Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN de jongeling Samuël diende den HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht. |
2 En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en zijn ogen begonnen donker te worden, dat hij niet zien kon), |
3 En Samuël zich ook nedergelegd had, eer de lamp Gods uitgedaan werd, in den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was, |
4 Dat de HEERE Samuël riep; en hij zeide: Zie, hier ben ik. |
5 En hij liep tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging heen en legde zich neder. |
6 Toen riep de HEERE Samuël wederom; en Samuël stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Hij dan zeide: Ik heb niet geroepen, mijn zoon, keer weder, leg u neder. |
7 Doch Samuël kende den HEERE nog niet; en het woord des HEEREN was aan hem nog niet geopenbaard. |
8 Toen riep de HEERE Samuël wederom, ten derden male; en hij stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Toen verstond Eli dat de HEERE den jongeling riep. |
9 Daarom zeide Eli tot Samuël: Ga heen, leg u neder, en het zal geschieden, zo Hij u roept, zo zult gij zeggen: Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuël heen en legde zich aan zijn plaats. |
10 Toen kwam de HEERE en stelde Zich daar, en riep gelijk de andere malen: Samuël, Samuël. En Samuël zeide: Spreek, want Uw knecht hoort. |
11 En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik doe een ding in Israël, dat al wie het horen zal, dien
zullen zijn beide oren klinken. |
12 Te dienzelven dage zal Ik verwekken over Eli alles wat Ik tegen zijn huis gesproken heb; Ik zal het beginnen en voleinden. |
13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis richten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheid wil die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien. |
14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in der eeuwigheid zal verzoend worden, door slachtoffer of door spijsoffer! |
15 Samuël nu lag tot aan den morgen; toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuël vreesde dit gezicht aan Eli te kennen te geven. |
16 Toen riep Eli Samuël en zeide: Mijn zoon Samuël. Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. |
17 En hij zeide: Wat is het woord dat Hij tot u gesproken heeft? Verberg het toch niet voor mij. God doe u zo en zo doe Hij daartoe, indien gij een woord voor mij verbergt van al de woorden die Hij tot u gesproken heeft. |
18 Toen gaf hem Samuël te kennen al die woorden en verborg ze voor hem niet. En hij zeide: Hij is de HEERE, Hij doe wat goed is in Zijn ogen. |
19 Samuël nu werd groot; en de HEERE was met hem en liet niet één van al Zijn woorden op de aarde vallen. |
20 En gans Israël van Dan tot Berséba toe bekende, dat Samuël bevestigd was tot een profeet des HEEREN. |
21 En de HEERE voer voort te verschijnen te Silo, want de HEERE openbaarde Zich aan Samuël te Silo door het woord des HEEREN. |