Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De vijfde engel bazuint, en een ster valt uit den hemel, die den sleutel des afgronds heeft. 2 Waaruit rook voortkomt als eens ovens. 3 En uit den rook komen sprinkhanen, welke de mensen steken die het zegel Gods niet hebben. 7 Dezer sprinkhanen gedaante en uitrusting wordt beschreven. 11 En de naam huns konings Abaddon. 13 Hierna bazuint de zesde engel; waarop de vier engelen aan den Eufraat ontbonden worden, en een grote menigte van ruiters te voorschijn komen, die het derde deel der mensen doden. 20 Na welk alles de mensen zich nog niet bekeren van hun afgoderij en andere zonden. |
De vijfde bazuin. Sprinkhanen uit den afgrond |
1 EN de vijfde engel heeft gebazuind, en 1ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven 2de sleutel van aden put des afgronds. | | 1 Enigen verstaan door deze ster Mohammed met zijn aanhang, die omtrent het jaar 620 zijn ongoddelijke leer uit het jodendom, heidendom en christendom bijeengeraapt heeft, en uit den put des afgronds tevoorschijn gebracht, en daarna door zijn Arabieren en Saracenen, als gewapende sprinkhanen, door een groot deel der wereld, ten dele met bedrog, ten dele met geweld, heeft voortgeplant, gelijk zulke heirlegers bij sprinkhanen worden vergeleken, Richt. 7:12. Jes. 33:4. Joël 1:4; 2:4, enz., uit welke plaatsen deze beschrijving merendeels is genomen. Doch alzo in dit boek door sterren alom opzieners en leraars der kerk verstaan worden, gelijk verklaard wordt Openb. 1:20, zo wordt hier veel bekwamelijker de bisschop van Rome met zijn aanhang verstaan, die zichzelven voor een algemeen bisschop onder de Christenen omtrent dienzelfden tijd heeft opgeworpen. Welke na den ondergang van het Romeinse rijk, in plaats van de geestelijke zorg alleen te betrachten, zich meer tot aardse en wereldse zorg heeft begeven en een nieuwe heerschappij opgericht, en daarom gezegd wordt uit den hemel op de aarde gevallen te zijn. Richt. 7:12 En de Midianieten en Amalekieten en al de kinderen van het oosten lagen in het dal, gelijk sprinkhanen in menigte; en hun kemels waren ontelbaar, gelijk het zand dat aan den oever der zee is, in menigte. Jes. 33:4 Dan zal ulieder buit verzameld worden, gelijk de kevers verzameld worden; men zal daarin ginds en weder huppelen, gelijk de sprinkhanen ginds en weder huppelen. Joël 1:4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten. Joël 2:4 Deszelfs gedaante is als de gedaante van paarden; en als ruiters zo zullen zij lopen. Openb. 1:20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechter hand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. |
2 Dat is, de macht om den put of het diepste des afgronds (dat is, der hel, Luk. 8:31) te openen, waaruit deze dikke rook is opgegaan; welke macht door een rechtvaardig oordeel Gods over de ondankbaarheid der mensen hun is gegeven, gelijk hierna vss. 4, 5 ook wordt gesproken; en gelijk Paulus spreekt 2 Thess. 2:9, 10, 11. Luk. 8:31 En zij baden Hem dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen. vers 4 En hun werd gezegd dat zij het gras der aarde niet zouden beschadigen, noch enige groente, noch enigen boom, dan de mensen alleen die het zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben. vers 5 En hun werd macht gegeven, niet dat zij hen zouden doden, maar dat zij zouden van hen
gepijnigd worden vijf maanden; en hun pijniging was als de pijniging van een schorpioen, wanneer hij een mens gestoken heeft. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
a Luk. 8:31. Openb. 17:8. Luk. 8:31 En zij baden Hem dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen. Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. |
2 En zij heeft den put des afgronds geopend; en er is 3rook opgegaan uit den put, als rook eens groten ovens; 4en de zon en de lucht is verduisterd geworden van den rook des puts. | | 3 Dat is, valse en afgodische leer, die Paulus 1 Tim. 4:1 noemt leringen der duivelen, bestaande in het verbod van het huwelijk en van het gebruik der spijzen, die God geschapen heeft om met dankzegging te genieten, alsook van afgoderij, beeldendienst, eigen verdiensten en voldoeningen en andere bijgelovigheden, gelijk hierna vers 20 wordt uitgedrukt. 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, vers 20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; |
