Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Israël wil ook een koning |
1 HET geschiedde nu, toen Samuël oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot rechters over Israël. |
2 De naam van zijn eerstgeboren zoon nu was Joël en de naam van zijn tweede was Abía; zij waren rechters te Berséba. |
3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen, maar zij neigden zich tot ade gierigheid, en namen geschenken en bogen het recht. a Ex. 18:21. Deut. 16:19. |
a Ex. 18:21 Doch zie gij om onder al het volk naar kloeke mannen, godvrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. |
4 Toen vergaderden zich alle oudsten van Israël, en zij kwamen tot Samuël te Rama, |
5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; bzo zet nu een koning over ons om ons te richten, gelijk al de volken hebben. b Hos. 13:10. Hand. 13:21. |
b Hos. 13:10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden. En uw rechters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? Hand. 13:21 En van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. |
6 Maar cdit woord was kwaad in de ogen van Samuël, als zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten. En Samuël bad den HEERE aan. c 1 Sam. 12:17. |
c 1 Sam. 12:17 Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven; zo weet dan en ziet, dat uw kwaad groot is dat gij voor de ogen des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. |
7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Hoor naar de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. |
8 Naar al de werken die zij gedaan hebben, van dien dag af toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend, alzo doen zij u ook. |
9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hun op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hun te kennen geven de wijze des konings die over hen regeren zal. |
10 Samuël nu zeide al de woorden des HEEREN het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde; |
11 En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen en tot zijn ruiters, dat zij voor zijn wagen heen lopen; |
12 En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken mitsgaders zijn wagentuig. |
13 En uw dochters zal hij nemen, tot apothekeressen en tot keukenmaagden en tot baksters. |
14 En uw akkers en uw wijngaarden en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven. |
15 En uw zaad en uw wijngaarden zal hij vertienden, en hij zal ze aan zijn hovelingen en aan zijn knechten geven. |
16 En hij zal uw knechten en uw dienstmaagden en uw beste jongelingen en uw ezels nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. |
17 Hij zal uw kudde vertienden, en gij zult hem tot knechten zijn. |
18 Gij zult wel te dien dage roepen vanwege uw koning dien gij u zult verkoren hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. |
19 Doch het volk weigerde Samuëls stem te horen, en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn. |
20 En wij zullen ook zijn gelijk al de volken, en onze koning zal ons richten en hij zal voor onze aangezichten uitgaan en hij zal onze krijgen voeren. |
21 Als Samuël al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren des HEEREN. |
22 De HEERE nu zeide tot Samuël: Hoor naar hun stem en stel hun een koning. Toen zeide Samuël tot de mannen van Israël: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad. |