen tot 8één vlees zijn? |
| d Gen. 2:24. Ef. 5:31. |
| Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Ef. 5:31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen. |
| 6 Dit zijn Adams woorden, Gen. 2:24, maar worden Gode hier toegeschreven, omdat Adam dezelve door Gods ingeven gesproken heeft. Van welker mening zie de aant. op Gen. 2:24. |
| Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Gen. 2:24 (kt.) Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. |
| 7 Of: aankleven. Het Griekse woord is genomen bij gelijkenis van twee verscheidene dingen, die door lijm aan elkander vastgemaakt zijn. |
| e 1 Kor. 6:16. |
| 1 Kor. 6:16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. |
| 8 Dat is, als één lichaam, of: als één mens, 1 Kor. 6:16. Ef. 5:31. |
| 1 Kor. 6:16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. Ef. 5:31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen. |
| | |
6 ὥστε οὐκέτι εἰσὶ δύο, ἀλλὰ σὰρξ μία· ὃ οὖν ὁ Θεὸς συνέζευξεν, ἄνθρωπος μὴ χωριζέτω. | | 6 Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. fHetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. |
| f 1 Kor. 7:10. |
| 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
| | |
7 λέγουσιν αὐτῷ, Τί οὖν Μωσῆς ἐνετείλατο δοῦναι βιβλίον ἀποστασίου, καὶ ἀπολῦσαι αὐτήν; | | 7 Zij zeiden tot Hem: gWaarom heeft dan Mozes 9geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? |
| g Deut. 24:1. Jer. 3:1. |
| Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. Jer. 3:1 MEN zegt: Zo een man zijn huisvrouw verlaat, en zij gaat van hem en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve land niet grotelijks ontheiligd worden? Gij nu hebt met vele boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE. |
| 9 Mozes heeft wel geboden een scheidbrief te geven, tot ontschuldiging van de vrouw die ten onrechte alzo verlaten of gescheiden werd; doch zulk verlaten heeft hij nooit goedgekeurd, maar hetzelve alleen om hun stijfhartigheid overzien, gelijk de overheden somtijds enige dingen moeten toelaten om groter kwaad te voorkomen die zij anders zouden moeten weren; gelijk ook Christus dat woord toelaten in Zijn antwoord gebruikt en de farizeeën zelven, Mark. 10:4. |
| Mark. 10:4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te schrijven en haar te verlaten. |
| | |
8 λέγει αὐτοῖς ὅτι Μωσῆς πρὸς τὴν σκληροκαρδίαν ὑμῶν ἐπέτρεψεν ὑμῖν ἀπολῦσαι τὰς γυναῖκας ὑμῶν· ἀπ’ ἀρχῆς δὲ οὐ γέγονεν οὕτω. | | 8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. |
9 λέγω δὲ ὑμῖν ὅτι ὃς ἂν ἀπολύσῃ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, εἰ μὴ ἐπὶ πορνείᾳ, καὶ γαμήσῃ ἄλλην, μοιχᾶται· καὶ ὁ ἀπολελυμένην γαμήσας μοιχᾶται. | | 9 hMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. |
| h Matth. 5:32. Mark. 10:11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. |
| Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Luk. 16:18 Een iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
| | |
10 λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Εἰ οὕτως ἐστὶν ἡ αἰτία τοῦ ἀνθρώπου μετὰ τῆς γυναικός, οὐ συμφέρει γαμῆσαι. | | 10 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Indien de 10zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet oorbaar te trouwen. |
| 10 Namelijk dat de man zo vast aan de vrouw gebonden is. |
| | |
11 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Οὐ πάντες χωροῦσι τὸν λόγον τοῦτον, ἀλλ’ οἷς δέδοται. | | 11 Doch Hij zeide tot hen: iAllen 11vatten dit woord niet, maar dien het gegeven is. |
| i 1 Kor. 7:7, 17. |
| 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 1 Kor. 7:17 Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
| 11 Dat is, hebben de gave van onthouding niet; maar dien het bijzonderlijk van God gegeven is, 1 Kor. 7:17. |
| 1 Kor. 7:17 Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
| | |
12 εἰσὶ γὰρ εὐνοῦχοι, οἵτινες ἐκ κοιλίας μητρὸς ἐγεννήθησαν οὕτω· καί εἰσιν εὐνοῦχοι, οἵτινες εὐνουχίσθησαν ὑπὸ τῶν ἀνθρώπων· καί εἰσιν εὐνοῦχοι, οἵτινες εὐνούχισαν ἑαυτοὺς διὰ τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν. ὁ δυνάμενος χωρεῖν χωρείτω. | | 12 Want er zijn gesnedenen die 12uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen 13die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen 14die zichzelven gesneden hebben om het Koninkrijk der hemelen. 15Die dit vatten kan, vatte het. |
