Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus stelt Zijn toehoorders voor verscheidene gelijkenissen, waarvan de eerste is van een zaaier, wiens zaad op verscheidene plaatsen valt. 10 Verklaart Zijn discipelen de oorzaak, waarom Hij in gelijkenissen spreekt. 18 Legt Zijn discipelen dezelve gelijkenis uit. 24 Voegt daarbij de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe. 31 Van het mosterdzaad. 33 Van den zuurdesem. 36 Legt uit de gelijkenis van het onkruid. 44 Doet daarbij de gelijkenis van den verborgen schat. 45 Van den koopman die parelen zoekt. 47 Van het visnet. 52 Van een schriftgeleerde die uit zijn schat nieuw en oud voortbrengt. 54 Komt in Zijn vaderland, waar Hij niet veel geacht wordt. |
| | De zaaier |
1 Ἐν δὲ τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ ἐξελθὼν ὁ Ἰησοῦς ἀπὸ τῆς οἰκίας ἐκάθητο παρὰ τὴν θάλασσαν. | | 1 ENa te dien dage Jezus uit het huis gegaan zijnde, zat bij de 1zee. |
| a Mark. 4:1. Luk. 8:4, 5. |
| Mark. 4:1 EN Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. Luk. 8:4 Als nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot Hem kwamen, zo zeide Hij door gelijkenis: Luk. 8:5 Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op. |
| 1 Namelijk de Galilese Zee bij Kapernaüm. |
| | |
2 καὶ συνήχθησαν πρὸς αὐτὸν ὄχλοι πολλοί, ὥστε αὐτὸν εἰς τὸ πλοῖον ἐμβάντα καθῆσθαι· καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἐπὶ τὸν αἰγιαλὸν εἱστήκει. | | 2 En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij bin een schip ging en nederzat; en al de schare stond op den oever. |
| b Luk. 5:3. |
| Luk. 5:3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende leerde Hij de scharen uit het schip. |
| | |
3 καὶ ἐλάλησεν αὐτοῖς πολλὰ ἐν παραβολαῖς, λέγων, Ἰδού, ἐξῆλθεν ὁ σπείρων τοῦ σπείρειν. | | 3 En Hij sprak tot hen vele dingen door 2gelijkenissen, zeggende: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. |
| 2 Gr. parabolen, welke zijn zodanige gelijkenissen, wanneer enige zaken historischerwijze, alsof zij onder de mensen geschied waren, verhaald worden, en iets anders, dat geestelijk is, daardoor verstaan wordt. Doch worden ook wel somwijlen breder genomen voor allerlei gelijkenissen, leringen en treffelijke spreuken. Zie vers 35. |
| vers 35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. |
| | |
4 καὶ ἐν τῷ σπείρειν αὐτόν, ἃ μὲν ἔπεσε παρὰ τὴν ὁδόν· καὶ ἦλθε τὰ πετεινὰ καὶ κατέφαγεν αὐτά. | | 4 En als hij zaaide, viel een deel van het zaad bij den weg; en de vogels kwamen en aten datzelve op. |
5 ἄλλα δὲ ἔπεσεν ἐπὶ τὰ πετρώδη, ὅπου οὐκ εἶχε γῆν πολλήν· καὶ εὐθέως ἐξανέτειλε, διὰ τὸ μὴ ἔχειν βάθος γῆς· | | 5 En een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het 3ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had; |
| 3 Dat is, wies of sproot op. |
| | |
6 ἡλίου δὲ ἀνατείλαντος ἐκαυματίσθη, καὶ διὰ τὸ μὴ ἔχειν ῥίζαν, ἐξηράνθη. | | 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, is het verdord. |
7 ἄλλα δὲ ἔπεσεν ἐπὶ τὰς ἀκάνθας, καὶ ἀνέβησαν αἱ ἄκανθαι καὶ ἀπέπνιξαν αὐτά. | | 7 En een ander deel viel in de doornen; en de doornen 4wiesen op en verstikten hetzelve. |
| 4 Gr. klommen op. |
| | |
8 ἄλλα δὲ ἔπεσεν ἐπὶ τὴν γῆν τὴν καλήν, καὶ ἐδίδου καρπόν, ὃ μὲν ἑκατόν, ὃ δὲ ἑξήκοντα, ὃ δὲ τριάκοντα. | | 8 En een ander deel viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd-, het ander zestig-, en het ander dertigvoud. |
9 ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. | | 9 5Wie oren heeft om te horen, die hore. |
| 5 Dat is, die van God den Geest des verstands ontvangen heeft, die lette hierop met aandacht, 2 Kor. 3:5. |
| 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; |
| | Waarom Jezus door gelijkenissen sprak |
