Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Den apostel wordt in een gezicht vertoond een beest met zeven hoofden en tien hoornen. 3 Waarvan het ene hoofd ten dode gewond, wordt genezen. 4 De gehele aarde aanbidt het beest en den draak, den tijd van twee en veertig maanden. 6 Het beest lastert God en Zijn heiligen; en krijgt tegen dezelve. 8 En overwint al degenen welker namen niet zijn geschreven in het boek des Lams. 10 De vergelding van gelijke straf wordt den vervolgers gedreigd. 11 Daarna komt een ander beest op uit de aarde, hebbende twee hoornen als het Lam; maar doende de werken van het eerste beest. 13 Dit doet grote tekenen, en verleidt de inwoners der aarde, dat zij een beeld maken, hetwelk allen moeten aanbidden. 16 En maakt dat een iegelijk een merkteken moet dragen, of den naam van het beest, of zijn getal, hetwelk is zeshonderd zes en zestig. |
Het beest uit de zee |
1 EN1 ik zag uit de zee a2een beest opkomen, hebbende 3zeven hoofden en 4tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien 5koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was 6een naam van godslastering. | | 1 Dit gezicht komt in vele delen overeen met het gezicht dat Daniël gezien heeft, Dan. 7:2, enz., alwaar de vier monarchieën of opperste heerschappijen in de wereld, onder dergelijke gedaante aan den profeet worden getoond. De reden waarom die bij beesten worden vergeleken, en dat uit de zee opkomende, is omdat zij met groot gedruis uit de samenvloeiing van vele volken (die bij wateren vergeleken worden, Openb. 17:15) worden opgericht, en dikmaals met veel wreedheid en geweld plegen gevoegd en vergezelschapt te zijn. Dan. 7:2 Daniël antwoordde en zeide: Ik zag in mijn gezicht bij nacht, en zie, de vier winden des hemels braken voort op de grote zee. Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. |
a Dan. 7:20. Openb. 17:3. Dan. 7:20 En aangaande de tien hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn die ogen had en een mond die grote dingen sprak, en welks aanzien groter was dan van zijn metgezellen; Openb. 17:3 En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest; en ik zag een vrouw, zittende op een scharlakenrood beest, dat vol was van namen der godslastering, en had zeven hoofden en tien hoornen. |
2 Wat heerschappij hierdoor wordt verstaan, is verscheiden gevoelen. Sommige uitleggers verstaan daardoor de Romeinse monarchie, die onder de heidense keizers was, wanneer Johannes deze openbaring heeft ontvangen, en kort na dien tijd onder den keizer Trajanus in haar meeste kracht en luister is geweest. En gelijk zij de afgoden en dienvolgens ook den draak dienden, alzo zijn zij ook door hem bewogen geweest om de christelijke religie ten uiterste te beoorlogen. En hoewel na den tijd van omtrent tweehonderd twintig jaren daarna Constantijn, beide de Theodosiussen, Gratianus, en enige weinige goede en christelijke keizers de kerk een tijdlang hebben voorgestaan, nochtans zo zijn ook tussenbeide enige heidense en ketterse keizers en koningen geweest, die hun macht den draak hebben geleend, en de kerken van Christus en de rechtzinnige leraren hebben vervolgd, totdat eindelijk onder dit keizerrijk in het westen, omtrent het jaar 400 en 500 na Christus’ geboorte, dit beest een doodwond heeft ontvangen, wanneer door de noordse volken, de Longobarden, Goten, Hunnen en Vandalen, de stad van Rome tot vijfmaal toe is ingenomen, en eindelijk verwoest; uit welker ondergang de antichrist eindelijk zijn rijk heeft voortgebracht, wanneer de keizer Justinianus, omtrent het jaar 550, deze barbarennatiën heeft verdreven en ten onder gebracht, en den bisschop van Rome opnieuw heeft verheven. En dat de wrede keizer Phocas, omtrent het jaar 606, hem tot algemeen bisschop heeft verklaard. Waardoor de wond van dit hoofd van het beest wederom is genezen, en onder alle volken en tongen is aangebeden; van hetwelk in het vervolg van het hoofdstuk, door de opkomst van het tweede beest, nader zal worden gesproken. Dit gevoelen is een gevoelen van vele treffelijke leraars, en past zeer wel op meest alle leden van de beschrijving der eigenschappen van dit eerste beest. Doch hierin zijn deze zwarigheden: eerst, dat dit Romeinse rijk alreeds lang tevoren in zijn kracht was geweest, terwijl dit beest in dit gezicht nog als opkomende wordt vertoond. Ten andere, dat het bezwaarlijk is, dat men de tijden na Constantijns komst tot het keizerdom, en enige godzalige keizers, ook hieronder moet begrijpen; of dat de opkomst van het tweede beest, dat is, van den antichrist, onder deze vrome keizers moet worden gesteld. En allermeest dat de twee en veertig maanden, waarvan hier vers 5 wordt gesproken, merkelijk slaan op de twee en veertig maanden, of duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan Openb. 