Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 15 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 15

1 De discipelen van Christus van de schriftgeleerden en farizeeën beschuldigd zijnde, omdat zij met ongewassen handen aten, worden door Christus verantwoord, Die derzelver geveinsdheid bestraft, en verwerpt de menselijke inzettingen. 10 Leert dat hun genomen ergernis niet is te achten, en wat het is dat den mens waarlijk ontreinigt. 22 Werpt den duivel uit de dochter van een Kananese vrouw. 30 En geneest allerlei gebrekkelijke mensen. 32 Verzadigt met zeven broden en weinige visjes vierduizend mannen.
  
De ware reinheid
1 Τότε προσέρχονται τῷ Ἰησοῦ οἱ ἀπὸ Ἱεροσολύμων γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, λέγοντες, 1 TOENa kwamen tot Jezus enige schriftgeleerden en farizeeën, die van Jeruzalem waren, zeggende:
a Mark. 7:1. verwijsteksten
   
2 Διατί οἱ μαθηταί σου παραβαίνουσι τὴν παράδοσιν τῶν πρεσβυτέρων; οὐ γὰρ νίπτονται τὰς χεῖρας αὐτῶν, ὅταν ἄρτον ἐσθίωσιν. 2 Waarom overtreden Uw discipelen de 1inzetting der 2ouden? Want zij wassen hun handen niet wanneer zij brood zullen eten.
1 Gr. overlevering, of: overgeving.
2 Of: ouderlingen, namelijk der farizese leraars, gelijk Matth. 5:21. verwijsteksten
   
3 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Διατί καὶ ὑμεῖς παραβαίνετε τὴν ἐντολὴν τοῦ Θεοῦ διὰ τὴν παράδοσιν ὑμῶν; 3 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods door 3uw inzetting?
3 Dat is, die gij aangenomen hebt en volgt.
   
4 ὁ γὰρ Θεὸς ἐνετείλατο, λέγων, Τίμα τὸν πατέρα σοῦ, καὶ τὴν μητέρα· καί, Ὁ κακολογῶν πατέρα ἢ μητέρα θανάτῳ τελευτάτω· 4 bWant God heeft geboden, zeggende: 4Eer uw vader en moeder; en: cWie vader of moeder vloekt, die zal 5den dood sterven.
b Ex. 20:12. Deut. 5:16. Ef. 6:2. verwijsteksten
4 Eer betekent niet alleen uiterlijken eerbied, maar ook allerlei hulp en bijstand, 1 Tim. 5:3, 17. verwijsteksten
c Ex. 21:17. Lev. 20:9. Spr. 20:20. verwijsteksten
5 Dat is, die zal zonder verschoning met den dood gestraft worden, Ex. 21:17. Lev. 20:9. verwijsteksten
   
5 ὑμεῖς δὲ λέγετε, Ὃς ἂν εἴπῃ τῷ πατρὶ ἢ τῇ μητρί, Δῶρον, ὃ ἐὰν ἐξ ἐμοῦ ὠφεληθῇς, καὶ οὐ μὴ τιμήσῃ τὸν πατέρα αὐτοῦ ἢ τὴν μητέρα αὐτοῦ· 5 Maar gij zegt: Zo wie tot vader of moeder zal zeggen: 6Het is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; en zijn vader of zijn moeder geenszins zal eren, die voldoet.
6 Of: Het zij een gave, dat is, een offerande, Matth. 5:24. Hebr. korban, Mark. 7:11. Of: Zo wat gave van mij geofferd wordt, zal u ten nutte komen, die voldoet; of: die wordt ontslagen van verdere onderhouding aan zijn ouders te doen. Zie hiervan ook in de aant. op Mark. 7:11. De zin is, dat zij leerden, dat men onder deksel van offeranden den ouders de schuldige hulp mocht onttrekken. verwijsteksten
   
6 καὶ ἠκυρώσατε τὴν ἐντολὴν τοῦ Θεοῦ διὰ τὴν παράδοσιν ὑμῶν. 6 dEn gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting.
d Mark. 7:13. 1 Tim. 4:3. 2 Tim. 3:2. verwijsteksten
   
7 ὑποκριταί, καλῶς προεφήτευσε περὶ ὑμῶν Ἠσαΐας, λέγων, 7 Gij geveinsden, 7wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:
7 Dat is, wel past op u hetgeen Jesaja ook eertijds gezegd heeft tot de Joden van zijn tijd.
   
