Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Zeven engelen worden gezien, die de laatste plagen hebben. 2 En een glazen zee, aan welke de overwinnaars van het beest staan met citers voorzien. 3 Die een lofzang zingen, waarin zij God en Zijn oordelen prijzen. 5 Daarna wordt de tempel in den hemel geopend. 6 Waaruit zeven engelen in blinkende klederen voortkomen. 7 Welke van een der vier dieren zeven fiolen vol van den toorn Gods ontvangen. 8 Waarop de tempel wordt vervuld met den rook der heerlijkheid Gods. |
De engelen met de laatste plagen |
1 EN1 ik zag een ander 2groot en wonderlijk teken in den hemel, namelijk
3zeven engelen, hebbende a4de zeven laatste plagen; want in deze is de toorn Gods geëindigd. |
| 1 Gelijk in de twee voorgaande hoofdstukken in den brede van de opkomst, verleiding en tirannie van den antichrist is gehandeld, alzo komt nu de Heilige Geest in enige navolgende hoofdstukken, en verhaalt, tot troost der gelovigen, de straffen en plagen die den antichrist en zijn gansen rijk zullen overkomen, totdat hij eindelijk geheel zal uitgeroeid zijn; waarvan het gezicht in dit hoofdstuk begrepen, maar een voorbereiding is. |
| 2 Dat is, dat grote en wonderlijke dingen betekent. |
| 3 Of deze zeven engelen dezelfde zeven engelen zijn geweest die tevoren meermaals genaamd zijn, is onzeker. Maar dit is zeker, dat zij de instrumenten zijn geweest, waardoor God Zijn oordelen over het antichristendom ten dele uitgevoerd heeft, en ten dele nog zal uitvoeren, gelijk in het volgende hoofdstuk nader zal verklaard worden. |
| a Openb. 11:14. |
| Openb. 11:14 Het tweede wee is weggegaan; zie, het derde wee komt haast. |
| 4 Dat is, de macht over de laatste zeven plagen, namelijk die God in deze wereld over de aanhangers van den antichrist zal doen komen. Want na het laatste oordeel zal de toorn Gods over hen en alle goddelozen in der eeuwigheid blijven, gelijk hiervoor Openb. 14:10, 11 betuigd is, en hierna Openb. 19:3; 20:10 ook betuigd wordt. Zie ook Matth. 25:46. Joh. 3:36. |
| Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. Openb. 20:10 En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
|
2 En ik zag bals een 5glazen zee met vuur gemengd, en 6die de overwinning hadden van het beest en 7van zijn beeld, en van zijn merkteken en van het getal zijns naams, 8welke stonden aan de glazen zee, hebbende 9de citers Gods. |
| b Openb. 4:6. |
| Openb. 4:6 En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. |
| 5 Alzo deze volgende geschiedenis geheel ziet op de verlossing der kinderen Israëls uit Egypte, mitsgaders op de straf van Farao en van de Egyptenaars in de Rode Zee, en eindelijk op den lofzang dien Mozes met de kinderen Israëls, staande op den oever van de Rode Zee, over hun verlossing en over de straf der Egyptenaars, hebben gezongen, zo moet deze glazen zee, met vuur gemengd, ook vergeleken worden met de Rode Zee, waar de Egyptenaars in vergaan, en de Israëlieten door verlost zijn. Deze zijn dan de velerlei volken die onder de bijgelovige regering van den antichrist staan, gelijk de engel zelf hierna Openb. 17:1, 15 verklaart, die als een zee gedurig in hun bijgelovigheden woelen en versmoren, en de ware gelovigen daarin nevens zich zoeken te overstelpen; die met vuur is gemengd, vanwege hun wreedheid en blinden ijver in het vervolgen derzelve, en doorzichtig is als glas, in de ogen des Heeren, voor Wien al hun doen naakt en openbaar is, die Zijn gelovigen evenwel dwars door al dit gewoel en gevaar overbrengt aan den oever der zaligheid, gelijk Mozes, onder de schaduw van den Engel Gods, het volk Israël heeft gedaan. Zie ook hiervoor Openb. 4:6. |
| Openb. 17:1 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. Openb. 4:6 En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. |
| 6 Dat is, de ware gelovigen, die naar den geestelijken stand het beest hadden overwonnen, gelijk zij naar het lichaam verzocht, vervolgd en menigmaal ook gedood waren geweest, alzo zij altijd in het geloof volstandig waren gebleven. |
| 7 Zie hiervan en van het volgende Openb. 13:14, enz. |
| Openb. 13:14 En verleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een beeld zouden maken. |
| 8 Dat is, nu zij de gevaren ontkomen en in veiligheid gekomen waren, gelijk de Israëlieten door de Rode Zee aan den anderen oever gekomen zijnde, van alle zorg vrij waren, Ex. 15:1, enz. |
| Ex. 15:1 TOEN zong Mozes en de kinderen Israëls den HEERE dit lied en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. |