| 12 Dat is, die van nature onbekwaam zijn tot het huwelijk. |
| 13 Dat is, die van mensen daartoe onbekwaam zijn gemaakt. |
| 14 Dat is, die de gave der onthouding hebbende, vrijwilliglijk ongetrouwd blijven, om God met minder bekommernis te dienen en om het Koninkrijk der hemelen, zo in zichzelven als in anderen, te bevorderen, 1 Kor. 7:32, 33, 34, 35. Anderszins, die deze gave niet heeft, denzelven is het beter te trouwen dan te branden, 1 Kor. 7:9. |
| 1 Kor. 7:32 En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; 1 Kor. 7:33 Maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen. 1 Kor. 7:34 Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen. 1 Kor. 7:35 En dit zeg ik tot uw eigen voordeel, niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen welvoegt en bekwaam is om den Heere wel aan te hangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden. 1 Kor. 7:9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden. |
| 15 Dat is, wie deze gave van onthouding heeft, die gebruike haar, naar dat zijn beroep of gelegenheid toelaat. |
| | Jezus zegent de kinderen |
13 Τότε προσηνέχθη αὐτῷ παιδία, ἵνα τὰς χεῖρας ἐπιθῇ αὐτοῖς, καὶ προσεύξηται· οἱ δὲ μαθηταὶ ἐπετίμησαν αὐτοῖς. | | 13 kToen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften 16dezelve. |
| k Mark. 10:13. Luk. 18:15. |
| Mark. 10:13 En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij hen aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen die hen tot Hem brachten. Luk. 18:15 En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de discipelen dat ziende, bestraften dezelve. |
| 16 Namelijk die hen brachten, Mark. 10:13. |
| Mark. 10:13 En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij hen aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen die hen tot Hem brachten. |
| | |
14 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἄφετε τὰ παιδία, καὶ μὴ κωλύετε αὐτὰ ἐλθεῖν πρός με· τῶν γὰρ τοιούτων ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 14 Maar Jezus zeide: lLaat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want 17derzulken is het Koninkrijk der hemelen. |
| l Matth. 18:3. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2. |
| Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
| 17 Namelijk den kinderen des verbonds, gelijk de kinderen dezer Joden waren. Anderszins worden de kinderen der ongelovigen onrein genaamd, 1 Kor. 7:14. |
| 1 Kor. 7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. |
| | |
15 καὶ ἐπιθεὶς αὐτοῖς τὰς χεῖρας, ἐπορεύθη ἐκεῖθεν. | | 15 En als Hij hun 18de handen opgelegd had, vertrok Hij vandaar. |
| 18 Deze ceremonie werd gebruikt niet alleen in het inhuldigen in kerkelijke diensten, maar ook in andere bijzondere zegeningen, Gen. 48:14. |
| Gen. 48:14 Maar Israël strekte zijn rechterhand uit en legde ze op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestuurde zijn handen verstandiglijk, want Manasse was de eerstgeborene. |
| | De rijke jongeling |
16 Καὶ ἰδού, εἷς προσελθὼν εἶπεν αὐτῷ, Διδάσκαλε ἀγαθέ, τί ἀγαθὸν ποιήσω, ἵνα ἔχω ζωὴν αἰώνιον; | | 16 mEn zie, er kwam een tot Hem en zeide tot Hem: Goede Meester, wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? |
| m Mark. 10:17. Luk. 18:18. |
| Mark. 10:17 En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vraagde Hem: Goede Meester, wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve? Luk. 18:18 En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? |
| | |
17 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Τί με λέγεις ἀγαθόν; οὐδεὶς ἀγαθός, εἰ μὴ εἷς, ὁ Θεός. εἰ δὲ θέλεις εἰσελθεῖν εἰς τὴν ζωήν, τήρησον τὰς ἐντολάς. | | 17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? 19Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, 20onderhoud de geboden. |
| 19 Namelijk van zichzelven, volkomenlijk en een oorsprong van alle goed; voor hoedanig gij Mij niet houdt. |
| 20 Christus antwoordt hier naar de vraag en mening van dezen jongeling, die door zijn eigen goede werken meende de zaligheid te kunnen verkrijgen. En daarom wijst Hij hem op de wet, om hem daardoor tot erkentenis van zijn onvolmaaktheid, en daarna tot het geloof in Hem te brengen, Gal. 3:22, 24. |