8 Ἐγγίζει μοι ὁ λαὸς οὗτος τῷ στόματι αὐτῶν, καὶ τοῖς χείλεσί με τιμᾷ· ἡ δὲ καρδία αὐτῶν πόρρω ἀπέχει ἀπ’ ἐμοῦ. 8 eDit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;
e Jes. 29:13. Ez. 33:31. Mark. 7:6. verwijsteksten
   
9 μάτην δὲ σέβονταί με, διδάσκοντες διδασκαλίας ἐντάλματα ἀνθρώπων. 9 Doch tevergeefs eren zij Mij, 8lerende leringen die fgeboden van mensen zijn.
8 Namelijk om die te onderhouden, als een deel van den godsdienst, Deut. 4:2; 12:32. verwijsteksten
f Mark. 7:6, 7. Kol. 2:18, 20, 22. verwijsteksten
   
10 καὶ προσκαλεσάμενος τὸν ὄχλον, εἶπεν αὐτοῖς, Ἀκούετε καὶ συνίετε. 10 gEn als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.
g Mark. 7:14. verwijsteksten
   
11 οὐ τὸ εἰσερχόμενον εἰς τὸ στόμα κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον· ἀλλὰ τὸ ἐκπορευόμενον ἐκ τοῦ στόματος, τοῦτο κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον. 11 hHetgeen ten monde ingaat, 9ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde 10uitgaat, dat ontreinigt den mens.
h Hand. 10:15. Rom. 14:17, 20. Tit. 1:15. verwijsteksten
9 Gr. maakt gemeen, dat is, ontheiligt. Zie Hand. 10:14. Christus spreekt hier naar de mening der farizeeën van die onreinheid die ontstaan zou uit het nemen der spijze met ongewassen handen. verwijsteksten
10 Namelijk voortkomende uit een onrein hart, gelijk Christus hierna verklaart vss. 18, 19. verwijsteksten
   
12 τότε προσελθόντες οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ εἶπον αὐτῷ, Οἶδας ὅτι οἱ Φαρισαῖοι ἀκούσαντες τὸν λόγον ἐσκανδαλίσθησαν; 12 Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden tot Hem: Weet Gij wel dat de farizeeën deze rede horende, geërgerd zijn geweest?
13 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπε, Πᾶσα φυτεία, ἣν οὐκ ἐφύτευσεν ὁ Πατήρ μου ὁ οὐράνιος, ἐκριζωθήσεται. 13 Maar Hij antwoordende zeide: iAlle 11plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal 12uitgeroeid worden.
i Joh. 15:2. verwijsteksten
11 Of: planting, dat is, alle leer of godsdienst.
12 Gr. met den wortel uitgetrokken.
   
14 ἄφετε αὐτούς· ὁδηγοί εἰσι τυφλοὶ τυφλῶν· τυφλὸς δὲ τυφλὸν ἐὰν ὁδηγῇ, ἀμφότεροι εἰς βόθυνον πεσοῦνται. 14 Laat hen varen; kzij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen.
k Jes. 42:19. Luk. 6:39. verwijsteksten
   
15 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος εἶπεν αὐτῷ, Φράσον ἡμῖν τὴν παραβολὴν ταύτην. 15 lEn Petrus antwoordende zeide tot Hem: Verklaar ons deze 13gelijkenis.
l Mark. 7:17. verwijsteksten
13 Het woord gelijkenis wordt somtijds, gelijk hier, genomen voor allerlei lering die wat duisterlijk voorgesteld wordt.
   
16 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἀκμὴν καὶ ὑμεῖς ἀσύνετοί ἐστε; 16 Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog 14onwetend?
14 Of: onverstandig, zonder verstand.
   
17 οὔπω νοεῖτε, ὅτι πᾶν τὸ εἰσπορευόμενον εἰς τὸ στόμα εἰς τὴν κοιλίαν χωρεῖ, καὶ εἰς ἀφεδρῶνα ἐκβάλλεται; 17 Verstaat gij nog niet, dat al wat ten monde ingaat, in den buik komt en in de heimelijkheid wordt uitgeworpen?
18 τὰ δὲ ἐκπορευόμενα ἐκ τοῦ στόματος ἐκ τῆς καρδίας ἐξέρχεται, κἀκεῖνα κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον. 18 Maar die dingen die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens.
19 ἐκ γὰρ τῆς καρδίας ἐξέρχονται διαλογισμοὶ πονηροί, φόνοι, μοιχεῖαι, πορνεῖαι, κλοπαί, ψευδομαρτυρίαι, βλασφημίαι· 19 mWant uit het hart komen voort boze 15bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen.
m Gen. 6:5; 8:21. Spr. 6:14. Jer. 17:9. verwijsteksten
15 Of: samensprekingen.
   