| 9 Dat is, schone en voortreffelijke, gelijk deze wijze van spreken bij de Hebreeën gebruikelijk is, zie Gen. 23:6. Ps. 36:7, en derhalve bekwaam om Gods lof daarop te spelen en te zingen. |
| Gen. 23:6 Hoor ons, mijn heer; gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keur onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven. Ps. 36:7 Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE, Gij behoudt mensen en beesten. |
|
3 En zij zongen 10het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en 11het gezang des Lams, zeggende: c12Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; drechtvaardig en waarachtig zijn 13Uw wegen, Gij Koning der heiligen. |
| 10 Dat is, waardoor Mozes God voor de verlossing Zijns volks heeft gedankt, hetwelk Ex. 15:1, enz., wordt beschreven. |
| Ex. 15:1 TOEN zong Mozes en de kinderen Israëls den HEERE dit lied en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. |
| 11 Dat is, hetwelk ter ere van Jezus Christus, het Lam Gods, van de gelovigen wordt gezongen, vanwege de geestelijke verlossing door Hem verworven, waarvan een voorbeeld hiervoor wordt verhaald, Openb. 5:10; 12:10, 11. |
| Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. Openb. 12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. |
| c Ps. 111:2; 139:14. |
| Ps. 111:2 Gimel. De werken des HEEREN zijn groot; Daleth. zij worden gezocht van allen die er lust in hebben. Ps. 139:14 Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel. |
| 12 De woorden van dezen lofzang zijn meest bijeengevoegd uit enige plaatsen des Ouden Testaments, als Ps. 25:10; 86:8, 10. Jer. 10:7. |
| Ps. 25:10 Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. Ps. 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en er zijn geen gelijk Uw werken. Ps. 86:10 Want Gij zijt groot en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. Jer. 10:7 Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U gelijk is. |
| d Ps. 145:17. |
| Ps. 145:17 Tsade. De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken. |
| 13 Dat is, Uw raadslagen en wijzen van doen, hoewel de mensen zulks niet altijd begrijpen. Zie Rom. 11:33. |
| Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! |
|
4 eWie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want 14alle volken zullen komen en voor U aanbidden; want 15Uw oordelen zijn openbaar geworden. |
| e Jer. 10:7. |
| Jer. 10:7 Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U gelijk is. |
| 14 Dat is, de uitverkorenen uit alle volken. Zie Openb. 5:9, 10. |
| Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| 15 Namelijk tegen den antichrist en zijn aanhangers; van de uitvoering van deze oordelen zal in de twee volgende hoofdstukken breder gesproken worden. |
|
5 En 16na dezen zag ik, en zie, 17fde tempel van den tabernakel der getuigenis in den hemel 18werd geopend. |
| 16 Namelijk na den lofzang der gelovigen over Gods toekomende oordelen. De nadere voorbereiding tot uitvoering van Gods oordelen wordt in de volgende verzen verklaard. |
| 17 Sommigen menen dat hier de tempel alzo wordt genaamd omdat dezelve naar het voorbeeld des tabernakels was gemaakt. Doch hier kan bekwamelijker het Griekse woord naos, dat is, tempel, voor het binnenste deel van den tabernakel, dat is, voor het heilige der heiligen worden genomen, gelijk dit woord ook somwijlen wordt gebruikt, Ps. 28:2, hetwelk met het binnenste deel des hemels, waar God Zijn troon heeft, en waar de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren, met de heilige engelen rondom staan, overeenkomt; gelijk hiervoor, en inzonderheid in het vierde hoofdstuk verklaard is. Dit is als de vierschaar Gods in Zijn hemelse gemeente, waar de oordelen Gods worden uitgesproken, en den engelen bevolen om uit te voeren, gelijk het vervolg medebrengt. |
| Ps. 28:2 Hoor de stem mijner smekingen als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid. |
| f Openb. 11:19. |
| Openb. 11:19 En de tempel Gods in den hemel is geopend geworden, en de Ark Zijns verbonds is gezien in Zijn tempel; en er werden bliksemen en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel. |
| 18 Namelijk om het oordeel, of de uitspraak Gods over den antichrist met zijn aanhang, openbaar te maken en uit te voeren. Een gelijkenis van koninklijke tronen en vierscharen genomen, die geopend worden als de sententies zullen uitgesproken worden. |
|
