Statenvertaling.nl

sample header image

Richteren 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Richteren 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 MAAR de kinderen Israëls voeren voort te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN, als Ehud gestorven was.
2 Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sísera; dezelve nu woonde te Haróseth der heidenen.
3 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE; want hij had negenhonderd ijzeren wagens en hij had de kinderen Israëls met geweld onderdrukt, twintig jaar.
4 Debóra nu, een vrouw die een profetes was, de huisvrouw van Lappidôth, deze richtte te dien tijde Israël.
5 En zij woonde onder den palmboom van Debóra, tussen Rama en tussen Bethel, op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls gingen op tot haar ten gerichte.
6 En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinóam, van Kedes-Naftali; en zij zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israëls, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tienduizend man van de kinderen van Naftali en van de kinderen van Zebulon?
7 En Ik zal aan de beek Kison tot u trekken Sísera, Jabins krijgsoverste, met zijn wagens en zijn menigte; en Ik zal hem in uw hand geven?
8 Toen zeide Barak tot haar: Indien gij met mij trekken zult, zo zal ik heentrekken; maar indien gij niet met mij zult trekken, zo zal ik niet trekken.
9 En zij zeide: Ik zal zekerlijk met u trekken, behalve dat de eer uwe niet zal zijn op dezen weg dien gij wandelt; want de HEERE zal Sísera verkopen in de hand ener vrouw. Alzo maakte Debóra zich op en toog met Barak naar Kedes.
10 Toen riep Barak Zebulon en Naftali bijeen te Kedes, en hij toog op, op zijn voeten, met tienduizend man; ook toog Debóra met hem op.
11 Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, uit de kinderen van Hobab, Mozes’ schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen tot aan den eik in Zaänáïm, die bij Kedes is.
12 Toen boodschapten zij Sísera, dat Barak, de zoon van Abinóam, op den berg Thabor getogen was.
13 Zo riep Sísera al zijn wagens bijeen, negenhonderd ijzeren wagens, en al het volk dat met hem was, van Haróseth der heidenen tot de beek Kison.
14 Debóra dan zeide tot Barak: Maak u op, want dit is de dag in welken de HEERE Sísera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht heen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af en tienduizend man achter hem.
15 En de HEERE versloeg Sísera, met al zijn wagens, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor Baraks aangezicht, dat Sísera van den wagen afklom en vluchtte op zijn voeten.
16 En Barak jaagde hen na, achter de wagens en achter het heirleger, tot aan Haróseth der heidenen. En het ganse heirleger van Sísera viel door de scherpte des zwaards, dat er niet overbleef tot één toe.
17 Maar Sísera vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet.
18 Jaël nu ging uit, Sísera tegemoet, en zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees niet. En hij week tot haar in de tent en zij bedekte hem met een deken.
19 Daarna zeide hij tot haar: Geef mij toch een weinig water te drinken, want mij dorst. Toen opende zij een melkfles en gaf hem te drinken en dekte hem toe.
20 Ook zeide hij tot haar: Sta in de deur der tent; en het zij, zo iemand zal komen en u vragen en zeggen: Is hier iemand? dat gij zegt: Niemand.
21 Daarna nam Jaël, Hebers huisvrouw, een nagel der tent en greep een hamer in haar hand, en ging stillekens tot hem in en dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde vast werd; hij nu was met een diepen slaap bevangen en vermoeid, en stierf.
22 En zie, Barak vervolgde Sísera; en Jaël ging uit, hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u den man wijzen dien gij zoekt. Zo kwam hij tot haar in, en zie, Sísera lag dood en de nagel was in den slaap zijns hoofds.
23 Alzo heeft God te dien dage Jabin, den koning van Kanaän, ten onder gebracht voor het aangezicht der kinderen Israëls.
24 En de hand der kinderen Israëls ging steeds voort en werd hard over Jabin, den koning van Kanaän, totdat zij Jabin, den koning van Kanaän, hadden uitgeroeid.

Einde Richteren 4