20 ταῦτά ἐστι τὰ κοινοῦντα τὸν ἄνθρωπον· τὸ δὲ ἀνίπτοις χερσὶ φαγεῖν οὐ κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον. 20 Deze dingen zijn het die den mens ontreinigen; maar het eten met 16ongewassen handen ontreinigt den mens niet.
16 Christus bestraft hier niet de burgerlijke eerbaarheid in het wassen der handen voor het eten, maar het bijgeloof der farizeeën, die daarin heiligheid en godsdienstigheid stelden.
  
De Kananese vrouw
21 Καὶ ἐξελθὼν ἐκεῖθεν ὁ Ἰησοῦς ἀνεχώρησεν εἰς τὰ μέρη Τύρου καὶ Σιδῶνος. 21 nEn Jezus vandaar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon.
n Mark. 7:24. verwijsteksten
   
22 καὶ ἰδού, γυνὴ Χαναναία ἀπὸ τῶν ὁρίων ἐκείνων ἐξελθοῦσα ἐκραύγασεν αὐτῷ, λέγουσα, Ἐλέησόν με, Κύριε, Υἱὲ Δαβίδ· ἡ θυγάτηρ μου κακῶς δαιμονίζεται. 22 En zie, een 17Kananese vrouw uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner; mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten.
17 Zie van haar de aantt. op Mark. 7:26, alwaar zij genaamd wordt een Griekse vrouw uit Syro-Fenicië. Hier wordt zij een Kananese vrouw genaamd, omdat de inwoners van Tyrus en Sidon uit de Kanaänieten gesproten waren. Want Sidon, van denwelken de stad Sidon haar oorsprong en naam had, was de eerstgeboren zoon van Kanaän, den zoon van Cham, Gen. 10:15. verwijsteksten
   
23 ὁ δὲ οὐκ ἀπεκρίθη αὐτῇ λόγον. καὶ προσελθόντες οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ἠρώτων αὐτόν, λέγοντες, Ἀπόλυσον αὐτήν, ὅτι κράζει ὄπισθεν ἡμῶν. 23 Doch Hij antwoordde haar niet een woord. En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U, want zij roept 18ons na.
18 Gr. achter ons.
   
24 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν, Οὐκ ἀπεστάλην εἰ μὴ εἰς τὰ πρόβατα τὰ ἀπολωλότα οἴκου Ἰσραήλ. 24 Maar Hij antwoordende zeide: oIk ben niet gezonden 19dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.
o Matth. 10:6. Hand. 13:46. verwijsteksten
19 Namelijk voor dezen tijd; omdat de beroeping der heidenen nog niet gekomen was.
   
25 ἡ δὲ ἐλθοῦσα προσεκύνει αὐτῷ, λέγουσα, Κύριε, βοήθει μοι. 25 En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!
26 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν, Οὐκ ἔστι καλὸν λαβεῖν τὸν ἄρτον τῶν τέκνων, καὶ βαλεῖν τοῖς κυναρίοις. 26 Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet 20betamelijk het brood der kinderen te nemen en den 21hondekens voor te werpen.
20 Gr. eerlijk, of: goed.
21 De heidenen worden bij hondekens vergeleken, omdat zij toen nog vreemd waren van Gods verbond.
   
27 ἡ δὲ εἶπε, Ναί, Κύριε· καὶ γὰρ τὰ κυνάρια ἐσθίει ἀπὸ τῶν ψιχίων τῶν πιπτόντων ἀπὸ τῆς τραπέζης τῶν κυρίων αὐτῶν. 27 En zij zeide: Ja Heere; 22doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel hunner heren.
22 Gr. want.
   
28 τότε ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῇ, Ὦ γύναι, μεγάλη σου ἡ πίστις· γενηθήτω σοι ὡς θέλεις. καὶ ἰάθη ἡ θυγάτηρ αὐτῆς ἀπὸ τῆς ὥρας ἐκείνης. 28 Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelve ure.
  