10 Καὶ προσελθόντες οἱ μαθηταὶ εἶπον αὐτῷ, Διατί ἐν παραβολαῖς λαλεῖς αὐτοῖς; | | 10 cEn de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen? |
| c Mark. 4:10. Luk. 8:9. |
| Mark. 4:10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen die omtrent Hem waren, met de twaalve, naar de gelijkenis. Luk. 8:9 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen? |
| | |
11 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς ὅτι Ὑμῖν δέδοται γνῶναι τὰ μυστήρια τῆς βασιλείας τῶν οὐρανῶν, ἐκείνοις δὲ οὐ δέδοται. | | 11 En Hij antwoordende zeide tot hen: dOmdat het u 6gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar edien is het 7niet gegeven. |
| d 2 Kor. 3:14. |
| 2 Kor. 3:14 Maar hun zinnen zijn verhard geworden. Want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus tenietgedaan wordt. |
| 6 Namelijk van God, uit genade, naar Zijn welbehagen, Matth. 16:17. Gal. 1:15. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, |
| e Matth. 11:25. |
| Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. |
| 7 Want het Evangelie is bedekt in degenen die verloren gaan, 2 Kor. 4:3. |
| 2 Kor. 4:3 Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan; |
| | |
12 ὅστις γὰρ ἔχει, δοθήσεται αὐτῷ καὶ περισσευθήσεται· ὅστις δὲ οὐκ ἔχει, καὶ ὃ ἔχει, ἀρθήσεται ἀπ’ αὐτοῦ. | | 12 fWant wie 8heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook 9wat hij heeft. |
| f Matth. 25:29. Mark. 4:24, 25. Luk. 8:18; 19:26. |
| Matth. 25:29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. Mark. 4:24 En Hij zeide tot hen: Ziet wat gij hoort. Met wat maat gij meet, zal u gemeten worden, en u die hoort, zal meer toegelegd worden. Mark. 4:25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. Luk. 8:18 Ziet dan hoe gij hoort; want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen dat hij meent te hebben, zal van hem genomen worden. Luk. 19:26 Want ik zeg u, dat een iegelijk die heeft, zal gegeven worden; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. |
| 8 Namelijk de beginselen van het zaligmakend geloof, en dezelve door de kracht des Heiligen Geestes waarneemt. |
| 9 Dat is, hetgeen hij meent of schijnt te hebben. Gelijk Lukas verklaart Luk. 8:18. Zie ook Matth. 25:29. |
| Luk. 8:18 Ziet dan hoe gij hoort; want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen dat hij meent te hebben, zal van hem genomen worden. Matth. 25:29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. |
| | |
13 διὰ τοῦτο ἐν παραβολαῖς αὐτοῖς λαλῶ, ὅτι βλέποντες οὐ βλέπουσι, καὶ ἀκούοντες οὐκ ἀκούουσιν, οὐδὲ συνιοῦσι. | | 13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook verstaan. |
14 καὶ ἀναπληροῦται ἐπ’ αὐτοῖς ἡ προφητεία Ἠσαΐου, ἡ λέγουσα, Ἀκοῇ ἀκούσετε, καὶ οὐ μὴ συνῆτε· καὶ βλέποντες βλέψετε, καὶ οὐ μὴ ἴδητε. | | 14 En in hen wordt de profetie van Jesaja 10vervuld, die zegt: 11gMet het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien en geenszins bemerken. |
| 10 Of: weder vervuld; dewijl hetgeen Jesaja eertijds gezegd heeft tot de hardnekkige Joden van zijn tijd, wederom in deze hardnekkige Joden nog eens vervuld wordt. |
| 11 Hetgeen hier voorzeggenderwijze gezegd wordt, is bij Jesaja gebiedenderwijze gesteld, om Gods oordeel over dit hardnekkige volk beter uit te drukken, gelijk het hier ook zou kunnen genomen worden. Zie verdere verklaring van dit alles Jes. 6:9, enz. |
| Jes. 6:9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. |
| g Jes. 6:9. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Joh. 12:40. Hand. 28:26. Rom. 11:8. |