11:2, 3, en op de duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan Openb. 12:6 is gesproken; welke is de tijd dat de heilige stad van de heidenen is vertreden, en in welken de twee getuigen verwekt zijn, die de gemeente in de woestijn hebben gevoed; en tegen welke dit beest krijg heeft gevoerd, gelijk aldaar is verklaard. Daarom wordt dit bekwamelijkst op de nieuwe roomse heerschappij geduid, die in dezelve stad, omtrent den tijd van de vertreding der heilige stad, en van de vlucht der kerk van Christus in de woestijn, is opgericht, en zich over de gehele christenheid voornamelijk in het westen heeft uitgestrekt. Welke heerschappij, alzo zij tweeërlei is, namelijk een wereldse, die de antichrist boven alle koningen, prinsen en republieken, directelijk of indirectelijk, uitstrekt, en een geestelijke, die hij over al de bisschoppen, abten, prelaten en priesters in de kerk aanneemt, zo worden beide deze geüsurpeerde machten, in dit gezicht, onder de gedaante van deze twee beesten, zeer klaarlijk voorgesteld; gelijk hierna ook door de koninklijke opgesmukte hoer, die op dit beest zit, en door den valsen profeet, die haar vergezelschapt. Want dit is den apostel in dit geschrift eigen, dat de verscheidene eigenschappen en werkingen van een persoon, of successie van personen, door verscheidene gezichten worden vertoond; gelijk hiervoor Openbaring 11 de kerk van Christus door den tempel en zijn voorhoven, en Openbaring 12 door een vrouw met de zon bekleed, vertoond wordt. Ja, gelijk Christus Zelf in deze openbaring somwijlen als een Lam, somwijlen als een Engel, en Priester des hemels, somwijlen als een Overwinnaar zittende op een wit paard, wordt ingevoerd. Dat nu de verklaringen van al deze eigenschappen, die hier in dit hoofdstuk volgen, op beide de heerschappijen zeer wel passen, zal in het vervolg blijken. vers 5 En hetzelve werd een mond gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven om zulks te doen twee en veertig maanden. Openb. 11:2 En laat het voorhof dat van buiten den tempel is, uit, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. Openb. 11:3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. Openb. 12:6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Openbaring 11 EN mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk; en de Engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen die daarin aanbidden. Openbaring 12 EN er werd een groot teken gezien in den hemel, namelijk een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; |
3 Deze zeven hoofden worden Openb. 17:9 van den engel zelven verklaard te zijn de zeven bergen, waarop die grote stad op welke de vrouw zit, die de heerschappij heeft over de koningen der aarde, gebouwd is; mitsgaders van de zeven koningen, of vormen van regering, die zij onderworpen was geweest, waarvan in hetzelfde hoofdstuk nadere verklaring zal volgen. Openb. 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit, |
4 Deze worden hierna Openb. 17:12 verklaard te zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hadden ontvangen, maar zouden hun macht op één ure met het beest ontvangen; aan hetwelk zij hun macht, voor een tijd, zouden overgeven, totdat zij die weder tot zich zouden nemen; waarvan zie ook aldaar nadere verklaring. Openb. 17:12 En de tien hoornen die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op één ure met het beest. |
5 Gr. diademata, welke een soort van gekroonde hoeden waren, den koningen ook toekomende, die zij bekwamelijk van hun hoofden zouden kunnen doen, om voor den troon van den draak en van het beest te kunnen afnemen, en aan zijn voeten te leggen, gelijk de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren hun kronen werpen voor den troon Gods en des Lams, Openb. 4:10. Openb. 4:10 Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem Die op den troon zat, en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: |