| Gal. 3:22 Maar de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus den gelovigen zou gegeven worden. Gal. 3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. |
| | |
18 λέγει αὐτῷ, Ποίας; ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπε, Τὸ οὐ φονεύσεις· οὐ μοιχεύσεις· οὐ κλέψεις· οὐ ψευδομαρτυρήσεις· | | 18 Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: nGij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; |
| n Ex. 20:12. Deut. 5:17. Rom. 13:9. |
| Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Deut. 5:17 Gij zult niet doodslaan. Rom. 13:9 Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
| | |
19 τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα· καί, ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν. | | 19 Eer uw vader en moeder; en: oGij zult uw naaste liefhebben als uzelven. |
| o Lev. 19:17. Matth. 22:39. Mark. 12:31. Gal. 5:14. Jak. 2:8. |
| Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Mark. 12:31 En het tweede, aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod groter dan deze. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Jak. 2:8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
| | |
20 λέγει αὐτῷ ὁ νεανίσκος, Πάντα ταῦτα ἐφυλαξάμην ἐκ νεότητός μου· τί ἔτι ὑστερῶ; | | 20 De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; 21wat ontbreekt mij nog? |
| 21 Gr. waarin kom ik nog tekort? |
| | |
21 ἔφη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Εἰ θέλεις τέλειος εἶναι, ὕπαγε, πώλησόν σου τὰ ὑπάρχοντα καὶ δὸς πτωχοῖς, καὶ ἕξεις θησαυρὸν ἐν οὐρανῷ· καὶ δεῦρο, ἀκολούθει μοι. | | 21 Jezus zeide tot hem: 22Zo gij wilt volmaakt zijn, pga heen, verkoop wat gij hebt qen geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. |
| 22 Dit zegt Christus om dezen jongeling, die meende dat hij alle geboden Gods onderhouden had, overmits hij uiterlijk naar dezelve had geleefd, te overtuigen dat hem nog veel ontbrak, zelfs ook aangaande de onderhouding van de geboden der tweede tafel, dewijl hij liever had zijn goederen te behouden, dan op Christus’ bevel dezelve den armen te geven en Hem te volgen; hetwelk ook blijkt uit het drie en twintigste vers. Want wie dezelve zou onderhouden hebben, zou niet zwaarlijk, maar zekerlijk in het Koninkrijk der hemelen komen, Rom. 10:5. |
| Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. |
| p Luk. 12:33; 16:9. |
| Luk. 12:33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. |
| q Matth. 6:19. 1 Tim. 6:19. |
| Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
| | |
22 ἀκούσας δὲ ὁ νεανίσκος τὸν λόγον ἀπῆλθε λυπούμενος· ἦν γὰρ ἔχων κτήματα πολλά. | | 22 Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele 23goederen. |
| 23 Gr. bezittingen. |
| | |
23 Ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι δυσκόλως πλούσιος εἰσελεύσεται εἰς τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν. | | 23 En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar Ik zeg u, rdat 24een rijke zwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. |
| r Spr. 11:28. Mark. 10:23. Luk. 18:24. |
| Spr. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. Mark. 10:23 En Jezus rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods inkomen! Luk. 18:24 Jezus nu ziende dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan. |
| 24 Namelijk die zijn hart en vertrouwen op de rijkdommen stelt, gelijk verklaard wordt Mark. 10:24. |
| Mark. 10:24 En de discipelen werden verbaasd over deze Zijn woorden. Maar Jezus wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen, hoe zwaar is het, dat degenen die op het goed hun betrouwen zetten, in het Koninkrijk Gods ingaan! |
| | |
24 πάλιν δὲ λέγω ὑμῖν, εὐκοπώτερόν ἐστι κάμηλον διὰ τρυπήματος ῥαφίδος διελθεῖν, ἢ πλούσιον εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ εἰσελθεῖν. | | 24 En wederom zeg Ik u: 25Het is lichter dat een 26kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk Gods. |
| 25 Dit was een spreekwoord onder de Joden, waarmede zij te kennen gaven de onmogelijkheid van enige zaken. |
| 26 Of, gelijk sommigen menen, een kabel. |
| | |
25 ἀκούσαντες δὲ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ἐξεπλήσσοντο σφόδρα, λέγοντες, Τίς ἄρα δύναται σωθῆναι; | | 25 Zijn discipelen nu dit horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? |