4 Dat is, Christus en Zijn leer, gelijk hiervoor Openb. 8:12, en elders meer. Openb. 8:12 En de vierde engel heeft gebazuind, en het derde deel der zon werd geslagen, en het derde deel der maan, en het derde deel der sterren; opdat het derde deel van dezelve zou verduisterd worden, en dat het derde deel van den dag niet zou lichten, en van den nacht desgelijks. |
3 En 5uit den rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. | | 5 Dat is, uit deze afgodische en bijgelovige leer hebben deze sprinkhanen hun oorsprong gehad. Want door het verbod van het huwelijk en van zekere spijzen, door het verdichtsel van vagevuur, van eigen verdiensten en voldoeningen, en dergelijke, is de menigte van monniken en andere zogenoemde religieuzen door het christendom alzo vermenigvuldigd, gelijk bekend is. |
4 En hun werd gezegd 6dat zij het gras der aarde niet zouden bbeschadigen, noch enige groente, noch enigen boom, dan de mensen alleen 7die chet zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben. | | 6 Dat is, de ware gelovigen, die op den akker des Heeren groeien en groenen, Ps. 1:3; 92:13. Dit wordt gezegd om te tonen dat hier van geen eigenlijk genoemde sprinkhanen wordt gesproken, maar van geveinsde en schadelijke mensen, gelijk hun volgende beschrijving ook uitwijst. Ps. 1:3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. Ps. 92:13 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. |
b Openb. 6:6. Openb. 6:6 En ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren, die zeide: Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning; en beschadig de olie en den wijn niet. |
7 Zie van dit zegel Gods Openb. 7:3, 4. Openb. 7:3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. Openb. 7:4 En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls. |
c Ez. 9:4. Openb. 7:3. Ez. 9:4 En de HEERE zeide tot Hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over al die gruwelen die in het midden derzelve gedaan worden. Openb. 7:3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. |
5 En hun werd macht gegeven, niet dat zij hen zouden doden, maar dat zij zouden van hen
8gepijnigd worden 9vijf maanden; en hun pijniging was als de pijniging 10van een schorpioen, wanneer hij een mens gestoken heeft. | | 8 Namelijk in hun consciënties, door de onzekerheid hunner zaligheid, door onzekerheid van de genoegzaamheid hunner verdiensten, door vrees voor vagevuur, en dergelijke, waar degenen die door het zegel van Gods Geest getekend zijn, vrij van zijn, gelijk Paulus getuigt Rom. 5:1, 2; 8:1. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
9 Dat is, den tijd dat de sprinkhanen in het veld in hun kracht plegen te zijn, van het begin van de lente tot na den oogst, of den tijd van den gehelen zomer. Waarmede te kennen gegeven wordt dat deze sprinkhanen niet terstond zullen geweerd worden of belet de mensen te kwellen, gelijk de sprinkhanen in de plaag van Egypte, Ex. 10:19, maar dat zij den gehelen tijd dat zij in hun kracht zijn en dien God gesteld heeft, zodanige eigenschap zullen behouden. Ex. 10:19 Toen keerde de HEERE een zeer sterken westenwind; die hief de sprinkhanen op en wierp ze in de Schelfzee; er bleef niet één sprinkhaan over in al de landpalen van Egypte. |
10 Namelijk welker steek hoe langer hoe erger wordt, indien hij in het begin niet wordt gebeterd. |
6 dEn in die dagen zullen de mensen 11den dood zoeken, en zullen dien niet vinden; en zij zullen begeren te sterven, en de dood zal van hen vlieden. | | d Jes. 2:19. Jer. 8:3. Hos. 10:8. Luk. 23:30. Openb. 6:16. Jes. 2:19 Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, vanwege den schrik des HEEREN en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal om de aarde te verschrikken. Jer. 8:3 En de dood zal voor het leven verkoren worden bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, in al de plaatsen der overgeblevenen waar Ik hen heen gedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen. Hos. 10:8 En de hoogten van Aven, Israëls zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons; en tot de heuvelen: Valt op ons. Luk. 23:30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. Openb. 6:16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; |
11 Namelijk van benauwdheid huns gemoeds. |