6 Anders: namen, namelijk als daar is de God op aarde, de stadhouder van Christus, het hoofd en de bruidegom der kerk, en dergelijke meer, nevens den afgodendienst, die ook door den naam van lastering in Gods Woord verstaan wordt; gelijk te zien is Jes. 65:7. Ez. 20:27. Zie hiervan ook 2 Thess. 2:4. Jes. 65:7 Uw ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen; daarom zal Ik hun vorig werkloon in hun boezem weder toemeten. Ez. 20:27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israëls, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Hiermede nog hebben Mij uw vaderen gesmaad, dat zij door overtreding tegen Mij overtreden hebben. 2 Thess. 2:4 Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. |
2 En het beest dat ik zag, was een 7pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws. En 8de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. | | 7 Of: luipaard. De eerste drie monarchieën worden Dan. 7:4, enz., bij deze drie wilde en verscheurende dieren vergeleken; welke drie tezamen hier dit beest alleen worden toegeëigend, omdat de eigenschappen van deze drie tezamen op dit beest passen; van welke eigenschappen zie ook de verklaring Daniël 7. Dan. 7:4 Het eerste was als een leeuw, en het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren, en het werd van de aarde opgeheven en op de voeten gesteld als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven. Daniël 7 IN het eerste jaar van Bélsazar, den koning van Babel, zag Daniël een droom en gezichten zijns hoofds op zijn leger; toen schreef hij dien droom en
hij zeide de hoofdsom der zaken. |
8 Welke kracht en troon en macht van den draak is, te zijn de overste dezer wereld, Joh. 12:31, de god dezer wereld, 2 Kor. 4:4, en de overste macht der lucht, die krachtiglijk werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, Ef. 2:2, die ook zelf roemt dat hij deze koninkrijken kan geven wien hij wil, Luk. 4:6, en Paulus getuigt dat de komst van den antichrist zal zijn naar de werking des satans met alle kracht, 2 Thess. 2:9. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Luk. 4:6 En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wien ik ook wil; 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, |
3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood 9gewond, en 10zijn dodelijke wond werd genezen; en de gehele aarde 11verwonderde zich achter het beest. | | 9 Gr. geslacht. Zie van deze wond en derzelver genezing de aant. op vers 1. Want uit het vervolg van den tekst, en de wijze van spreken die Johannes gebruikt, blijkt dat dit beest deze wond in zijn eerste opkomst heeft ontvangen, die door den keizer Justinianus en enige volgende wel enigszins is genezen, maar ten volle geheeld door Pepijn en Karel den Grote, die omtrent het jaar 700 en 800 den bisschop van Rome in zijn volle bezitting heeft gesteld, als de tien koningen die met hem opgekomen zijn, hun macht hem hebben bijgevoegd; waarop de verwondering en onderwerping van alle volken in de christenheid gevolgd is, gelijk de tekst verklaart. vers 1 (kt.) EN ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van godslastering. |
10 Gr. de slag of wond zijns doods. |
11 Dat is, volgde het beest achterna met verwondering. |
4 En 12zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest bgelijk? Wie kan krijg voeren tegen hetzelve? | | 12 Namelijk wel niet in zijn gedaante, gelijk het heidense Romeinse rijk in hun afgoden had gedaan, maar in den nieuwen beeldendienst, en andere afgodische wijzen van doen, waartoe zij in dit rijk vervielen, gelijk hiervoor Openb. 9:20 is betuigd; en de ervaring maar te veel bewijst. Openb. 9:20 En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren en koperen en stenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch wandelen; |
b Openb. 18:18. Openb. 18:18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? |
5 En hetzelve werd een mond gegeven 13om grote dingen en godslasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven 14om zulks te doen ctwee en veertig maanden. | | 13 Zie dergelijke Dan. 7:8. Hetwelk van den kleinen hoorn, die tussen de andere opgroeide, wordt gezegd; hetwelk naar de letter verstaan wordt van den koning Antiochus, van wiens tirannie en afgoderij onder de Joden veel te lezen is, 1 Makkabeeën 1; 2, en die vele uitleggers onder de Christenen een beeld van den antichrist houden geweest te zijn, die dergelijke tirannie en afgoderij onder de Christenen zou aanrichten en gebruiken. Zie de verklaring van deze grote dingen hiervoor in de laatste aant. op het eerste vers van dit hoofdstuk. Dan. 7:8 Ik nam acht op de hoornen, en zie, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en zie, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende. Openbaring 2 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: |
