Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 5 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 5

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De Filistijnen stellen de ark Gods te Asdod in het huis van hun afgod Dagon, vs. 1, enz. Die voor dezelve afvalt, 3. Dit geschiedt des anderen daags wederom, en zijn hoofd en handen breken van zijn lichaam af, 4. De Filistijnen worden met de spenen zeer zwaarlijk geplaagd in al de steden waar zij de ark brachten, 6. Zodat zij zich met elkander beraden hoe zij de ark zouden kwijt worden, 7. Zij zenden haar naar Ekron, 10. Waarover die zich ontstelden, 10. Eindelijk besluiten zij dezelve den Israëlieten weder te huis te zenden, 11.
 
De ark in Dagons tempel
1 DE Filistijnen nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van 1Eben-Haëzer tot 2Asdod.
1 Zie 1 Sam. 4:1. verwijsteksten
2 Deze stad wordt Hand. 8:40 genoemd Azote. Het is geweest een van de voornaamste steden der Filistijnen, in dewelke ten tijde van Jozua reuzen woonden, Joz. 11:22. verwijsteksten
 
2 En de Filistijnen namen de ark Gods en zij brachten ze 3in het huis van Dagon, en stelden ze bij Dagon.
3 Dat is, in den tempel van den afgod Dagon. Zie Richt. 16:23. Dit deden de Filistijnen tot een teken van victorie, die zij meenden door de hulp van dezen hun god verkregen te hebben. verwijsteksten
 
3 Maar als die van Asdod des anderen daags vroeg opstonden, zie, zo was Dagon op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN. En zij namen Dagon en zetten hem weder op zijn plaats.
4 Toen zij nu des anderen daags des morgens vroeg opstonden, zie, Dagon lag op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN, maar het hoofd van Dagon en de beide palmen zijner handen afgehouwen aan den dorpel; alleenlijk was 4Dagon daarop overgebleven.
4 Dat is, de romp, waar het hoofd met de handen af waren.
 
5 5Daarom treden de priesters van Dagon en allen die in het huis van Dagon komen, niet 6op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen dag.
5 Waarom traden zij niet op den dorpel? Het schijnt dat zij hem hebben heilig geacht, omdat Dagon daarop gelegen had.
6 Dat is, op den dorpel van den tempel van Dagon; alzo staat er de sleutel Davids, dat is, van het huis Davids.
 
6 Doch de 7hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod en 8verwoestte hen; en Hij sloeg hen met 9spenen, aAsdod en haar landpalen.
7 Dat is, de Heere bezocht die van Asdod met zware plagen.
8 Te weten door de muizen, als gezegd wordt 1 Sam. 6:4. verwijsteksten
9 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een heuvel, en ook het fondament, omdat dit deel van het menselijk lichaam verheven is. Dat dit deel van het lichaam der Filistijnen is geplaagd geweest, wordt klaarlijk gezegd Ps. 78:66. Deze plaag wordt in onze taal genoemd de spenen, takken, aambeien, of vijgpuisten, waar de mensen grote pijn aan lijden. verwijsteksten
a Ps. 78:66. verwijsteksten
 
7 Toen nu de mannen te Asdod zagen dat het alzo toeging, zo zeiden zij: Dat de ark des Gods van Israël bij ons niet blijve, want Zijn hand is hard over ons en over Dagon, onzen god.
8 Daarom zonden zij heen en verzamelden tot zich al de vorsten der Filistijnen, en zij zeiden: Wat zullen wij met de ark des Gods van Israël doen? En 10die zeiden: Dat de ark des Gods van Israël rondom 11Gath ga. Alzo droegen zij de ark des Gods van Israël rondom.
10 Te weten de vorsten der Filistijnen.
11 Dit is ook een van de voornaamste steden der Filistijnen geweest, gelegen op een heuvel of berg genoemd Amma, niet ver van de zee. Deze stad heeft David ingenomen, 2 Sam. 8:1, vgl. met 1 Kron. 18:1. Zie breder van deze stad 2 Kon. 12:17. 2 Kron. 11:8; 26:6. verwijsteksten
 
9 En het geschiedde nadat zij die hadden rondom gedragen, zo was de hand des HEEREN tegen die stad met een zeer grote 12kwelling; want Hij sloeg de lieden dier stad van den kleine tot den grote, en zij hadden 13spenen 14in de verborgen plaatsen.
12 Of: verstoring.
13 Dat is, de gezwellen waren niet uitwendig, maar inwendig in den endeldarm, zodat men daar niet kon bijkomen om die te doen bloeden als ze zworen, hetwelk de pijnlijkste soort van spenen of vijgwratten is.
14 Hebr. waren hun verborgen.
 
10 Toen zonden zij de ark Gods naar 15Ekron; maar het geschiedde als de ark Gods te Ekron kwam, 16zo riepen 17die van Ekron, zeggende: Zij hebben de ark des Gods van Israël tot mij rondom gebracht om mij en mijn volk te doden.
15 Dit is ook een van de voornaamste steden der Filistijnen geweest, en is den stam van Juda ten erfdeel gevallen, Joz. 15:45. Richt. 1:18. Zie van deze stad breder Joz. 13:3. 2 Kon. 1:2. Jer. 25:20. Amos 1:8. Zef. 2:4. Zach. 9:5, 7. verwijsteksten
16 De Ekronieten gehoord en gezien hebbende de zware plagen waarmede God de Heere hun naburen om der ark wil geplaagd had, waren verschrikt, toen zij hoorden dat men de ark tot hen brengen wilde.
17 Te weten de oversten der stad, want daar volgt: om mij en mijn volk te doden.
 
11 En zij zonden heen en vergaderden al de vorsten der Filistijnen, en zeiden: Zendt de ark des Gods van Israël heen, dat zij wederkere tot haar plaats, opdat zij 18mij en mijn volk niet dode; want er was een 19dodelijke kwelling in de ganse stad en de hand Gods was er zeer zwaar.
18 Aldus sprak eenieder onder de vorsten der Filistijnen.
19 Enigen menen dat behalve de spenen onder de Filistijnen nog een andere dodelijke ziekte geheerst heeft. Zie het volgende vers.
 
12 En de mensen 20die niet stierven, werden geslagen met spenen, zodat het geschrei der 21stad opklom naar den hemel.
20 Te weten van de dodelijke kwelling waarvan straks gesproken is, vers 11. verwijsteksten
21 Dat is, van de inwoners der stad.

Einde 1 Samuël 5