| Jes. 6:9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Mark. 4:12 Opdat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden. Luk. 8:10 En Hij zeide: U is het gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet verstaan. Joh. 12:40 Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. Hand. 28:26 Zeggende: Ga heen tot dit volk, en zeg: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en geenszins bemerken; Rom. 11:8 (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen), tot op den huidigen dag. |
| | |
15 ἐπαχύνθη γὰρ ἡ καρδία τοῦ λαοῦ τούτου, καὶ τοῖς ὠσὶ βαρέως ἤκουσαν, καὶ τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτῶν ἐκάμμυσαν· μήποτε ἴδωσι τοῖς ὀφθαλμοῖς, καὶ τοῖς ὠσὶν ἀκούσωσι, καὶ τῇ καρδίᾳ *συνῶσι, καὶ ἐπιστρέψωσι, καὶ ἰάσωμαι αὐτούς. * συνῶσι St, B-edd, Elz, Sc, M | συνιῶσι B-edd | | 15 Want het hart dezes volks is 12dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze. |
| 12 Namelijk van vettigheid, Hand. 28:27. |
| Hand. 28:27 Want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze. |
| | |
16 ὑμῶν δὲ μακάριοι οἱ ὀφθαλμοί, ὅτι βλέπουσι· καὶ τὰ ὦτα ὑμῶν, ὅτι ἀκούει. | | 16 hDoch uw ogen zijn 13zalig, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen. |
| h Luk. 10:23. Joh. 20:29. 1 Petr. 1:8. |
| Luk. 10:23 En Zich kerende naar de discipelen, zeide Hij tot hen alleen: Zalig zijn de ogen die zien hetgeen gij ziet. Joh. 20:29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; |
| 13 Of: gelukkig. |
| | |
17 ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν ὅτι πολλοὶ προφῆται καὶ δίκαιοι ἐπεθύμησαν ἰδεῖν ἃ βλέπετε, καὶ οὐκ εἶδον· καὶ ἀκοῦσαι ἃ ἀκούετε, καὶ οὐκ ἤκουσαν. | | 17 Want voorwaar Ik zeg u, idat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen 14die gij ziet, en hebben ze niet gezien; en te horen de dingen die gij hoort, en hebben ze niet gehoord. |
| i 1 Petr. 1:10. |
| 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, |
| 14 Namelijk den Messias in het vlees gekomen en Zijn ambt uitvoerende. Zie Joh. 8:56. Hand. 26:6, 7. |
| Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hand. 26:6 En nu sta ik en word geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is; Hand. 26:7 Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk nacht en dag God dienende, verhopen te komen; over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. |
| | Verklaring van de gelijkenis van den zaaier |
18 ὑμεῖς οὖν ἀκούσατε τὴν παραβολὴν τοῦ σπείροντος. | | 18 kGij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. |
| k Mark. 4:13. Luk. 8:11. |
| Mark. 4:13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet? En hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan? Luk. 8:11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods. |
| | |
19 παντὸς ἀκούοντος τὸν λόγον τῆς βασιλείας καὶ μὴ συνιέντος, ἔρχεται ὁ πονηρός, καὶ ἁρπάζει τὸ ἐσπαρμένον ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ· οὗτός ἐστιν ὁ παρὰ τὴν ὁδὸν σπαρείς. | | 19 Als iemand 15dat Woord des lKoninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt 16de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze 17is degene die bij den weg 18bezaaid is. |
| 15 Dat is, de leer des Evangelies, waardoor Christus Zijn Rijk opricht, Matth. 9:35. |
| Matth. 9:35 En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. |
| l Matth. 4:23. |
| Matth. 4:23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. |
| 16 Dat is, de duivel. |
| 17 Dat is, wordt betekend door degene, enz. |
| 18 Dat is, het zaad ontvangen heeft. |
| | |
20 ὁ δὲ ἐπὶ τὰ πετρώδη σπαρείς, οὗτός ἐστιν ὁ τὸν λόγον ἀκούων, καὶ εὐθὺς μετὰ χαρᾶς λαμβάνων αὐτόν· | | 20 Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en dat terstond met 19vreugde ontvangt; |
| 19 Deze vreugde ontstaat uit de kennis der evangelische leer en aangenaamheid van de beloften derzelve; hoewel hun hart nog steenachtig blijft, dat is, dat de hardigheid van hetzelve door den Geest Gods nog niet is weggenomen. |
