Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Openbaring – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Apocalypsis, of de Openbaring van Johannes *theologus

* Dat is, die van God en Goddelijke dingen spreekt. Alzo wordt hier Johannes de apostel, naar het gevoelen van vele oude leraars, genaamd, omdat hij van de Godheid van Christus, zo in het begin van zijn Evangelie en in zijn eersten zendbrief, alsook in deze openbaring, zeer duidelijk en overvloediglijk spreekt; gelijk ook deze gehele openbaring vol van Goddelijke gezichten en verborgenheden is. Zodat dezulken groot ongelijk hebben, die daaruit willen besluiten, dat een andere Johannes dan de apostel van Christus dit boek zou geschreven hebben; daar de oudste leraars in de christenheid, Justinus Martyr, Irenaeus, Clemens, Origenes, Hieronymus, en vele anderen dit buiten twijfel hebben gesteld, en de gehele christelijke kerk zulks, tegen het gevoelen van weinigen, daarvoor altijd heeft gehouden. Gelijk ook zijn verbanning in het eiland Patmos, en zijn naam, dien hij hier enige reizen zonder anderen titel, naar het voorbeeld der profeten, uitdrukt, genoeg uitwijzen. Alsook dat hij Christus het Woord Gods, hfdst. 19, noemt, hetwelk den apostel Johannes eigen is in zijn schriften. De Goddelijkheid van het boek zelf, en de vervulling van vele profetieën, die nu alrede van de gehele wereld wordt gezien, bewijzen ook genoeg dat niemand dan een apostel van Christus, of door Zijn Geest gedreven, dit boek kan geschreven hebben.
 