14 Anders: om krijg te voeren twee en veertig maanden, dat is, duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan zie de verklaring op het eerste vers van dit hoofdstuk, en op Openb. 12:6. Openb. 12:6 (kt.) En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. |
c Openb. 11:2. Openb. 11:2 En laat het voorhof dat van buiten den tempel is, uit, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. |
6 En het opende zijn mond 15tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en 16Zijn tabernakel, en 17die in den hemel wonen. | | 15 Namelijk alzo het zichzelven de macht en namen Gods in de daad toeschrijft. Want hij zit in den tempel Gods, en verheft zichzelven boven al wat God genaamd wordt, 2 Thess. 2:4. 2 Thess. 2:4 Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. |
16 Hierdoor verstaan enigen de ware kerke Gods, die hij voor ketters en in den ban verklaart en uitkrijt voor de gehele wereld. Anderen verstaan hierdoor het lichaam van Christus, hetwelk een tabernakel van Zijn Godheid genaamd wordt, Joh. 1:14. Hebr. 9:11, 12, en hetwelk door de mis lasterlijk mishandeld wordt. Beide is waarachtig. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
17 Dat is, de engelen en zalige zielen, die hij, zoveel in hem is, in afgoden verandert, en met welke hij geestelijke hoererij bedrijft; waarmede hij de koningen en volken der aarde dronken maakt, gelijk Openbaring 17 zal worden verklaard. Hetwelk de meeste kleinering is en lastering, die hij hun zou kunnen aandoen; gelijk Paulus en Barnabas, wanneer men hun Goddelijke eer wilde aandoen, daarover hun klederen hebben gescheurd, Hand. 14:14, hetwelk in het horen van godslastering placht te geschieden, als te zien is 2 Kon. 18:37. Matth. 26:65. Openbaring 17 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; Hand. 14:14 Maar de apostelen Bárnabas en Paulus dat horende, scheurden hun klederen en sprongen onder de schare, roepende, 2 Kon. 18:37 Toen kwam Eljakim, de zoon van Hilkía, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier, tot Hizkía, met gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsaké te kennen. Matth. 26:65 Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord. |
7 En dhetzelve werd macht gegeven om 18den heiligen krijg aan te doen, en om 19die te overwinnen; en 20hetzelve werd macht gegeven over alle geslacht en taal en volk. | | d Dan. 7:21. Openb. 11:7. Dan. 7:21 Ik had gezien dat dezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht, Openb. 11:7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen en zal hen doden. |
18 Dat is, de ware gelovigen en belijders van Christus’ Naam, gelijk van die twee getuigen hiervoor Openb. 11:7 ook gezegd is. Openb. 11:7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen en zal hen doden. |
19 Namelijk door lichamelijke overwinningen, zo tegen de bijzondere gelovigen, met hen te doden, als tegen hun vergaderingen, door dezelve te verstoren en te verwoesten; waarvan de boeken der martelaren vol zijn van voorbeelden. Hoewel de gelovigen altijd den draak en het beest hebben overwonnen, naar den geest, gelijk de gelovige zielen roemen en lofzingen Openb. 12:11, en gelijk van hen getuigd wordt in ditzelfde hoofdstuk vers 8. Openb. 12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. vers 8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. |
20 Namelijk door een rechtvaardig oordeel Gods, Die een kracht der dwalingen gezonden heeft onder deze volken, opdat zij de leugen zouden geloven, en allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloven, 2 Thess. 2:10, 11. 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, e21welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams 22Dat geslacht is, fvan de grondlegging der wereld. | | e Ex. 32:33. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 20:12; 21:27. Ex. 32:33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. |
21 Dat is, welke van God in Christus niet zijn uitverkoren, gelijk Paulus spreekt Ef. 1:4. Zie dergelijk Luk. 10:20. Openb. 20:12. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