| | |
21 οὐκ ἔχει δὲ ῥίζαν ἐν ἑαυτῷ, ἀλλὰ πρόσκαιρός ἐστι· γενομένης δὲ θλίψεως ἢ διωγμοῦ διὰ τὸν λόγον, εὐθὺς σκανδαλίζεται. | | 21 Doch hij heeft 20geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. |
| 20 Dat is, geen recht en vast vertrouwen op Christus, waardoor wij met Christus als met een vasten Grond onzer zaligheid verenigd worden, Hebr. 3:14, en van Hem het sap des levens trekken, Rom. 11:17, 20. |
| Hebr. 3:14 Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vast behouden; Rom. 11:17 En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats
zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, Rom. 11:20 Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. |
| | |
22 ὁ δὲ εἰς τὰς ἀκάνθας σπαρείς, οὗτός ἐστιν ὁ τὸν λόγον ἀκούων, καὶ ἡ μέριμνα τοῦ αἰῶνος τούτου καὶ ἡ ἀπάτη τοῦ πλούτου συμπνίγει τὸν λόγον, καὶ ἄκαρπος γίνεται. | | 22 mEn die in de doornen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms 21verstikt het Woord, en het 22wordt onvruchtbaar. |
| m Matth. 19:23. Mark. 10:23. Luk. 18:24. 1 Tim. 6:9. |
| Matth. 19:23 En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar Ik zeg u, dat een rijke zwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. Mark. 10:23 En Jezus rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods inkomen! Luk. 18:24 Jezus nu ziende dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan. 1 Tim. 6:9 Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. |
| 21 Dat is, verhindert den voortgang van de kracht des Woords. |
| 22 Of: brengt geen vrucht. |
| | |
23 ὁ δὲ ἐπὶ τὴν γῆν τὴν καλὴν σπαρείς, οὗτός ἐστιν ὁ τὸν λόγον ἀκούων καὶ συνιών· ὃς δὴ καρποφορεῖ, καὶ ποιεῖ ὁ μὲν ἑκατόν, ὁ δὲ ἑξήκοντα, ὁ δὲ τριάκοντα. | | 23 Die nu in de 23goede aarde bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en verstaat, die ook 24vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoud. |
| 23 Dat is, die het in een goed en fijn hart ontvangen, Luk. 8:15, hetwelk een mens van zichzelven niet heeft, maar door de kracht van den Geest Gods ontvangt, Hand. 16:14. |
| Luk. 8:15 En dat in de goede aarde valt, zijn dezen die het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren en in volstandigheid vruchten voortbrengen. Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. |
| 24 Namelijk het ware geloof en oprechte liefde, Matth. 21:43. |
| Matth. 21:43 Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven dat zijn vruchten voortbrengt. |
| | Het onkruid tussen de tarwe |
24 Ἄλλην παραβολὴν παρέθηκεν αὐτοῖς, λέγων, Ὡμοιώθη ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν ἀνθρώπῳ *σπείροντι καλὸν σπέρμα ἐν τῷ ἀγρῷ αὐτοῦ· * σπείροντι St, B, Elz, M-pt | σπείραντι Sc, M-pt | | 24 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mens die goed zaad zaaide in zijn akker. |
25 ἐν δὲ τῷ καθεύδειν τοὺς ἀνθρώπους, ἦλθεν αὐτοῦ ὁ ἐχθρὸς καὶ ἔσπειρε ζιζάνια ἀνὰ μέσον τοῦ σίτου, καὶ ἀπῆλθεν. | | 25 En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide 25onkruid midden in de tarwe, en ging weg. |
| 25 Gr. zizania, hetwelk sommigen menen dat een Arabisch woord is, betekenende voornamelijk een zeker soort van onkruid, dat men brandkoren noemt, hetwelk zonder schade van de tarwe niet wel kan uitgewied worden. |
| | |
26 ὅτε δὲ ἐβλάστησεν ὁ χόρτος καὶ καρπὸν ἐποίησε, τότε ἐφάνη καὶ τὰ ζιζάνια. | | 26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid. |
27 προσελθόντες δὲ οἱ δοῦλοι τοῦ οἰκοδεσπότου εἶπον αὐτῷ, Κύριε, οὐχὶ καλὸν σπέρμα ἔσπειρας ἐν τῷ σῷ ἀγρῷ; πόθεν οὖν ἔχει τὰ ζιζάνια; | | 27 En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Vanwaar heeft hij dan dit onkruid? |