Inhoud van dit boek

DIT boek, op de wijze van een zendbrief aan de gemeenten opgesteld, is het laatste boek des Nieuwen Testaments, en als een verzegeling van hetzelve. En is van den apostel Johannes geschreven, naar de getuigenis van de oude schrijvers, omtrent vier en zestig jaren na CHRISTUS’ hemelvaart, op het einde der regering van den keizer Domitianus, van welken ook Johannes, na vele vervolgingen der Christenen, in het eiland Patmos is gebannen geweest, alwaar deze openbaring, tot troost en waarschuwing der christelijke gemeente, hem is geschied, gelijk hij zelf hfdst. 1:9 getuigt. En hoewel enige oude leraars menen dat Johannes zijn Evangelie, op het verzoek der kerken van Azië, na zijn verlossing uit dit Patmos nog zou hebben geschreven, zo is het nochtans geloofwaardiger uit het tweede vers van het eerste hoofdstuk, en anderszins, dat deze openbaring door hem het laatst is geschreven; en heeft Johannes ten aanzien van de materiën daarin begrepen, en na hem de christelijke kerk, goedgevonden het gehele Nieuwe Testament met dit boek te besluiten, gelijk ook de scherpe aanmaningen in het einde van dit boek, van niets hier toe of af te doen, hfdst. 22:18, 19, medebrengen. Dit geschrift, hoewel het, als een profetisch geschrift, sprekende van toekomende zaken, vele plaatsen heeft zwaar om te verstaan, is nochtans vol Goddelijke leringen, dienende tot wederlegging van vele ketterijen, die toen alrede te berde gebracht waren, en strekt inzonderheid om de gemeente van CHRISTUS te onderrichten wat zwarigheden haar van den duivel en zijn instrumenten, en voornamelijk van den antichrist en zijn dienaren, na dien tijd zouden overkomen; en de zware straffen die de vijanden der gemeente van tijd tot tijd, en inzonderheid in het laatste oordeel, hadden te verwachten; mitsgaders de wonderbare verlossingen die God Zijn gemeente ook van tijd tot tijd zou bewijzen; en inzonderheid de goede uitkomst en overwinning over allen, en de onuitsprekelijke heerlijkheid en gelukzaligheid, die zij na CHRISTUS’ komst ten oordeel, in het hemelse Jeruzalem, in der eeuwigheid zouden genieten. Dit boek wordt bekwamelijk in drie delen afgedeeld. Het eerste is een voorrede, begrepen in de eerste acht verzen van het eerste hoofdstuk. Het tweede is een verhaal der profetische gezichten en voorzegging der dingen die van dien tijd af de gemeente van CHRISTUS tot het einde der wereld zouden overkomen, voortdurende tot het zesde vers van het laatste hoofdstuk. Vanwaar voorts tot het einde van het boek de verzegeling en het besluit van het boek, alsook van het gehele Nieuwe Testament, verhaald wordt. Aangaande nu de voorzeggingen, beginnende van het negende vers van het eerste hoofdstuk, en eindigende met het zesde vers van hfdst. 22, die worden onder verscheidene afbeeldingen en profetische gezichten voorgesteld; waarvan enige dergelijke ook bij de profeten des Ouden Testaments, als bij Jesaja, Ezechiël, Daniël, Zacharia, en anderen worden gevonden, gelijk in de aantt. zal worden aangewezen. Alzo het Gode beliefd heeft de dingen die toekomende zijn, wel somwijlen met klare woorden, maar somwijlen ook met duistere afbeeldingen en gezichten voor te stellen, zo om onze naarstigheid in het onderzoeken derzelve te meer op te wekken, alsook om de grootheid en het gewicht derzelve te beter aan te wijzen, zo doet Hij hier ook in het bijzonder door Johannes, omdat in deze profetie vele dingen voorkomen, de plagen en veranderingen van het Romeinse rijk aangaande, die denzelven zouden gelegenheid hebben kunnen geven om de Christenen te zwaarder te vervolgen. Waarom ook Paulus, 2 Thessalonicenzen 2, van dezelve zaak handelende, enige bedekte wijzen van spreken gebruikt. De gezichten nu die in deze voorzeggingen voorkomen, zijn inzonderheid zeven. Het eerste gezicht beginnende met het negende vers van het eerste hoofdstuk, en durende tot het einde van het derde, beeldt ons CHRISTUS af in Zijn Koninklijken en Priesterlijken staat, wandelende onder de zeven kandelaren of gemeenten; mitsgaders Zijn geboden die Hij geeft om te schrijven aan de zeven gemeenten van Azië, waar Johannes meest onder had verkeerd, met de zendbrieven zelve aan die gemeenten. Het tweede gezicht is een gezicht van Gods heerlijkheid, zittende op Zijn troon, en van het Lam staande op den troon, omringd van vier en twintig ouderlingen en van vier dieren, met het boek verzegeld met zeven zegelen, en de wonderen die na het openen van elk zegel in de wereld geschied zijn; welk gezicht duurt tot het einde van het zevende hoofdstuk. Het derde gezicht is de verschijning der zeven engelen, met hun bazuinen, de een na den ander volgende, hetwelk duurt tot het einde van het elfde hoofdstuk. Het vierde gezicht is het gezicht der vrouw die in barensnood is en van den draak vervolgd wordt tot in de wildernis, en der twee beesten die de heiligen vervolgen, die door het Lam staande op den berg Sion met Zijn gezelschap van honderd vier en veertig duizend, dat Hem volgt, worden wederstaan, begrepen in het twaalfde, dertiende en veertiende hoofdstuk. Het vijfde gezicht is het gezicht der zeven fiolen en der plagen die uit dezelve fiolen worden uitgestort op den troon van het beest, beschreven in het vijftiende en zestiende hoofdstuk. Waarop volgt, in het zesde gezicht, de afbeelding van de grote hoer van Babel, zittende op het beest met zeven hoofden, dat is, op de stad met zeven bergen, en van het zware oordeel Gods over haar en over het beest, mitsgaders het triomflied der hemelse scharen, die met CHRISTUS, hun Hoofd, vergezelschapt zijn, over haar oordeel, begrepen in het zeventiende, achttiende en negentiende hoofdstuk. Het zevende gezicht stelt voor de binding des satans voor duizend jaren, met zijn loslating voor een korten tijd, en de voleinding van alle dingen daarop gevolgd, door het laatste oordeel Gods over den duivel, dood, en alle goddelozen, en door de nederdaling van het hemelse Jeruzalem tot een heerlijke en eeuwige woonstede van alle uitverkorenen, begrepen in het twintigste, een en twintigste, en in het eerste deel van het twee en twintigste hoofdstuk.

Einde inleiding Openbaring