6 En de zeven engelen, 19die de zeven plagen hadden, kwamen uit den tempel, bekleed 20met rein en blinkend lijnwaad, en g21omgord om de borst met gouden gordels. |
| 19 Dat is, de macht en het bevel van de uitvoering van de zeven plagen, gelijk hiervoor vers 1. |
| vers 1 EN ik zag een ander groot en wonderlijk teken in den hemel, namelijk
zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen; want in deze is de toorn Gods geëindigd. |
| 20 Namelijk om de zuiverheid en rechtvaardigheid, niet alleen van hun personen, maar ook van Gods oordelen, waarvan zij uitvoerders waren, te betekenen. |
| g Openb. 1:13. |
| Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; |
| 21 Namelijk om de vaardigheid, vastigheid en wakkerheid derzelve in het uitvoeren van Gods oordelen uit te drukken; naar de gewoonte der volken in het oosten, die zich met brede gordels omgordden, wanneer zij iets zwaars zouden beginnen of uitvoeren. Zie Luk. 12:35. Ef. 6:14. |
| Luk. 12:35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, |
|
7 En 22een van de vier dieren gaf den zeven engelen 23zeven gouden fiolen, 24vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. |
| 22 Namelijk die allernaast den troon Gods hiervoor zijn gesteld, met de vier en twintig ouderlingen, en die de gehele gemeente van Christus representeerden, op welker begeerte en tot welker wraak deze straffen over het antichristendom worden uitgestort. Zie hiervoor Openb. 4:6. |
| Openb. 4:6 En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. |
| 23 Deze fiolen of fialen waren een soort van drinkschalen, een weinig diep, en hielden gewoonlijk zoveel als iemand ineens kon uitdrinken. |
| 24 Dat is, van den wijn uit den drinkbeker van den toorn Gods, waarvan zie hiervoor Openb. 14:10. |
| Openb. 14:10 Die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige engelen en voor het Lam. |
|
8 En 25de tempel werd hvervuld met 26rook uit de heerlijkheid Gods, en uit Zijn kracht; en 27niemand kon in den tempel ingaan, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd waren. |
| 25 Hier wordt gezien op hetgeen in den tabernakel is geschied, Ex. 40:34, welke met een wolk van Gods heerlijkheid in zijn inwijding werd overschaduwd, zodat Mozes daar niet kon ingaan; gelijk ook geschied is in de inwijding van den tempel van Salomo, 1 Kon. 8:10. Anderen menen dat hier gezien wordt op Jes. 6:4, waar door den rook de rechtvaardige oordelen Gods over het volk worden betekend. |
| Ex. 40:34 Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel; 1 Kon. 8:10 En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. Jes. 6:4 (kt.) Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. |
| h Ex. 40:34. 1 Kon. 8:10. Jes. 6:4. |
| Ex. 40:34 Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel; 1 Kon. 8:10 En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. Jes. 6:4 Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. |
| 26 Dat is, voortkomende uit den troon der heerlijkheid Gods, die met bliksemen, donderslagen, stemmen en brandende lampen, alle tekenen van Gods heerlijkheid, was omsingeld, gelijk die wordt beschreven Openb. 4:5. |
| Openb. 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn de zeven Geesten Gods. |
| 27 Namelijk om deze oordelen Gods nader te aanschouwen of te onderzoeken, alzo dezelve ondoorgrondelijk zijn, Rom. 11:33, en die, nadat zij volbracht zijn, eerst ten volle kunnen verstaan worden. Anderen nemen het alzo, dat deze sluiting van den tabernakel door den rook van Gods heerlijkheid, na het uitspreken van Gods oordeel over den antichist en zijn aanbidders, nog betekent een gevolg van Gods oordeel over dezelve; namelijk dat zij door geen van deze straffen zouden worden gebeterd of tot nadenken gebracht, om deze oordelen tot hun zaligheid, als betaamde, te aanschouwen; maar dat zij daarin meer en meer verblind en verhard zouden worden, en niet eer daarop zouden letten, dan als het te laat zou zijn, wanneer de laatste fiool over hen zou uitgegoten zijn, en zij in het eeuwig verderf zouden gestort worden, gelijk Paulus hiervan nog spreekt 2 Thess. 2:11, 12. Zie ook Openb. 16:9, 11. |
| Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; 2 Thess. 2:12 Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. Openb. 16:9 En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden den Naam van God, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven. Openb. 16:11 En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren; en zij bekeerden zich niet van hun werken. |