7 eEn 12de gedaanten der sprinkhanen waren den paarden gelijk, die tot den oorlog bereid zijn; en op hun hoofden waren als kronen, het goud gelijk, en hun aangezichten als aangezichten van mensen. | | e Ex. 10:4. Ex. 10:4 Want indien gij weigert Mijn volk te laten trekken, zie, zo zal Ik morgen sprinkhanen in uw landpale brengen. |
12 Deze beschrijving toont dat hier niet dan van schadelijke mensen wordt gesproken, die altijd bereid staan om de ware Christenen te vervolgen en een geestelijken krijg aan te doen, als paarden die tot krijgen bereid staan, die met hun geschoren kruinen als kronen op hun hoofden, hun heerschappij, die zij onder hun overste met drie kronen hebben, voor allen betuigen. Die met een schoon gelaat als mensen de harten van velen innemen; en door hun lang haar als vrouwenhaar wel zachtzinnigheid veinzen, maar de tanden als leeuwentanden hebben, om door hun inquisities en andere scherpe en wrede procedures de Christenen te kwetsen; die tegen alle wereldlijke macht hun privileges en vrijheden, van hun koning verleend, als ijzeren borstwapenen stellen; en door het gedruis hunner vleugelen zich boven anderen verheffen en al de wereld vrees aanjagen; die eindelijk met hun staarten, dat is, bijgelovige leringen, de mensen die het zegel Gods niet hebben, vele kwellingen aandoen, gelijk vers 5 is verklaard. vers 5 En hun werd macht gegeven, niet dat zij hen zouden doden, maar dat zij zouden van hen
gepijnigd worden vijf maanden; en hun pijniging was als de pijniging van een schorpioen, wanneer hij een mens gestoken heeft. |
8 En zij hadden haar als haar der vrouwen, en hun tanden waren als tanden der leeuwen. | | |
9 En zij hadden borstwapenen als ijzeren borstwapenen; en het gedruis hunner vleugelen was als een gedruis der wagens, wanneer vele paarden naar den strijd lopen. | | |
10 En zij hadden staarten den schorpioenen gelijk, en er waren angels in hun staarten; en hun macht was de mensen te beschadigen vijf maanden. | | |
11 En zij hadden over zich tot een koning fden engel des afgronds; zijn naam was in het Hebreeuws 13Abáddon, en in de Griekse taal had hij den naam Apóllyon. | | f vers 1. vers 1 EN de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. |
13 Abaddon in het Hebreeuws en Apollyon in het Grieks betekent verderf en verderver, en komt overeen met den naam dien de apostel Paulus den antichrist geeft, 2 Thess. 2:3, 4, 9, als hij hem noemt de mens der zonde, en de zoon des verderfs, de tegenstrijder, en die zich verheft boven al wat God genaamd wordt; wiens toekomst is naar de werking des satans. Waarvan zie de verklaring aldaar. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 2 Thess. 2:4 Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, |
12 gHet ene wee 14is weggegaan; zie, er komen nog twee weeën na dezen. | | g Openb. 8:13. Openb. 8:13 En ik zag, en ik hoorde een engel vliegen in het midden des hemels, zeggende met grote stem: Wee, wee, wee dengenen die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen der bazuin der drie engelen die nog bazuinen zullen. |
14 Namelijk ten aanzien van het gezicht dat den apostel vertoond was. Want de zaak zelve is langen tijd daarna geschied, en zal eerst door de verschijning der komst van Jezus Christus geheel tenietgedaan worden; gelijk Paulus getuigt 2 Thess. 2:8. 2 Thess. 2:8 En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst; |
De zesde bazuin. Ruiters uit het oosten |
13 En de zesde engel heeft gebazuind, en ik hoorde een stem 15uit de vier hoornen van het gouden altaar dat voor God was, | | 15 Dit ziet op het reukaltaar, dat vier hoornen had en in het heilige voor het heilige der heiligen stond, op welk altaar de priesters allen dag reukwerk offerden; maar op deze vier hoornen de hogepriester eens des jaars, Ex. 30:10. Door welke hoornen de macht van Christus wordt verstaan, Die hier het vonnis uitspreekt tot straf dergenen die Zijn kerk tot nog toe hebben verdrukt. Zie Openb. 6:9. Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Openb. 6:9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. |
14 Zeggende tot den zesden engel, die de bazuin had: h16Ontbind de vier engelen, 17die gebonden zijn bij de grote rivier Eufraat. | | h Openb. 7:1. Openb. 7:1 EN na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom. |
