Statenvertaling.nl

sample header image

Richteren 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Richteren 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 DE mannen Israëls nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter den Benjaminieten ter vrouw geven.
2 Zo kwam het volk tot het huis Gods en zij bleven daar tot op den avond voor Gods aangezicht; en zij hieven hun stem op en weenden met groot geween,
3 En zeiden: O HEERE, God van Israël, waarom is dit geschied in Israël, dat er heden een stam van Israël gemist wordt?
4 En het geschiedde des anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte en bouwde aldaar een altaar; en zij offerden brandoffers en dankoffers.
5 En de kinderen Israëls zeiden: Wie is er die niet is opgekomen in de vergadering uit al de stammen Israëls tot den HEERE? Want er was een grote eed geschied aangaande dengene die niet opkwam tot den HEERE te Mizpa, zeggende: Hij zal zekerlijk gedood worden.
6 En het berouwde den kinderen Israëls over Benjamin, hun broeder; en zij zeiden: Heden is een stam van Israël afgesneden.
7 Wat zullen wij, belangende de vrouwen, doen aan degenen die overgebleven zijn? Want wij hebben bij den HEERE gezworen, dat wij hun van onze dochters geen tot vrouwen zullen geven.
8 En zij zeiden: Is er iemand van de stammen Israëls, die niet opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En zie, van Jabes in Gilead was niemand opgekomen in het leger, tot de gemeente.
9 Want het volk werd geteld, en zie, er was niemand van de inwoners van Jabes in Gilead.
10 Toen zond de vergadering daarheen twaalfduizend mannen van de strijdbaarste; en zij geboden hun, zeggende: Trekt heen en slaat met de scherpte des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met de vrouwen en de kinderkens.
11 Doch dit is de zaak die gij doen zult: Al wat mannelijk is en alle vrouwen die de bijligging eens mans bekend hebben, zult gij verbannen.
12 En zij vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd jongedochters die maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging des mans; en zij brachten die in het leger te Silo, dewelke is in het land Kanaän.
13 Toen zond de ganse vergadering heen en sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen hun vrede toe.
14 Alzo kwamen de Benjaminieten terzelfder tijd weder; en zij gaven hun de vrouwen die zij in het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes in Gilead; maar alzo waren er nog niet genoeg voor hen.
15 Toen berouwde het den volke over Benjamin, omdat de HEERE een scheur gemaakt had in de stammen Israëls.
16 En de oudsten der vergadering zeiden: Wat zullen wij, belangende de vrouwen, doen aan degenen die overgebleven zijn? Want de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd.
17 Wijders zeiden zij: De erfenis dergenen die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd worden uit Israël.
18 Maar wij zullen hun geen vrouwen van onze dochters kunnen geven; want de kinderen Israëls hebben gezworen, zeggende: Vervloekt zij, die den Benjaminieten een vrouw geeft.
19 Toen zeiden zij: Zie, er is een feest des HEEREN te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis Gods, tegen den opgang der zon, aan den hogen weg die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebóna.
20 En zij geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat heen en loert in de wijngaarden;
21 En let erop, en zie, als de dochters van Silo zullen uitgegaan zijn om met reien te dansen, zo komt gij voort uit de wijngaarden en schaakt u eenieder zijn huisvrouw uit de dochteren van Silo; en gaat heen in het land van Benjamin.
22 En het zal geschieden wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen om voor ons te rechten, dat wij tot hen zullen zeggen: Zijt hun om onzentwil genadig, omdat wij geen huisvrouw voor eenieder van hen in dezen krijg genomen hebben; want gijlieden hebt ze hun niet gegeven, dat gij te dezen tijde schuldig zoudt zijn.
23 En de kinderen van Benjamin deden alzo en voerden naar hun getal vrouwen weg, van de reiende dochters die zij roofden, en zij togen heen en keerden weder tot hun erfenis, en herbouwden de steden en woonden daarin.
24 Ook togen de kinderen Israëls te dien tijde vandaar, een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo togen zij uit vandaar, een iegelijk naar zijn erfenis.
25 In die dagen was er geen koning in Israël; een iegelijk deed wat recht was in zijn ogen.

Einde Richteren 21