28 ὁ δὲ ἔφη αὐτοῖς, Ἐχθρὸς ἄνθρωπος τοῦτο ἐποίησεν. οἱ δὲ δοῦλοι εἶπον αὐτῷ, Θέλεις οὖν ἀπελθόντες συλλέξωμεν αὐτά; | | 28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan dat wij heengaan en datzelve vergaderen? |
29 ὁ δὲ ἔφη, Οὔ· μήποτε, συλλέγοντες τὰ ζιζάνια, ἐκριζώσητε ἅμα αὐτοῖς τὸν σῖτον. | | 29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet 26uittrekt. |
| 26 Gr. uitwortelt. |
| | |
30 ἄφετε συναυξάνεσθαι ἀμφότερα μέχρι τοῦ θερισμοῦ· καὶ ἐν τῷ καιρῷ τοῦ θερισμοῦ ἐρῶ τοῖς θερισταῖς, Συλλέξατε πρῶτον τὰ ζιζάνια, καὶ δήσατε αὐτὰ εἰς δέσμας πρὸς τὸ κατακαῦσαι αὐτά· τὸν δὲ σῖτον συναγάγετε εἰς τὴν ἀποθήκην μου. | | 30 27Laat ze beide tezamen opwassen tot den oogst, en in den tijd van den oogst zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst het onkruid en bindt het in bussels, om hetzelve te verbranden; nmaar brengt de tarwe tezamen in mijn schuur. |
| 27 Hiermede wil Christus niet wegnemen het ambt der overheid in het straffen der bozen, Rom. 13:4, noch der kerk in het oefenen der discipline, 1 Kor. 5:7, maar geeft te kennen, dat men daarin voorzichtigheid moet gebruiken, en dat de hypocrieten en bozen niet geheel kunnen geweerd worden, overmits zij van de ware gelovigen somwijlen niet wel kunnen onderscheiden worden, gelijk het brandkoren van het goede koren, als het eerst opkomt, kwalijk kan onderscheiden worden. |
| Rom. 13:4 Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. |
| n Matth. 3:12. |
| Matth. 3:12 Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden. |
| | Het mosterdzaad. De zuurdesem |
31 Ἄλλην παραβολὴν παρέθηκεν αὐτοῖς, λέγων, Ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν κόκκῳ σινάπεως, ὃν λαβὼν ἄνθρωπος ἔσπειρεν ἐν τῷ ἀγρῷ αὐτοῦ· | | 31 28Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: oHet Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; |
| 28 Met deze twee gelijkenissen wijst Christus aan de kracht van Zijn woord, hetwelk, hoewel het in het begin klein en veracht scheen, nochtans daarna zich wijd zou uitbreiden en de gehele wereld doordringen, Rom. 10:18. |
| Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. |
| o Mark. 4:30. Luk. 13:18. |
| Mark. 4:30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve gelijken? Luk. 13:18 En Hij zeide: Wien is het Koninkrijk Gods gelijk en waarbij zal Ik hetzelve vergelijken? |
| | |
32 ὃ μικρότερον μέν ἐστι πάντων τῶν σπερμάτων· ὅταν δὲ αὐξηθῇ, μεῖζον τῶν λαχάνων ἐστί, καὶ γίνεται δένδρον, ὥστε ἐλθεῖν τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ καὶ κατασκηνοῦν ἐν τοῖς κλάδοις αὐτοῦ. | | 32 Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is het het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken. |
33 Ἄλλην παραβολὴν ἐλάλησεν αὐτοῖς, Ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν ζύμῃ, ἣν λαβοῦσα γυνὴ ἐνέκρυψεν εἰς ἀλεύρου σάτα τρία, ἕως οὗ ἐζυμώθη ὅλον. | | 33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: pHet Koninkrijk der hemelen is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie 29maten meel, totdat het geheel gezuurd was. |
| p Luk. 13:20, 21. |
| Luk. 13:20 En Hij zeide wederom: Waarbij zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken? Luk. 13:21 Het is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was. |
| 29 Gr. sata. Zie daarvan Gen. 18:6. |
| Gen. 18:6 En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara; en hij zeide: Haast u, kneed drie maten meelbloem en maak koeken. |
| | |
34 Ταῦτα πάντα ἐλάλησεν ὁ Ἰησοῦς ἐν παραβολαῖς τοῖς ὄχλοις, καὶ χωρὶς παραβολῆς οὐκ ἐλάλει αὐτοῖς· | | 34 qAl deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken door gelijkenissen, en 30zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; |
| q Mark. 4:33. |