16 Door deze vier engelen wordt van meest alle uitleggers verstaan de sekte der mohammedanen, die voornamelijk in vier volken bestaat, die al de anderen onder zich hebben gebracht, namelijk de Arabieren, Saracenen, Tartaren en Turken, waarvan de Arabieren en Saracenen wel van het jaar 620 af veel geweld tegen de Christenen, en inzonderheid tegen het Romeinse rijk in oosten en westen hebben gebruikt, maar zijn daarna wederom van de Christenen tot over den Eufraat gedreven, totdat omtrent het jaar 1300, als het antichristendom op zijn hoogst was, en de rechtzinnige Christenen allermeest waren verdrukt, de Tartaren en Turken uit beide de Armeniën, die tegen den Eufraat liggen, zijn doorgebroken, en geheel Azië en Afrika hebben overlopen en ten onder gebracht, en het Griekse of oosterse rijk, waarvan Constantinopel het hoofd was, tenietgedaan. In welke krijgen veel bloed vergoten is. En het schijnt dat door deze krijgen de koningen die hun macht het beest hadden gegeven, zoveel werk hebben gekregen, dat de rechtzinnige leraars in verscheidene landen intussen nieuwe kerken hebben opgericht, zonder dat zij door de vervolgingen van den antichrist hebben kunnen uitgeroeid worden, gelijk in Frankrijk, Engeland, Bohemen, Zwitserland, en andere gewesten, door Waldus, Wyclif, Johannes Hus, Hieronymus van Praag en meer anderen is geschied; waarvan in de volgende hoofdstukken breder zal geprofeteerd worden. |
17 Namelijk door Gods voorzienigheid, totdat de maat der zonden van het christendom vervuld was, gelijk vers 20 zal betuigd worden; en dat dezen volken den vrijen toom, om hun eergierigheid en roofgierigheid uit te voeren, door Gods rechtvaardig oordeel zal gegeven zijn; gelijk Jes. 10:5. Jer. 25:9. vers 20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; Jes. 10:5 Wee den Assyriër, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand. Jer. 25:9 Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal hen brengen over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen verbannen, en zal hen stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. |
15 En de vier engelen zijn ontbonden geworden, welke bereid waren tegen de ure en dag en maand en jaar, opdat zij 18het derde deel der mensen zouden doden. | | 18 Want daar zijn door deze heirlegers menig honderdduizend Christenen omgebracht, en vele anderen tot afval en daardoor tot den geestelijken dood gebracht, gelijk de historiën van dien tijd en de ervaring getuigen. |
16 En het getal van de heirlegers 19der ruiterij was 20tweemaal tienduizenden der tienduizenden; 21en ik hoorde hun getal. | | 19 Dit wordt uitgedrukt omdat hun heirlegers meest in ruiterij bestonden, die uitnemend groot waren en de heirlegers der Christenen verre te boven gingen, waardoor zij ook hun meeste overwinningen hebben verkregen; gelijk in het volgende vers wordt uitgedrukt. |
20 Dat is, een overgrote menigte; gelijk door deze wijze van spreken ook elders wordt verstaan. Zie Ps. 68:18. Dan. 7:10. En dat deze Turken en Tartaren met enige honderdduizenden te velde plegen te komen, is uit de historiën genoeg bekend. Ps. 68:18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid. Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. |
21 Namelijk noemen in dit gezicht. |
17 En ik zag alzo de paarden in dit gezicht, en die daarop zaten, hebbende 22vurige en hemelsblauwe en sulfervervige borstwapenen; en de hoofden der paarden waren als 23hoofden van leeuwen, en uit hun monden ging uit 24vuur en rook en sulfer. | | 22 Alzo deze natiën zeer weinig ijzeren wapenen aan hun lijven dragen, zo verstaan enigen hierdoor hun verscheidene livreien, die zij uit dergelijke kleuren plegen te dragen. Anderen hun wrede gemoederen, die zij tegen de Christenen betonen, en hun schrikkelijke lasteringen, die zij tegen hen plegen uit te blazen. |
23 Dat is, die sterk, snel en wreed zijn, en niet alleen met slaan, maar ook met bijten en scheuren plegen te woeden. |
24 Dit duiden sommigen op het geschut dat zij voeren, waarmede in het schieten vuur, rook en sulfer uit hun monden schijnt voort te komen. Anderen verstaan hierdoor allerlei soorten van wreedheid die zij door hun wapenen bedrijven zouden. |
18 Door deze drie werd het derde deel der mensen gedood, namelijk door het vuur en door den rook en door het sulfer, dat uit hun monden uitging. | | |
