Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Op den raad van Naomi, vs. 1, enz. Gaat Ruth naar den dorsvloer van Boaz, en legt zich neder aan zijn voeten, 6. Die, ontwakende, haar vriendelijk bejegent, en het recht van lossing bekent, 8. Maar alzo er een ander was, nader dan hij, wil hij eerst met dien spreken, 12. Zendt Ruth des morgens vroeg naar huis met een goede gift, 14. |
Ruth en Boaz |
1 EN Naómi, haar schoonmoeder, zeide tot haar: Mijn dochter, zou ik u geen 1rust zoeken, dat het u welga? | | 1 Dat is, een goed huwelijk voor u zoeken te bemiddelen? Zij wil zeggen dat zulks ganselijk haar schuldige plicht is. Zie zulk vragen Ruth 1 op vers 9. Alzo in het volgende vers. Ruth 1:9 (kt.) De HEERE geve u, dat gij rust vindt, een iegelijk in het huis van haar man. En als zij haar kuste, hieven zij haar stem op en weenden; |
2 Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden gij 2geweest zijt, van onze 3bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht 4gerst op den dorsvloer wannen. | | 2 Om aren op te lezen; Ruth 2:8, 22, 23. Ruth 2:8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet om in een ander veld op te lezen, ook zult gij vanhier niet weggaan; maar hier zult gij u houden bij mijn maagden. Ruth 2:22 En Naómi zeide tot haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander veld. Ruth 2:23 Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz om op te lezen, totdat de gersteoogst en tarweoogst voleind waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder. |
3 Hebr. eigenlijk: is niet Boaz onze kennis? Zie Ruth 2 op vers 1 en vers 20 aldaar. Ruth 2:1 (kt.) NAÓMI nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van Elimélechs geslacht; en zijn naam was Boaz. Ruth 2:20 Toen zeide Naómi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij den HEERE, die zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden. Voorts zeide Naómi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers. |
4 Hebr. den dorsvloer der gerst, dat is, de gerst die op den dorsvloer is. |
3 Zo baad u en 5zalf u en doe uw 6klederen 7aan en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken. | | 5 Met welriekende olie, gelijk in de landen van het oosten gebruikelijk was. Zie 2 Sam. 12:20; 14:2. 2 Kron. 28:15. Ps. 104:15. Matth. 6:17. 2 Sam. 12:20 Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN en bad aan. Daarna kwam hij in zijn huis en eiste brood; en zij zetten hem brood voor en hij at. 2 Sam. 14:2 Zo zond Joab heen naar Tekóa en nam vandaar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch alsof gij rouw droegt en trek nu rouwklederen aan en zalf u niet met olie, en wees als een vrouw die nu vele dagen rouw gedragen heeft over een dode; 2 Kron. 28:15 De mannen nu die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op en grepen de gevangenen en kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden hen en schoeiden hen, en spijsden hen en drenkten hen en zalfden hen, en voerden hen op ezels, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de palmstad, bij hun broederen. Daarna keerden zij weder naar Samaría. Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. Matth. 6:17 Maar gij, als gij vast, zalf uw hoofd en was uw aangezicht, |
6 De beste die gij hebt. |
7 Hebr. aan u, over u. |
4 En het zal geschieden als hij 8nederligt, dat gij de plaats zult merken waar hij zal nedergelegen zijn; 9ga dan in en 10sla zijn voetdeksel op en leg u; zo zal hij u te kennen geven wat gij doen zult. | | 8 Om te slapen. |
9 Deze raad schijnt naar het uiterlijk aanzien niet eerlijk te zijn, maar Naomi, wetende de godvruchtigheid en eerbaarheid van Boaz en Ruth, alsook lettende op Boaz’ ouderdom, heeft niet getwijfeld of Boaz zou eerlijk en wijselijk in deze zaak handelen; gelijk hij ook gedaan heeft, zodat Naomi in haar vertrouwen niet is bedrogen. De ergernis aangaande, die heeft Naomi door de omstandigheid van tijd en plaats voorzichtiglijk weten te ontgaan, alsook Boaz zelf. Zie vers 14. vers 14 Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe, en stond op eer dat de een den ander kennen kon; want hij zeide: Het worde niet bekend dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is. |
