Statenvertaling.nl

sample header image

Richteren 14 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Richteren 14

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Simson, gelegenheid zoekende om zijn beroeping tegen de Filistijnen uit te voeren, begeert een Filistijnse dochter van Timnath ter vrouw, vss. 1, 2, 4, enz. Waarin zijn ouders niet wel tevreden zijnde, hem nochtans gelieven, 3. Op den weg ontmoet en verscheurt hij een jongen leeuw, 5. In welks aas hij in het wederkeren honing vindt, 8. Houdt bruiloft, en stelt zijn bijgevoegden Filistijnsen metgezellen een raadsel voor, met belofte en beding van een verering, 10. Waarvan zijn vrouw de verklaring door ingeven der Filistijnen hem afperst en ontdekt, 15. Dies Simson dertig Filistijnen van Askelon doodt, en betaalt zijn metgezellen de beloofde verering, 19. Zijn vrouw wordt aan een ander gegeven, 20.
 
Simsons bruiloft
1 EN Simson ging af naar 1Timnath, en gezien hebbende een vrouw te Timnath, van de dochteren der Filistijnen,
1 Liggende in het westen van Zora, niet ver van de Middellandse Zee.
 
2 Zo ging hij opwaarts en gaf het zijn vader en zijn moeder te kennen en zeide: Ik heb een vrouw gezien te Timnath, van de dochteren der Filistijnen; nu dan, 2neemt mij die tot een vrouw.
2 Zie van het recht der ouders in de huwelijken van hun kinderen Gen. 21 op vers 21. Gen. 24 op vers 3. Gen. 26 op vers 34. verwijsteksten
 
3 Maar zijn vader zeide tot hem, mitsgaders zijn moeder: Is er geen vrouw onder de dochteren uwer 3broederen en onder al mijn volk, dat gij heengaat om een vrouw te nemen van de Filistijnen, die 4onbesnedenen? En Simson zeide tot zijn vader: 5Neem mij die, want zij is 6bevallig in mijn ogen.
3 Dat is, bloedverwanten of landslieden. Zie Gen. 13 op vers 8. Gen. 24 op vers 27. verwijsteksten
4 Zie Gen. 34:14. Met deze heidense inwoners van Kanaän had God uitdrukkelijk verboden enig verbond of huwelijk te maken. Zie Ex. 34:12, 16, en elders. Waarom zij reden hadden om te letten op Gods geopenbaard bevel en Simson te bestraffen, als niet wetende van de heimelijke regering en het voornemen Gods (zie het volgende vers), Die recht heeft om Zijn schepselen wetten te stellen, maar Zelf te doen naar Zijn welbehagen, en iets tegengestelds extraordinairlijk te laten geschieden. Vgl. Gen. 22:2. Ex. 3:22, enz. verwijsteksten
5 Zie Gen. 19 op vers 14. verwijsteksten
6 Hebr. recht.
 
4 Zijn vader nu en zijn moeder wisten niet dat dit van den 7HEERE was, dat 8hij gelegenheid zocht 9van de Filistijnen; want de Filistijnen 10heersten te dien tijde over Israël.
7 Die hierdoor voorhad, Simson de occasie of gelegenheid te geven tot volvoering van zijn beroeping.
8 Te weten Simson. Want hoewel hij van God daartoe beroepen was, mocht hij evenwel hetgeen zonder dat goed en recht was, alzo zoeken te beginnen, dat de mensen hem met reden geen ongelijk konden geven.
9 Dat zij van hun zijde hem gelegenheid mochten geven om tegen henlieden te beginnen.
10 Zie Richt. 13:1. verwijsteksten
 
5 Alzo ging Simson met zijn 11vader en zijn moeder henen af naar Timnath. Als zij nu kwamen tot aan de wijngaarden van Timnath, ziedaar, een 12jonge leeuw, brullende hem tegemoet.
11 Zijnde nu veranderd, óf omdat zij uit alles wat voor zijn ontvangenis en geboorte geschied was, in nadenken waren gekomen dat dit van God moest zijn, óf omdat Simson hunlieden zijn voornemen en Goddelijke aandrift ontdekt had.
12 Hebr. een jong der leeuwen, brullende in zijn ontmoeting. Het schijnt dat hij van zijn ouders door een anderen weg was afgegaan. Vgl. vers 8. verwijsteksten
 