22 Enigen voegen deze laatste woorden van de grondlegging der wereld met de voorgaande woorden welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, gelijk Paulus van de verkiezing in Christus spreekt, Ef. 1:4. Anderen, bij de laatste woorden Dat geslacht is. Want hoewel Christus in de daad niet is geslacht, dan als Hij voor ons aan het kruis geleden heeft, zo is nochtans dezelve Zijn dood en offerande van het begin der wereld krachtig geweest tot verlossing Zijner gelovigen, en Hij is van den beginne geslacht in Gods besluit, in Gods beloften, en in het geloof der uitverkorenen, gelijk van Abraham gezegd wordt, Joh. 8:56, en van Mozes, Hebr. 11:26. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hebr. 11:26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. |
f Openb. 17:8. Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. |
9 Indien iemand oren heeft, die hore. | | |
10 23Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis; gindien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. hHier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. | | 23 Gr. Indien iemand de gevangenis samenleidt, dat is, een menigte der gevangenen. Dit wordt hierbij gevoegd tot besluit, en tot troost der gelovigen, namelijk dat die onrechtvaardige mensen, óf hier in deze wereld nog gelijke vergelding zullen ontvangen, gelijk menigmaal geschiedt; óf tenminste in de toekomende, wanneer zij met het beest en den valsen profeet zullen geworpen worden in den poel des vuurs, en door het geestelijke zwaard van Christus, dat uit Zijn mond komt, gedood worden met den eeuwigen dood, gelijk hierna Openb. 19:20 wordt gesproken. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
g Gen. 9:6. Matth. 26:52. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Matth. 26:52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. |
h Openb. 14:12. Openb. 14:12 Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus. |
Het beest uit de aarde |
11 24En ik zag een ander beest iuit de aarde opkomen, en 25het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, 26en het sprak als de draak. | | 24 Dat de opkomst van dit andere beest uit de aarde den antichrist betekent, is buiten twijfel bij alle uitleggers; die zichzelven onder de gedaante van het eerste beest opdoet als een prins der wereld, en als een God op aarde, gelijk tot nu toe is aangewezen, maar nu voortkomt als een valse profeet, die de gehele wereld door zijn afgoderij en valse leer verleidt, gelijk uit het vervolg zal blijken. |
i Openb. 11:7. Openb. 11:7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen en zal hen doden. |
25 Dat is, hij gedraagt zich in den uiterlijken schijn, en in zijn belijdenis, alsof hij de stadhouder van Christus, van het Lam Gods, ware, en een dienaar aller dienaren van Christus. |
26 Dat is, voert in leringen die de Schrift noemt leringen der duivelen, 1 Tim. 4:1. Zie ook Matth. 7:15. 2 Kor. 11:14. Doch enigen verstaan hierdoor de macht die hij zich aanmatigt, van den hemel te sluiten en te openen. 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, Matth. 7:15 Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar vanbinnen zijn zij grijpende wolven. 2 Kor. 11:14 En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts. |
12 En 27het oefent al de macht van het eerste beest kin tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt dat 28de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks ldodelijke wond genezen was. | | 27 Dat is, vervolgt en verdrukt de kerk van Christus met zijn geestelijke macht, door zijn instrumenten zijner geestelijke hiërarchie, met zijn inquisities, plakkaten, bannen uit de gemeenschap zijner kerk, en dergelijke; gelijk hij ook doet met zijn wereldlijke instrumenten, door bloedige plakkaten, en straffen met zwaard en vuur. |
k Openb. 19:20. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
28 Dat is, de wereldse en aardse mensen, waartegen hiervoor gesteld zijn degenen die geschreven zijn in den hemel en in het boek des Lams. |
l vers 3. vers 3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood gewond, en zijn dodelijke wond werd genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest. |
13 En 29het doet mgrote tekenen, zodat het ook 30vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de mensen; | | 29 Namelijk die de apostel noemt tekenen der leugenen, 2 Thess. 2:9, omdat zij ten dele versierd zijn, ten dele van den satan geschieden tot bevestiging der leugenen. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, |
m 2 Thess. 2:9. Openb. 16:14. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
30 Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de bliksem van zijn excommunicaties en verbanningen, waardoor hij niet alleen het gemene volk, maar ook koningen en prinsen en gehele koninkrijken en republieken verschrikt, gelijk uit de historiën bekend is. Hoewel ook enige dergelijke wonderen van sommige roomse bisschoppen zijn geroemd. |
