Statenvertaling.nl

sample header image

Richteren 3 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Richteren 3

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 DIT nu zijn de heidenen die de HEERE liet blijven om door hen Israël te verzoeken, allen die niet wisten van al de krijgen van Kanaän;
2 Alleenlijk opdat de geslachten der kinderen Israëls die wisten, opdat Hij hun den krijg leerde, tenminste dengenen die daar tevoren niet van wisten.
3 Vijf vorsten der Filistijnen en al de Kanaänieten, en de Sidoniërs en de Hevieten, wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg Baäl-Hermon tot waar men komt te Hamath.
4 Dezen dan waren om Israël door hen te verzoeken, opdat men wist of zij de geboden des HEEREN zouden horen, die Hij hun vaderen door de hand van Mozes geboden had.
 
Othniël
5 Als nu de kinderen Israëls woonden in het midden der Kanaänieten, der Hethieten en der Amorieten en der Ferezieten en der Hevieten en der Jebusieten,
6 Zo namen zij zich derzelver dochters tot vrouwen en gaven hun dochters aan derzelver zonen, en zij dienden hun goden.
7 En de kinderen Israëls deden wat kwaad was in de ogen des HEEREN en vergaten den HEERE hun God, en zij dienden de Baäls en de bossen.
8 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël, en Hij verkocht hen in de hand van Cuschan Rischatáïm, koning van Mesopotámië; en de kinderen Israëls dienden Cuschan Rischatáïm acht jaar.
9 Zo riepen de kinderen Israëls tot den HEERE; en de HEERE verwekte den kinderen Israëls een verlosser die hen verloste, Othniël, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij.
10 En de Geest des HEEREN was over hem, en hij richtte Israël en toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischatáïm, den koning van Syrië, in zijn hand, dat zijn hand sterk werd over Cuschan Rischatáïm.
11 Toen was het land veertig jaar stil; en Othniël, de zoon van Kenaz, stierf.
 
Ehud
12 Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon, den koning der Moabieten, tegen Israël, omdat zij deden wat kwaad was in de ogen des HEEREN.
13 En hij vergaderde tot zich de kinderen Ammons en de Amalekieten, en hij toog heen en sloeg Israël, en zij namen de Palmstad in bezit.
14 En de kinderen Israëls dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien jaar.
15 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE en de HEERE verwekte hun een verlosser, Ehud, den zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man die links was. En de kinderen Israëls zonden door zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten.
16 En Ehud maakte zich een zwaard dat twee scherpten had, welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup.
17 En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man.
18 En het geschiedde als hij geëindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen hadden;
19 Maar hij zelf keerde weder van de gesneden beelden die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o koning; dewelke zeide: Zwijg. En allen die om hem stonden, gingen van hem uit.
20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb Gods woord aan u. Toen stond hij op van den stoel.
21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik,
22 Dat ook het hecht achter het lemmer inging en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik) en de drek uitging.
23 Toen ging Ehud uit naar de voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe en deed ze in het slot.
24 Als hij uitgegaan was, zo kwamen zijn knechten en zagen toe, en zie, de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer.
25 Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, zie, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den sleutel en deden open; en zie, hunlieder heer lag ter aarde dood.
26 En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden en ontkwam naar Sehírath.
27 En het geschiedde als hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun aangezicht heen.
28 En hij zeide tot hen: Volgt mij na, want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. En zij togen af hem na, en namen de veren van de Jordaan in naar Moab en lieten niemand overgaan.
29 En zij sloegen de Moabieten te dien tijde, omtrent tienduizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet één man ontkwam.
30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand ten onder gebracht; en het land was stil tachtig jaar.
 
Samgar
31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath; die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël.

Einde Richteren 3