Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN het woord van Samuël geschiedde aan gans Israël. En Israël toog uit den Filistijnen tegemoet ten strijde, en legerden zich bij Eben-Haëzer, maar de Filistijnen legerden zich bij Afek.
2 En de Filistijnen stelden zich in slagorde om Israël te ontmoeten; en als zich de strijd uitspreidde, zo werd Israël voor der Filistijnen aangezicht geslagen; want zij sloegen in de slagorde in het veld omtrent vierduizend man.
3 Als het volk wederom in het leger gekomen was, zo zeiden de oudsten van Israël: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des HEEREN en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden.
4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods.
5 En het geschiedde als de ark des verbonds des HEEREN in het leger kwam, zo juichte gans Israël met een groot gejuich, alzo dat de aarde dreunde.
6 Als nu de Filistijnen de stem des juichens hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger der Hebreeën? Toen vernamen zij dat de ark des HEEREN in het leger gekomen was.
7 Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is in het leger gekomen; en zeiden: Wee ons, want diergelijke is gisteren en eergisteren niet geschied.
8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand dezer heerlijke goden? Dit zijn dezelve goden die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben bij de woestijn.
9 Zijt sterk en weest mannen, gij Filistijnen, opdat gij de Hebreeën niet misschien dient gelijk als zij ulieden gediend hebben; zo zijt mannen en strijdt.
10 Toen streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israël vielen dertigduizend voetvolks.
11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven.
12 Toen liep er een Benjaminiet uit de slagorde en kwam te Silo denzelven dag; en zijn klederen waren gescheurd en er was aarde op zijn hoofd.
13 En als hij kwam, zie, zo zat Eli op een stoel aan de zijde des wegs, uitziende; want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods. Als die man kwam om zulks te verkondigen in de stad, toen schreeuwde de ganse stad.
14 En als Eli de stem des geroeps hoorde, zo zeide hij: Wat is de stem dezer beroerte? Toen haastte zich die man, en hij kwam en boodschapte het Eli.
15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.)
16 En die man zeide tot Eli: Ik ben degene die uit de slagorde kom, en ik ben heden uit de slagorde gevloden. Hij dan zeide: Wat is er geschied, mijn zoon?
17 Toen antwoordde hij die de boodschap bracht, en zeide: Israël is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen en er is ook een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn uw twee zonen, Hofni en Pínehas, gestorven, en de ark Gods is genomen.
18 En het geschiedde als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek en stierf, want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israël veertig jaar.
19 En zijn schoondochter, Pínehas’ huisvrouw, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was en haar schoonvader gestorven was en haar man, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar.
20 En omtrent den tijd van haar sterven, zo spraken de vrouwen die bij haar stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet en nam het niet ter harte.
21 En zij noemde het jonksken Ikabod, zeggende: De eer is weggevoerd uit Israël. Omdat de ark Gods gevankelijk weggevoerd was, en om haars schoonvaders en haars mans wil.
22 En zij zeide: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark Gods is genomen.

Einde 1 Samuël 4