| Mark. 4:33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij hun het Woord, naar dat zij het horen konden. |
| 30 Namelijk op dien tijd en in deze en andere predicatiën. |
| | |
35 ὅπως πληρωθῇ τὸ ῥηθὲν διὰ τοῦ προφήτου, λέγοντος, Ἀνοίξω ἐν παραβολαῖς τὸ στόμα μου, ἐρεύξομαι κεκρυμμένα ἀπὸ καταβολῆς κόσμου. | | 35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: rIk zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal 31voortbrengen dingen die 32verborgen waren van de grondlegging der wereld. |
| r Ps. 78:2. |
| Ps. 78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, |
| 31 Of: overvloediglijk voortbrengen. Gr. uitwellen, gelijk een fontein haar water doet. |
| 32 Dat is, zulke leringen, die altijd in zichzelven verborgenheden zijn geweest, maar evenwel in Gods Woord voorzegd en geopenbaard; gelijk het alzo ook Ps. 78:2 genomen wordt. |
| Ps. 78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, |
| | Verklaring van de gelijkenis van het onkruid |
36 Τότε ἀφεὶς τοὺς ὄχλους ἦλθεν εἰς τὴν οἰκίαν ὁ Ἰησοῦς· καὶ προσῆλθον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, λέγοντες, Φράσον ἡμῖν τὴν παραβολὴν τῶν ζιζανίων τοῦ ἀγροῦ. | | 36 Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. |
37 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Ὁ σπείρων τὸ καλὸν σπέρμα ἐστὶν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου· | | 37 En Hij antwoordende zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is 33de Zoon des mensen; |
| 33 Namelijk zo door Zichzelven, als door Zijn apostelen en getrouwe leraars, Ef. 4:11, 12. |
| Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; |
| | |
38 ὁ δὲ ἀγρός ἐστιν ὁ κόσμος· τὸ δὲ καλὸν σπέρμα, οὗτοί εἰσιν οἱ υἱοὶ τῆς βασιλείας· τὰ δὲ ζιζάνιά εἰσιν οἱ υἱοὶ τοῦ πονηροῦ· | | 38 En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn 34de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des bozen; |
| 34 Dat is, die niet alleen uiterlijke leden zijn van Christus’ Rijk, gelijk Matth. 8:12, maar ook ware en levende leden. |
| Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| | |
39 ὁ δὲ ἐχθρὸς ὁ σπείρας αὐτά ἐστιν ὁ διάβολος· ὁ δὲ θερισμὸς συντέλεια τοῦ αἰῶνός ἐστιν· οἱ δὲ θερισταὶ ἄγγελοί εἰσιν. | | 39 En de vijand die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en sde oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. |
| s Joël 3:13. Openb. 14:15. |
| Joël 3:13 Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol en de perskuipen lopen over; want hunlieder boosheid is groot. Openb. 14:15 En een andere engel kwam uit den tempel, roepende met een grote stem tot Dengene Die op de wolk zat: Zend Uw sikkel en maai; want de ure om te maaien is voor U gekomen, dewijl de oogst der aarde is rijp geworden. |
| | |
40 ὥσπερ οὖν συλλέγεται τὰ ζιζάνια καὶ πυρὶ κατακαίεται, οὕτως ἔσται ἐν τῇ συντελείᾳ τοῦ αἰῶνος τούτου. | | 40 Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. |
41 ἀποστελεῖ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου τοὺς ἀγγέλους αὐτοῦ, καὶ συλλέξουσιν ἐκ τῆς βασιλείας αὐτοῦ πάντα τὰ σκάνδαλα καὶ τοὺς ποιοῦντας τὴν ἀνομίαν, | | 41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al 35de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen, |
| 35 Dat is, mensen die een ergerlijk leven geleid hebben. |
| | |
42 καὶ βαλοῦσιν αὐτοὺς εἰς τὴν κάμινον τοῦ πυρός· ἐκεῖ ἔσται ὁ κλαυθμὸς καὶ ὁ βρυγμὸς τῶν ὀδόντων. | | 42 En zullen dezelve in den 36vurigen oven werpen; tdaar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| 36 Gr. oven des vuurs, dat is, de hel. Het schijnt dat in deze wijze van spreken gezien wordt op de gruwelijke straffen des vuurs, die eertijds gebruikelijk waren. Zie Dan. 3:6. |