Genezingen bij de Zee van Galiléa
29 Καὶ μεταβὰς ἐκεῖθεν ὁ Ἰησοῦς ἦλθε παρὰ τὴν θάλασσαν τῆς Γαλιλαίας· καὶ ἀναβὰς εἰς τὸ ὄρος ἐκάθητο ἐκεῖ. 29 pEn Jezus vandaar vertrekkende, kwam aan de Zee van Galiléa, en klom op den berg en zat daar neder.
p Mark. 7:31. verwijsteksten
   
30 καὶ προσῆλθον αὐτῷ ὄχλοι πολλοί, ἔχοντες μεθ’ ἑαυτῶν χωλούς, τυφλούς, κωφούς, κυλλούς, καὶ ἑτέρους πολλούς, καὶ ἔρριψαν αὐτοὺς παρὰ τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ καὶ ἐθεράπευσεν αὐτούς· 30 qEn vele scharen zijn tot Hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, 23lammen en vele anderen, en wierpen hen voor de voeten van Jezus, en Hij genas dezelve;
q Jes. 29:18; 35:5. Matth. 11:5. Luk. 7:22. verwijsteksten
23 Dat is, verminkt of verzwakt van leden.
   
31 ὥστε τοὺς ὄχλους θαυμάσαι, βλέποντας κωφοὺς λαλοῦντας, κυλλοὺς ὑγιεῖς, χωλοὺς περιπατοῦντας, καὶ τυφλοὺς βλέποντας· καὶ ἐδόξασαν τὸν Θεὸν Ἰσραήλ. 31 Alzo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende, en de blinden ziende; en zij verheerlijkten den God Israëls.
  
De tweede wonderbare spijziging
32 Ὁ δὲ Ἰησοῦς προσκαλεσάμενος τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ εἶπε, Σπλαγχνίζομαι ἐπὶ τὸν ὄχλον, ὅτι ἤδη ἡμέρας τρεῖς προσμένουσί μοι, καὶ οὐκ ἔχουσι τί φάγωσι· καὶ ἀπολῦσαι αὐτοὺς νήστεις οὐ θέλω, μήποτε ἐκλυθῶσιν ἐν τῇ ὁδῷ. 32 rEn Jezus Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchter van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.
r Mark. 8:1. verwijsteksten
   
33 καὶ λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Πόθεν ἡμῖν ἐν ἐρημίᾳ ἄρτοι τοσοῦτοι, ὥστε χορτάσαι ὄχλον τοσοῦτον; 33 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Vanwaar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen?
34 καὶ λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πόσους ἄρτους ἔχετε; οἱ δὲ εἶπον, Ἑπτά, καὶ ὀλίγα ἰχθύδια. 34 En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes.
35 καὶ ἐκέλευσε τοῖς ὄχλοις ἀναπεσεῖν ἐπὶ τὴν γῆν· 35 En Hij gebood de scharen neder te zitten op de aarde.
36 καὶ λαβὼν τοὺς ἑπτὰ ἄρτους καὶ τοὺς ἰχθύας, εὐχαριστήσας ἔκλασε, καὶ ἔδωκε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, οἱ δὲ μαθηταὶ τῷ ὄχλῳ. 36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij 24sgedankt had, brak Hij ze en gaf ze Zijn discipelen, en de discipelen gaven ze de schare.
24 Namelijk over dezen zegen, dien Hij alrede hield als verkregen. Want Hij wist dat Hij daartoe van den Vader macht had ontvangen en dat Hem de Vader altijd verhoorde. Zie Joh. 11:41, 42. verwijsteksten
s 1 Sam. 9:13. verwijsteksten
   
37 καὶ ἔφαγον πάντες καὶ ἐχορτάσθησαν· καὶ ἦραν τὸ περισσεῦον τῶν κλασμάτων, ἑπτὰ σπυρίδας πλήρεις. 37 En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op het overschot der brokken, zeven volle manden.
38 οἱ δὲ ἐσθίοντες ἦσαν τετρακισχίλιοι ἄνδρες, χωρὶς γυναικῶν καὶ παιδίων. 38 En die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.
39 καὶ ἀπολύσας τοὺς ὄχλους ἐνέβη εἰς τὸ πλοῖον, καὶ ἦλθεν εἰς τὰ ὅρια Μαγδαλά. 39 En de scharen van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip en kwam in de landpalen van 25Mágdala.
25 Mark. 8:10 zegt van Dalmanutha, welk schijnt de naam te wezen van het land waarin Magdala gelegen was. verwijsteksten

Einde Mattheüs 15