6 Toen werd de Geest des HEEREN 13vaardig over hem, dat hij 14hem vaneenscheurde gelijk men een bokje vaneenscheurt, en er was 15niets in zijn hand; doch hij gaf zijn vader en zijn moeder niet te kennen wat hij gedaan had.
13 Of: viel of kwam machtiglijk op hem; makende hem extraordinairlijk moedig en sterk, om hem door dit bewijs tot uitvoering van zijn beroeping te bereiden en daarin te versterken; alsook om hem materie te geven tot het raadsel en hetgeen daarop gevolgd is.
14 Den leeuw.
15 Geen instrument of geweer; alleenlijk gebruikende zijn handen.
 
7 En hij kwam af en 16sprak tot de vrouw; en zij 17beviel in Simsons ogen.
16 Zo hij zelf, alsook zijn ouders.
17 Hebr. zij was recht in Simsons ogen.
 
8 En na 18sommige dagen kwam hij weder om haar te 19nemen; toen week hij 20af om het aas van den leeuw te bezien, en zie, een bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met honing.
18 Hebr. van of na dagen. Zie Gen. 4 op vers 3. verwijsteksten
19 Dat is, te trouwen.
20 Te weten van den gewonen weg, naar de plaats waar hij den doden en gescheurden leeuw geworpen had. Zie op vers 5. verwijsteksten
 
9 En hij nam 21dien in zijn handen en ging voort, al gaande en etende; en hij ging tot zijn vader en tot zijn moeder en gaf hun daarvan, en zij aten; doch hij gaf hun niet te kennen, dat hij den honing uit het lichaam van den leeuw genomen had.
21 Den honing.
 
10 Als nu zijn vader afgekomen was tot die vrouw, zo maakte Simson aldaar 22een bruiloft, want alzo plachten de jongelingen te doen.
22 Het Hebreeuwse woord betekent in het gemeen een maaltijd, doch is hier te verstaan van een bruiloftsmaal.
 
11 En het geschiedde als 23zij hem zagen, zo 24namen zij dertig metgezellen die bij hem zouden zijn.
23 Te weten de Filistijnen van Timnath, die wat bijzonders in Simson uit zijn gelaat en wezen gemerkt hebbende, achterdocht kregen en deswege onder schijn van eer door dit bijgevoegde gezelschap (dat zij door de bruidsvrienden onder schijn konden beschikken) op hem deden letten.
24 Dat is, zij namen en brachten. Zie Gen. 12 op vers 15. verwijsteksten
 
12 Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een 25raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft 26wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig 27fijne lijnwaadsklederen 28en dertig 29wisselklederen.
25 Dat is, een kunstige, duistere en vreemde rede of spreuk, onder dewelke iets verborgen is dat de woorden niet geven, maar met nadenken moet worden uitgevonden, en alsdan klaar en bevallig is. Hebr. alsof men zeide: een raadsel raadselen; alzo vss. 13, 16. Ez. 17:2. Zie wijders 1 Kon. 10 op vers 1. verwijsteksten
26 Hebr. verklarende verklaren.
27 Het Hebreeuwse woord wordt genomen voor fijn lijnwaad, en een laken, hemd, of iets anders daarvan gemaakt, om zich des nachts daarmede te dekken of ook des daags om te slaan of aan te doen. Hetzelfde woord vindt men in het Nieuwe Testament gebruikt, in de Griekse spraak, Matth. 27:59. Mark. 14:51, 52; 15:46. Luk. 23:53. verwijsteksten
28 Anders: te weten dertig wisselklederen, van hetzelfde fijn lijnwaad gemaakt. Vgl. vers 19. verwijsteksten
29 Hebr. verwisselingen van klederen.
 