| Dan. 3:6 En wie niet nedervalt en aanbidt, die zal te dierzelver ure in het midden van den oven des brandenden vuurs geworpen worden. |
| t Matth. 8:12; 22:13; 24:51; 25:30. Luk. 13:28. |
| Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 22:13 Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden. Matth. 24:51 En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. Matth. 25:30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Luk. 13:28 Aldaar zal zijn wening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham en Izak en Jakob en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen. |
| | |
43 τότε οἱ δίκαιοι ἐκλάμψουσιν ὡς ὁ ἥλιος ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Πατρὸς αὐτῶν. ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. | | 43 vDan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. |
| v Dan. 12:3. 1 Kor. 15:42. |
| Dan. 12:3 De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. 1 Kor. 15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. |
| | De schat in den akker. De parel van grote waarde |
44 Πάλιν ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν θησαυρῷ κεκρυμμένῳ ἐν τῷ ἀγρῷ, ὃν εὑρὼν ἄνθρωπος ἔκρυψε· καὶ ἀπὸ τῆς χαρᾶς αὐτοῦ ὑπάγει, καὶ πάντα ὅσα ἔχει πωλεῖ, καὶ ἀγοράζει τὸν ἀγρὸν ἐκεῖνον. | | 44 37Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven xgaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. |
| 37 Met deze twee gelijkenissen wijst Christus aan de uitnemende waardigheid van de leer en beloften des Evangelies, mitsgaders den ijver en de naarstigheid die men behoort aan te wenden om dezelve te verkrijgen, al ware het ook met schade en verlies van alle tijdelijke dingen. |
| x Filipp. 3:7. |
| Filipp. 3:7 Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht. |
| | |
45 Πάλιν ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν ἀνθρώπῳ ἐμπόρῳ ζητοῦντι καλοὺς μαργαρίτας· | | 45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een koopman die schone parelen zoekt; |
46 ὃς εὑρὼν ἕνα πολύτιμον μαργαρίτην, ἀπελθὼν πέπρακε πάντα ὅσα εἶχε, καὶ ἠγόρασεν αὐτόν. | | 46 Dewelke hebbende één parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve. |
| | Het visnet |
47 Πάλιν ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν σαγήνῃ βληθείσῃ εἰς τὴν θάλασσαν, καὶ ἐκ παντὸς γένους συναγαγούσῃ· | | 47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; |
48 ἥν, ὅτε ἐπληρώθη, ἀναβιβάσαντες ἐπὶ τὸν αἰγιαλόν, καὶ καθίσαντες, συνέλεξαν τὰ καλὰ εἰς ἀγγεῖα, τὰ δὲ σαπρὰ ἔξω ἔβαλον. | | 48 Hetwelk, wanneer het vol geworden is, de vissers aan den oever optrekken, en nederzittende lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen zij weg. |
49 οὕτως ἔσται ἐν τῇ συντελείᾳ τοῦ αἰῶνος· ἐξελεύσονται οἱ ἄγγελοι, καὶ ἀφοριοῦσι τοὺς πονηροὺς ἐκ μέσου τῶν δικαίων, | | 49 Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen 38uitgaan en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden, |
| 38 Namelijk van Christus uitgezonden zijnde, gelijk vers 41. |
| vers 41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen, |
| | |
50 καὶ βαλοῦσιν αὐτοὺς εἰς τὴν κάμινον τοῦ πυρός· ἐκεῖ ἔσται ὁ κλαυθμὸς καὶ ὁ βρυγμὸς τῶν ὀδόντων. | | 50 En zullen dezelve in den 39vurigen oven werpen; ydaar zal zijn wening en knersing der tanden. |
| 39 Gr. oven des vuurs, als vers 42. |
| vers 42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| y vers 42. |
| vers 42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| | |
51 Λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Συνήκατε ταῦτα πάντα; λέγουσιν αὐτῷ, Ναί, Κύριε. | | 51 En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja Heere. |
