Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Samuël stelt zijn zonen tot richters over Israël, vs. 1, enz. Hun namen, 2. Zij zijn niet oprecht in de bediening van hun ambt, 3. Daarom begeert het volk een koning, 4. Dit mishaagt Samuël, hij draagt het den Heere voor, 6. Het mishaagt ook den Heere, doch Hij beveelt dat hij het volk zal horen, 7. En dat hij hetzelve zal voordragen de harde regering der koningen, 9. Hetwelk Samuël doet, 10, 11, enz. Doch het volk blijft vast bij zijn vorige begeerte, 19. God beveelt Samuël dat men het volk hun begeerte inwilligt, 22. |
Israël wil ook een koning |
1 HET geschiedde nu, toen Samuël oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot 1rechters over Israël. | | 1 Versta dit alzo, dat hij nochtans zelf overrichter gebleven is, als het vervolg uitwijst. |
2 De naam van zijn eerstgeboren zoon nu was 2Joël en de naam van zijn tweede was Abía; zij waren rechters te 3Berséba. | | 2 Anders: Vasni, 1 Kron. 6:28, wiens zoon een zangmeester geweest is, met name Heman, 1 Kron. 6:33. 1 Kron. 6:28 De zonen van Samuël nu waren dezen: zijn eerstgeborene was Vasni, daarna Abía. 1 Kron. 6:33 Dezen nu zijn ze die daar stonden met hun zonen: van de zonen der Kahathieten, Heman, de zanger, de zoon van Joël, den zoon van Samuël, |
3 Dat is, hebbende te Berseba hun woonplaats en daar het richterambt oefenende. |
3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen, maar zij neigden zich 4tot ade gierigheid, en namen geschenken en 5bogen het recht. | | 4 Hebr. achter of na. |
a Ex. 18:21. Deut. 16:19. Ex. 18:21 Doch zie gij om onder al het volk naar kloeke mannen, godvrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. |
5 Anders: verkeerden. |
4 Toen vergaderden zich alle oudsten van Israël, en zij kwamen tot Samuël te Rama, | | |
5 En zij zeiden tot hem: Zie, 6gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; bzo zet nu een koning over ons om ons 7te richten, gelijk 8al de volken hebben. | | 6 En derhalve kunt gij de landen en steden niet meer doorreizen gelijk gij tot nog toe gedaan hebt. |
b Hos. 13:10. Hand. 13:21. Hos. 13:10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden. En uw rechters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? Hand. 13:21 En van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. |
7 Dat is, te regeren, te weten met koninklijke autoriteit. |
8 Dat is, meest alle, want daar waren ook enige onder de heidense natiën, die geen koningen, maar vorsten hadden. |
6 Maar c9dit woord was kwaad in de ogen van Samuël, als zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten. En Samuël 10bad den HEERE aan. | | c 1 Sam. 12:17. 1 Sam. 12:17 Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven; zo weet dan en ziet, dat uw kwaad groot is dat gij voor de ogen des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. |
9 Want het kwam God alleen toe zulk een vorm van regering over Zijn volk te stellen als het Hem beliefde. Maar het betaamde het volk niet dit te doen uit hoogmoed, of eergierigheid, of misvertrouwen, of andere inzichten, zonder den Heere raad te vragen; zie vers 7. vers 7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Hoor naar de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. |
10 Om te weten hoe hij zich in deze zaak gedragen zou en of hij de begeerte van het volk zou inwilligen of niet. |
7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: 11Hoor naar de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben 12u niet verworpen, maar zij hebben 13Mij verworpen, 14dat Ik geen Koning over hen zal zijn. | | 11 Dit heeft de Heere in toorn gezegd, gelijk Hosea betuigt, Hos. 13:11. Hos. 13:11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid. |
12 Dat is, u niet alleen; want zij hebben Samuël ook verworpen, als ook te zien is vers 8. Zie gelijke manier van spreken Gen. 32:28. vers 8 Naar al de werken die zij gedaan hebben, van dien dag af toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend, alzo doen zij u ook. Gen. 32:28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. |
13 Eensdeels omdat zij Mij niet langer voor hun enigen Koning hebben willen kennen, maar een anderen onder of nevens Mij hebben, zie 1 Sam. 12:12, 19. Anderdeels omdat zij dat aan Mijn Goddelijke voorzienigheid niet hebben bevolen, wat vorm van regering hen het best diende. 1 Sam. 12:12 Als gij nu zaagt dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, tegen u kwam, zo zeidet gij mij: Neen, maar een koning zal over ons regeren; zo toch de HEERE uw God uw Koning was. 1 Sam. 12:19 En al het volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten den HEERE uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben. |
14 Hebr. van over hen te regeren. |