13 En indien gij het mij niet zult kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel te raden en laat het ons horen.
14 En hij zeide tot hen: 30Spijze ging uit van den 31eter en 32zoetigheid ging uit van den sterke. En zij konden dat raadsel in drie dagen niet verklaren.
30 Of, om de aardigheid van het raadsel en van de Hebreeuwse spraak wat nader te komen, aldus: Eten (gelijk wij zeggen: Breng het eten, dat is, de spijze op de tafel) ging uit of kwam voort van den eter, en zoet kwam voort van den zure of scherpe. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen sterk, maar ook hard, wreed, scherp, en zo voorts zuur; gelijk wij van zeer zuren azijn zeggen, dat hij zeer sterk is; en een zuur gelaat, gezicht, voor een stuurs, wreed, sterk gelaat of gezicht.
31 Van dengene die geen spijze placht van zich te geven, maar zelf alles te verslinden, te weten den leeuw.
32 Te weten honing.
 
15 Daarna geschiedde het op den 33zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: 34Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om 35het onze te bezitten; 36is het zo niet?
33 Na de eerste drie dagen, bevindende dat zij met hun eigen verstand en arbeid niets hadden gevorderd, schijnen zij de zaak van tijd tot tijd bij Simsons vrouw sterker aangebonden te hebben, totdat het op den zevenden dag, door hun dreigementen en de listigheid van zijn vrouw, gelukt is. Anders: zeven dagen, verstaande daardoor een deel van de zeven dagen.
34 Leid, lok hem, met beweeglijke woorden en manieren van doen; zulks betekent eigenlijk het Hebreeuwse woord.
35 Hebr. om ons te erven of erfelijk te bezitten. Ons, dat is, ons goed; omdat zij boven de schande de schade zouden hebben van het lijnwaad en de klederen.
36 Anders: of niet?
 
16 En Simsons huisvrouw weende voor hem en zeide: 37Gij haat mij maar en hebt mij niet lief; gij hebt den 38kinderen mijns volks een raadsel te raden gegeven en hebt het mij niet verklaard. En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard, zou ik het u dan verklaren?
37 Of: Immers haat gij mij.
38 Simsons Filistijnse metgezellen; alzo in het volgende vers.
 
17 En zij weende voor hem op den 39zevende der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden. Zo geschiedde het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars volks.
39 Hebr. zeven, dat is hier den zevende; als 1 Kron. 9:25, en zo elders dikwijls. verwijsteksten
 
18 Toen zeiden de mannen der stad tot hem op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honing en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn 40kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.
40 Hij wil zeggen: Hadt gij niet door mijn vrouw van mijzelven de verklaring getrokken. Het is een verbloemde manier van spreken, genomen van het ploegen der landlieden, die door den dienst der beesten de aarde als opgraven en opwerpen, opdat ontdekt worde wat verborgen was. Alzo heeft hun Simson tegelijk de ontrouw van zijn vrouw en hunlieder bedrog aardiglijk verweten.
 
19 Toen werd de Geest des HEEREN 41vaardig over hem, en hij ging af naar 42de Askelonieten en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun 43gewaad, en gaf de 44wisselklederen dengenen die dat raadsel verklaard hadden. Doch zijn toorn ontstak en hij ging op in zijns 45vaders huis.
41 Vgl. op vers 6. verwijsteksten
42 Hebr. Askelon; dat is, die van Askelon, als Richt. 1:27, enz., gelegen aan de grenzen van Dan, over de beek Sorek, aan de Middellandse Zee; toebehorende aan de stammen van Juda en Simeon, maar van de Filistijnen bewoond. Zie Richt. 1:18. verwijsteksten
43 Dat zij aan hadden gehad en hij hun afgetogen had.
44 Zie vers 12. verwijsteksten
45 Verlatende voor een tijd zijn vrouw. Zie Richt. 15:1. verwijsteksten
 
20 En Simsons huisvrouw 46werd 47zijns metgezels die 48hem vergezelschapt had.
46 Hebr. werd aan zijn metgezel, te weten ter vrouw.
47 Zie Richt. 15:2, 6. verwijsteksten
48 Zie op vers 11. verwijsteksten

Einde Richteren 14