Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DE Filistijnen dan streden tegen Israël; en de mannen Israëls vloden voor het aangezicht der Filistijnen en vielen verslagen op het gebergte Gilbóa. |
2 En de Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen, en de Filistijnen sloegen Jónathan en Abinádab en Malchi-Sua, de zonen van Saul. |
3 En de strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen die met den boog schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de schutters. |
4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen niet komen en mij doorsteken en met mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard en viel daarin. |
5 Toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. |
6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen en zijn wapendrager, ook al zijn mannen te dienzelven dage tegelijk. |
7 Als de mannen Israëls die aan deze zijde van het dal waren en die aan deze zijde der Jordaan waren, zagen dat de mannen Israëls gevloden waren en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. |
8 Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op het gebergte Gilbóa. |
9 En zij hieuwen zijn hoofd af en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden en onder het volk. |
10 En zij legden zijn wapenen in het huis van Astharoth, en zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San. |
11 Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden, |
12 Zo maakten zich op alle strijdbare mannen en gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes en brandden hen aldaar. |
13 En zij namen hun beenderen en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen. |