52 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Διὰ τοῦτο πᾶς γραμματεὺς μαθητευθεὶς εἰς τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν ὅμοιός ἐστιν ἀνθρώπῳ οἰκοδεσπότῃ, ὅστις ἐκβάλλει ἐκ τοῦ θησαυροῦ αὐτοῦ καινὰ καὶ παλαιά. | | 52 En Hij zeide tot hen: Daarom, een iegelijk schriftgeleerde, 40in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk een heer des huizes, die uit zijn 41schat nieuwe en oude dingen voortbrengt. |
| 40 Of: tot; dat is, een verstandig en geoefend man in de Schrift, een leraar, gelijk Ezra was. Zie Ezra 7:6, 11. |
| Ezra 7:6 Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek. Ezra 7:11 Dit is nu het afschrift van den brief dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden der geboden des HEEREN en van Zijn inzettingen over Israël: |
| 41 Of: voorraad. |
| | Jezus in Nazareth verworpen |
53 Καὶ ἐγένετο ὅτε ἐτέλεσεν ὁ Ἰησοῦς τὰς παραβολὰς ταύτας, μετῆρεν ἐκεῖθεν· | | 53 zEn het is geschied, als Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, vertrok Hij vandaar. |
| z Mark. 6:1. Luk. 4:16. |
| Mark. 6:1 EN Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. |
| | |
54 καὶ ἐλθὼν εἰς τὴν πατρίδα αὐτοῦ ἐδίδασκεν αὐτοὺς ἐν τῇ συναγωγῇ αὐτῶν, ὥστε ἐκπλήττεσθαι αὐτοὺς καὶ λέγειν, Πόθεν τούτῳ ἡ σοφία αὕτη καὶ αἱ δυνάμεις; | | 54 En gekomen zijnde in Zijn 42vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: aVanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? |
| 42 Namelijk Nazareth, waar Hij opgevoed was en Zijn vrienden woonden. Zie Luk. 4:16. |
| Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. |
| a Mark. 6:2. |
| Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? |
| | |
55 οὐχ οὗτός ἐστιν ὁ τοῦ τέκτονος Υἱός; οὐχὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ λέγεται Μαριάμ, καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ Ἰάκωβος καὶ Ἰωσῆς καὶ Σίμων καὶ Ἰούδας; | | 55 bIs Deze niet de Zoon des 43timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn 44broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
| b Joh. 6:42. |
| Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
| 43 Namelijk Jozefs, dien zij meenden (doch verkeerdelijk) dat Zijn vader was. Zie Luk. 3:23. Joh. 6:42. |
| Luk. 3:23 En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de Zoon van Jozef, den zoon van Heli, Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
| 44 Dat is, bloedverwanten; want Jakobus en Joses waren zonen van de zuster van Christus’ moeder; gelijk men kan zien Joh. 19:25, vergeleken met Matth. 27:56. Mark. 15:40. |
| Joh. 19:25 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, Klopas’ vrouw, en Maria Magdaléna. Matth. 27:56 Onder dewelke was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedéüs. Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; |
| | |
56 καὶ αἱ ἀδελφαὶ αὐτοῦ οὐχὶ πᾶσαι πρὸς ἡμᾶς εἰσί; πόθεν οὖν τούτῳ ταῦτα πάντα; | | 56 En Zijn zusters, zijn zij niet allen bij ons? Vanwaar komt dan Dezen dit alles? |
57 καὶ ἐσκανδαλίζοντο ἐν αὐτῷ. ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐκ ἔστι προφήτης ἄτιμος, εἰ μὴ ἐν τῇ πατρίδι αὐτοῦ καὶ ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ. | | 57 En zij werden aan Hem geërgerd. Maar Jezus zeide tot hen: cEen profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en in zijn huis. |
| c Mark. 6:4. Luk. 4:24. Joh. 4:44. |
| Mark. 6:4 En Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis. Luk. 4:24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. Joh. 4:44 Want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft. |
| | |
58 καὶ οὐκ ἐποίησεν ἐκεῖ δυνάμεις πολλάς, διὰ τὴν ἀπιστίαν αὐτῶν. | | 58 En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan 45vanwege hun ongeloof. |
| 45 Omdat zij, vanwege hun ongeloof, Hem de kranken niet toebrachten. |