19 Want hun macht is in hun mond en 25in hun staarten; want hun staarten zijn 26den slangen gelijk, en hebben hoofden, en beschadigen met dezelve. | | 25 Dit duiden sommigen daarop dat zij niet alleen van voren in het volgen, maar ook van achteren in het vluchten, eertijds met hun bogen, en nu met hun geschut, weten te schieten en te beschadigen. |
26 Welker venijn in het hoofd en in den staart ligt, die ook met deze beide meest plegen te beschadigen, gelijk daar ook zodanige slangen worden gevonden, die hoofden hebben aan haar staarten en amphisbene genaamd worden. |
20 En de overige mensen, die niet gedood zijn 27door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van 28de werken hunner handen, dat zij niet zouden 29aanbidden de duivelen, ien de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten 30afgoden, 31die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; | | 27 Namelijk die God vanwege de afgoderij en andere zonden hun had toegezonden; hetwelk de volgende woorden vereisen. Waaruit blijkt dat deze afgoderij, die de Christenen in Griekenland en geheel de Oriënt hadden opgericht, en met hun tweede synode van Nicea, en andere meer, hadden bevestigd, de oorzaak is geweest dat God door Zijn rechtvaardig oordeel deze straffen over hen heeft gezonden; aan welker voorbeeld nochtans de kerken van de Occident zich niet hebben gespiegeld, maar zijn in dezelve afgoderij gebleven. |
28 Dat is, beeldendienst; want niet de duivelen, maar de beelden zijn werken der mensenhanden. |
29 Hier wordt niet gesproken van de afgoderij der heidenen; want de mohammedanen hebben eigenlijk geen oorlog gevoerd tegen de heidenen, die door de christelijke keizers in oosten en westen lang tevoren meest waren uitgeroeid, noch van de oorlogen der mohammedanen onder elkander, daar die geen beelden hebben noch eren, maar zij hebben oorlog gevoerd tegen de Christenen. Degenen ook die van hen niet gedood maar overgebleven zijn door geheel Europa, zijn geen heidenen maar Christenen van professie geweest. En hier wordt dan door het aanbidden der duivelen niet gezien op hetgeen deze overigen beleden te doen, maar op hetgeen zij metterdaad deden; overmits degenen die van den rechten godsdienst afwijken, en een versierden godsdienst, van God verboden, oprichten, daarmede niet God, maar den duivel dienen, wat zij ook roemen; gelijk te zien is 2 Kron. 11:15. Amos 5:25, 26. 1 Kor. 10:20, en gelijk de apostel 1 Tim. 4:1 leringen der duivelen noemt die zij wel voor Goddelijke leringen houden, maar omdat zij tegen Gods instelling strijden, voor leringen en diensten des duivels moeten gehouden worden. 2 Kron. 11:15 En hij had zich priesters gesteld voor de hoogten en voor de duivelen, en voor de kalveren die hij gemaakt had. Amos 5:25 Hebt gij Mij veertig jaar in de woestijn slachtoffers en spijsoffer toegebracht, o huis Israëls? Amos 5:26 Ja, gij droegt de tent van uw Melech en den Kijûn, uw beelden, de ster uws gods, dien gij uzelven hadt gemaakt. 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, |
i Ps. 115:4, 5, 6, 7; 135:15. Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: Ps. 115:5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; Ps. 115:6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; Ps. 115:7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel. Ps. 135:15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden. |
30 Of: beelden. |
31 Dit is genomen uit den 115den psalm, hetwelk de apostel op de antichristelijke beelden past, omdat zij niet meer kracht hebben dan de beelden der heidenen of Joden in dezen dele. |
21 En hebben zich ook niet bekeerd van hun 32doodslagen, noch van hun 33venijngevingen, noch van hun 34hoererij, noch van hun 35dieverijen. | | 32 Hiervan zijn, benevens anderen, de martelaren, die zij zo menig duizend in vele eeuwen met vuur, zwaard en strop, en anderszins hebben gedood, genoegzame getuigen. |
33 Of: toverijen, gelijk dit woord beide betekent, en gelijk beide onder het rijk van den antichrist niet dan te veel in zwang zijn. |
34 Waarvan de openbare hoerenhuizen, die bij velen van hen openbaarlijk toegelaten worden, en waar zij tribuut van trekken, en de concubinaatschappen der priesters onder andere een bewijs zijn. |
35 Onder welke de onttrekking der erfenissen van de rechte erfgenamen tot hun kloosters, en het afkeren der goederen den godsdienst toegeëigend, tot onderhoud van luie buiken en tot wereldse pracht onder velen, met recht gerekend mag worden. |