Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. |
2 Maar Samuël zeide: Hoe zou ik heengaan? Saul zal het toch horen en mij doden. Toen zeide de HEERE: Neem een kalf van de runderen met u en zeg: Ik ben gekomen om den HEERE offerande te doen. |
3 En gij zult Isaï ten offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen zult, en gij zult Mij zalven dien Ik u zeggen zal. |
4 Samuël nu deed hetgeen de HEERE gesproken had en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de oudsten der stad bevende hem tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede? |
5 Hij dan zeide: Met vrede; ik ben gekomen om den HEERE offerande te doen; heiligt u en komt met mij ten offer. En hij heiligde Isaï en zijn zonen en hij nodigde hen ten offer. |
6 En het geschiedde toen zij inkwamen, zo zag hij Eliab aan, en dacht: Zekerlijk is deze voor den HEERE Zijn gezalfde. |
7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. |
8 Toen riep Isaï Abinádab en hij deed hem voorbij het aangezicht van Samuël gaan; doch hij zeide: Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. |
9 Daarna liet Isaï Samma voorbijgaan; doch hij zeide: Dezen heeft de HEERE ook niet verkoren. |
10 Alzo liet Isaï zijn zeven zonen voorbij het aangezicht van Samuël gaan; doch Samuël zeide tot Isaï: De HEERE heeft dezen niet verkoren. |
11 Voorts zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zeide: De kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen. Samuël nu zeide tot Isaï: Zend heen en laat hem halen; want wij zullen niet rondom aanzitten, totdat hij hier zal gekomen zijn. |
12 Toen zond hij heen en bracht hem in (hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien); en de HEERE zeide: Sta op, zalf hem, want deze is het. |
13 Toen nam Samuël den oliehoorn en hij zalfde hem in het midden zijner broederen; en de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna stond Samuël op en hij ging naar Rama. |
14 En de Geest des HEEREN week van Saul, en een boze geest van den HEERE verschrikte hem. |
15 Toen zeiden Sauls knechten tot hem: Zie toch, een boze geest Gods verschrikt u. |
16 Onze heer zegge toch uw knechten, die voor uw aangezicht staan, dat zij een man zoeken die op de harp spelen kan; en het zal geschieden als de boze geest Gods op u is, dat hij met zijn hand spele, dat het beter met u worde. |
17 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen kan, en brengt hem tot mij. |
18 Toen antwoordde een van de jongelingen en zeide: Zie, ik heb gezien een zoon van Isaï, den Bethlehemiet, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman en verstandig in zaken en een schoon man; en de HEERE is met hem. |
19 Saul nu zond boden tot Isaï, en zeide: Zend uw zoon David tot mij, die bij de schapen is. |
20 Toen nam Isaï een ezel met brood en een lederen zak met wijn en een geitenbokje, en zond ze door de hand van zijn zoon David aan Saul. |
21 Alzo kwam David tot Saul en hij stond voor zijn aangezicht; en hij beminde hem zeer en hij werd zijn wapendrager. |
22 Daarna zond Saul tot Isaï om te zeggen: Laat toch David voor mijn aangezicht staan, want hij heeft genade in mijn ogen gevonden. |
23 En het geschiedde als de geest Gods over Saul was, zo nam David de harp en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd beter met hem en de boze geest week van hem. |