10 Of: ontdek zijn voeten. Het Hebreeuwse woord vindt men ook vss. 7, 8, 14. Insgelijks Dan. 10:6. vers 7 Als nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste van een korenhoop. Daarna kwam zij stillekens in en sloeg zijn voetdeksel op en legde zich. vers 8 En het geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte en om zich greep; en zie, een vrouw lag aan zijn voetdeksel. vers 14 Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe, en stond op eer dat de een den ander kennen kon; want hij zeide: Het worde niet bekend dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is. Dan. 10:6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte. |
5 En 11zij zeide tot haar: Al wat gij tot mij zegt, zal ik doen. | | 11 Ruth antwoordde. |
6 Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en deed naar alles wat haar schoonmoeder haar geboden had. | | |
7 Als nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart 12vrolijk was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste van een korenhoop. Daarna kwam zij stillekens in en sloeg zijn voetdeksel op en legde zich. | | 12 Hebr. goed. Als Richt. 16:25. Zie aldaar. Richt. 16:25 En het geschiedde als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis, en hij speelde voor hun aangezichten en zij deden hem staan tussen de pilaren. |
8 En het geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte en 13om zich greep; en zie, een vrouw lag aan zijn voetdeksel. | | 13 Of: zich heen en weder of herwaarts en derwaarts keerde. |
9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd; 14breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de 15losser. | | 14 Dat is, neem mij onder uw bescherming, als een man zijn vrouw doet. Vgl. Ruth 2 op vers 12. Of: uw zoom, boord, te weten van uw kleed. Ruth 2:12 (kt.) De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. |
15 Zie Ruth 2 op vers 20. Ruth 2:20 (kt.) Toen zeide Naómi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij den HEERE, die zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden. Voorts zeide Naómi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers. |
10 En hij zeide: Gezegend zijt gij den HEERE, mijn dochter. Gij 16hebt deze uw laatste weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk. | | 16 De zin is: Wat gij nu doet, is nog beter dan het voorgaande, dat gij gedaan hebt aan uw verstorven man en uw schoonmoeder Naomi. Zie Ruth 1:8; 2:11. Ruth 1:8 Zo zeide Naómi tot haar twee schoondochters: Gaat heen, keert weder, een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE doe bij u weldadigheid, gelijk als gij gedaan hebt bij de doden en bij mij. Ruth 2:11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt na den dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk dat gij van tevoren niet kendet. |
11 En nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse 17stad mijns volks weet, dat gij een 18deugdelijke vrouw zijt. | | 17 Hebr. poort. Zie Gen. 22 op vers 17. Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
18 Of: kloeke. |
12 Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik. | | |
13 Blijf dezen nacht over; voorts in den morgen zal het geschieden, indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen, zo waarachtig als de HEERE leeft; leg u neder tot den morgen toe. | | |
14 Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe, en stond op eer dat 19de een den ander kennen kon; want hij zeide: 20Het worde niet bekend dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is. | | 19 Hebr. de man zijn naaste. |
20 Gelijk Boaz een goede consciëntie voor God had, alzo wilde hij ook een goeden naam bij de mensen behouden. |
15 Voorts zeide hij: Lang den 21sluier die op u is, en houd dien; en zij hield hem. En hij mat zes maten gerst en legde ze op haar; daarna ging hij in de stad. | | 21 Of: schortenkleed, voorschoot, schorteldoek, waarmede de vrouwen haar voorlijf bedekken. |
16 Zij nu kwam tot haar schoonmoeder, dewelke zeide: 22Wie zijt gij, mijn dochter? En zij verhaalde haar alles wat die man haar gedaan had. | | 22 Het was nog zo donker dat de een den ander niet wel kon kennen, als vers 14 gezegd is; hoewel Naomi uit het dragen heeft mogen afleiden dat zij nog jong was, zodat zij haar naar de wijze der ouden dochter genoemd heeft. vers 14 Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe, en stond op eer dat de een den ander kennen kon; want hij zeide: Het worde niet bekend dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is. |
17 Ook zeide zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven; want hij zeide tot mij: Kom niet ledig tot uw schoonmoeder. | | |
18 Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe. | | |