26 ἐμβλέψας δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Παρὰ ἀνθρώποις τοῦτο ἀδύνατόν ἐστι, παρὰ δὲ Θεῷ πάντα δυνατά ἐστι. | | 26 En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, smaar 27bij God zijn alle dingen mogelijk. |
| s Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37; 18:27. |
| Job 42:2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. Jer. 32:17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk. Zach. 8:6 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE der heirscharen. Luk. 1:37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Luk. 18:27 En Hij zeide: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God. |
| 27 Overmits God ook des rijken hart van het vertrouwen op de rijkdommen kan aftrekken, en met het geloof in Christus en met een nederig hart begiftigen. |
| | |
27 τότε ἀποκριθεὶς ὁ Πέτρος εἶπεν αὐτῷ, Ἰδού, ἡμεῖς ἀφήκαμεν πάντα καὶ ἠκολουθήσαμέν σοι· τί ἄρα ἔσται ἡμῖν; | | 27 tToen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; 28wat zal ons dan geworden? |
| t Matth. 4:20. Mark. 10:28. Luk. 5:11; 18:28. |
| Matth. 4:20 Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. Mark. 10:28 En Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Luk. 5:11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles en volgden Hem. Luk. 18:28 En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. |
| 28 Dat is, wat zullen wij daarvoor verkrijgen? |
| | |
28 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ὑμεῖς οἱ ἀκολουθήσαντές μοι, ἐν τῇ παλιγγενεσίᾳ ὅταν καθίσῃ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπὶ θρόνου δόξης αὐτοῦ, καθίσεσθε καὶ ὑμεῖς ἐπὶ δώδεκα θρόνους, κρίνοντες τὰς δώδεκα φυλὰς τοῦ Ἰσραήλ. | | 28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de 29wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den 30troon Zijner heerlijkheid, vdat gij ook zult zitten op twaalf tronen, 31oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
| 29 Dat is, in de wederoprichting van alle dingen, wanneer de gelovigen naar lichaam en ziel volkomenlijk zullen vernieuwd worden, Hand. 3:21. 1 Kor. 15:42, 43. Anderen voegen de woorden in de wedergeboorte bij de voorgaande. |
| Hand. 3:21 Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. 1 Kor. 15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. 1 Kor. 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. |
| 30 Namelijk om te oordelen de levenden en de doden. |
| v Luk. 22:30. |
| Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
| 31 Namelijk omdat de apostelen hen zullen veroordelen, niet alleen met hun voorbeeld, dat zij in Christus hebben geloofd, daar de andere Israëlieten zijn ongelovig gebleven, gelijk van de Ninevieten gezegd wordt, Matth. 12:41, maar ook met hun toestemming, gelijk van alle gelovigen ook gezegd wordt, 1 Kor. 6:2, 3; hoewel de apostelen hierin boven anderen zullen uitsteken, Luk. 22:30. Openb. 21:14. |
| Matth. 12:41 De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier. 1 Kor. 6:2 Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste gerechtszaken? 1 Kor. 6:3 Weet gij niet dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan! Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
| | |
29 καὶ πᾶς ὃς ἀφῆκεν οἰκίας, ἢ ἀδελφούς, ἢ ἀδελφάς, ἢ πατέρα, ἢ μητέρα, ἢ γυναῖκα, ἢ τέκνα, ἢ ἀγρούς, ἕνεκεν τοῦ ὀνόματός μου, ἑκατονταπλασίονα λήψεται, καὶ ζωὴν αἰώνιον κληρονομήσει. | | 29 xEn zo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijns Naams wil, ydie zal 32honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven. |
| x Deut. 33:9. |
| Deut. 33:9 Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden Uw woord en bewaarden Uw verbond. |
| y Job 42:12. |
| Job 42:12 En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste, want hij had veertienduizend schapen en zesduizend kemels en duizend juk runderen en duizend ezelinnen. |
| 32 Dat is, veelvoudig. Zie Luk. 18:30. |
| Luk. 18:30 Die niet zal veelvoudig wederontvangen in dezen tijd, en in de komende eeuw het eeuwige leven. |
| | |
30 πολλοὶ δὲ ἔσονται πρῶτοι ἔσχατοι, καὶ ἔσχατοι πρῶτοι. | | 30 zMaar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. |
| z Mark. 10:31. Luk. 13:30. |
| Mark. 10:31 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, de eersten. Luk. 13:30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. |