14 En nverleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, 31een beeld zouden maken. | | n Deut. 13:1. Matth. 24:24. Openb. 16:14; 19:20. Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
31 Dit wordt van sommigen van den beeldendienst in het gemeen verstaan, dien al degenen die onder den antichrist zijn, moeten aannemen, gelijk de onderzaten van den koning van Babel, Dan. 3:1, het beeld van den koning van Babel, op straffe des vuurs, moesten aanbidden. Doch wordt van anderen niet onbekwamelijk verstaan van zijn geestelijke heerschappij, die hij door zijn geestelijkheid in alle geestelijke hoven, zo zij die noemen, alom heeft opgericht; en die alle volken als een beeld van hun overste alom moeten aanbidden en zichzelven onderwerpen. Waarop de volgende eigenschappen van dit beeld allerbest passen. Dan. 3:1 DE koning Nebukadnézar maakte een beeld van goud, welks hoogte was zestig ellen, zijn breedte zes ellen; hij richtte het op in het dal Dura, in het landschap van Babel. |
15 En hetzelve werd macht gegeven 32om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die ohet beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. | | 32 Die dit verstaan van den beeldendienst, duiden dit op de beelden door welke de satan (gelijk tot Eva door de slang) somwijlen heeft gesproken; of door welke hun geestelijken versierd hebben dat de heiligen, die door dezelve zijn afgebeeld, ook zouden gesproken hebben, gelijk in hun legenden verscheidene voorbeelden daarvan voorkomen, om dezen afgodischen dienst alzo te meerder geloof en geest te geven. Anderen duiden het op de privileges der genoemde geestelijke hoven, en hun inquisities, waardoor zij ontzaglijk zijn voor kleinen en groten, en waardoor zij er zeer velen, die hun macht niet willen erkennen en hun afgoderij navolgen, ter dood toe hebben vervolgd en door de handen der overheden doen sterven. |
o Openb. 19:20. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, p33een merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, | | p Openb. 19:20. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
33 Dit wordt bekwamelijk van hun chrisma of oliesel verstaan, waardoor eenieder in hun sacrament van confirmatie of vormsel, hetwelk zij boven den doop van Christus verheffen, op zijn voorhoofd moet worden getekend; gelijk ook hun geestelijken in het ontvangen van hun ordeningen, aan hun hoofden, handen en vingers op dergelijke wijze gezalfd en gemerkt worden, welke merktekenen zij noemen onuitwisbaar, en zonder welke zij hun geestelijk koopmanschap niet mogen uitdelen, noch ook zelfs onder andere mensen met vrede handelen of verkeren. |
17 En dat niemand mag kopen of verkopen dan die dat merkteken heeft, q34of den naam van het beest, of 35het getal zijns naams. | | q Openb. 14:11. Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. |
34 Dat is, de belijdenis dat zij rooms-katholiek, of goede pausgezinden zijn, die zij houden voor het hoofd der kerk, en die in zijn leer en inzettingen niet kan dwalen. |
35 Dat is, de Latijnse of roomse kerk toegedaan, die haar voornaamste godsdienstige verrichtingen in het Latijn doet, en haar gebeden ook in het Latijn, ook zonder verstaan dergenen die ze doen, haar dienaren opdringt; welke naam rooms, of Latijns, dit getal zijns naams oplevert, als volgt. |
18 Hier is rde wijsheid: die het verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is 36een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig. | | r Openb. 17:9. Openb. 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit, |
36 Dat is, een getal dat berekend wordt door de letters van den naam eens mensen, of ener orde van mensen, naar de Hebreeuwse of Griekse wijze, die de letters van hun ab gebruiken om het getal uit te drukken; en hoewel hierover verscheidene verklaringen gedaan worden, zo is de oudste en waarschijnlijkste de verklaring van Irenaeus, die kort na de tijden des apostels geleefd heeft, al duizend vierhonderd vijftig jaren geleden, die dit past op het woord lateinos, in hetwelk het getal van zeshonderd zes en zestig wordt gevonden. Hetwelk met de zaak zeer wel overeenkomt, alzo de paus zich uitgeeft voor het hoofd van de Latijnse kerk, den godsdienst in de Latijnse spraak wil gepleegd hebben, en de oude Latijnse overzetting des Bijbels voor authentiek wil gehouden hebben. |