8 Naar al de werken die zij gedaan hebben, van dien dag af toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend, alzo doen zij u ook. | | |
9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hun op het 15hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hun te kennen geven 16de wijze des konings die over hen regeren zal. | | 15 Hebr. betuigende zult betuigd hebben. |
16 Of: manier, als 1 Sam. 2:13; 27:11. 2 Kon. 17:33, 34, 40, enz. Dat is, hoe de koning die over hen regeren zal, hen zal behandelen, óf hoe de koningen gemeenlijk met hun onderzaten omgaan. Het woord mispat beduidt hier geen recht; want indien de koningen dit alles wat hier volgt, mochten doen, zo heeft Achab niet gezondigd, als hij Naboth zijn land ontweldigde. Noteer dit ook op vers 11. God geeft den koningen een ander recht dan hier verhaald wordt, Deut. 17:15. Samuël heeft daarna het ware recht des konings verhaald en beschreven, 1 Sam. 10:25. 1 Sam. 2:13 Want de wijze dier priesters met het volk was, dat wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand, 1 Sam. 27:11 En David liet noch man noch vrouw leven om te Gath te brengen, zeggende: Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende: Alzo heeft David gedaan. En alzo was zijn wijze, al de dagen die hij in der Filistijnen land gewoond heeft. 2 Kon. 17:33 Zij vreesden den HEERE, en dienden ook hun goden naar de wijze der volken van dewelke zij die weggevoerd hadden. 2 Kon. 17:34 Tot op dezen dag toe doen die naar de eerste wijzen; zij vrezen den HEERE niet en zij doen niet naar hun inzettingen en naar hun rechten en naar de wet en naar het gebod dat de HEERE geboden heeft aan de kinderen van Jakob, dien Hij den naam Israël gaf. 2 Kon. 17:40 Doch zij hoorden niet, maar zij deden naar hun eerste wijze. vers 11 (kt.) En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen en tot zijn ruiters, dat zij voor zijn wagen heen lopen; Deut. 17:15 Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien de HEERE uw God verkiezen zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij. 1 Sam. 10:25 Samuël nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks en schreef het in een boek en legde het voor het aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuël het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. |
10 Samuël nu zeide al de woorden des HEEREN het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde; | | |
11 En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen 17nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen en tot zijn ruiters, dat zij voor zijn wagen heen lopen; | | 17 Te weten met geweld. |
12 En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn 18akker ploegen en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken mitsgaders zijn wagentuig. | | 18 Hebr. eigenlijk: zijn ploeging. |
13 En uw dochters zal hij nemen, tot apothekeressen en tot 19keukenmaagden en tot baksters. | | 19 Hebr. slachteressen. |
14 En uw akkers en uw wijngaarden en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn 20knechten geven. | | 20 Versta hier raadsheren, ambtlieden, enz., niet zulke knechten die dienstbare werken deden, als vss. 16, 17. vers 16 En hij zal uw knechten en uw dienstmaagden en uw beste jongelingen en uw ezels nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. vers 17 Hij zal uw kudde vertienden, en gij zult hem tot knechten zijn. |
15 En 21uw zaad en uw wijngaarden zal hij vertienden, en hij zal ze aan zijn 22hovelingen en aan zijn knechten geven. | | 21 Hebr. uw zaden; dat is, al uw zaad. |
22 Zie de betekenis van dit woord in de aant. op Gen. 37:36. Gen. 37:36 (kt.) En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. |
16 En hij zal uw knechten en uw dienstmaagden en uw beste jongelingen en uw ezels nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. | | |
17 Hij zal uw kudde vertienden, en gij zult hem tot knechten zijn. | | |
18 Gij zult wel te dien dage roepen vanwege uw koning dien gij u zult verkoren hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. | | |
19 Doch het volk weigerde Samuëls stem te horen, en zij zeiden: 23Neen, maar er zal een koning over ons zijn. | | 23 Versta hierbij: Uw vermaning zal ons voornemen niet doen veranderen. |
20 En wij zullen ook zijn gelijk al de volken, en onze koning zal ons richten en hij zal voor onze aangezichten uitgaan en hij zal onze krijgen voeren. | | |
21 Als Samuël al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren des HEEREN. | | |
22 De HEERE nu zeide tot Samuël: Hoor naar hun stem en stel hun een koning. Toen zeide Samuël tot de mannen van Israël: 24Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad. | | 24 Alsof hij zeide: Gaat voor ditmaal heen, ik zal mij over deze zaak nader bedenken en God vragen, wien Hij u tot een koning geven zal. |