Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Opschrift en zegengroet |
1 JUDAS,1
2een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, en broeder van 3Jakobus, aan 4de geroepenen, die 5door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus 6bewaard: |
| 1 Onder de apostelen van Christus zijn er twee geweest van dezen naam: een die toegenaamd was Iskariot, de verrader onzes Heeren, en een die ook genaamd is geweest Thaddeüs en Lebbeüs, Matth. 10:3, die om van den anderen te onderscheiden, gezegd wordt: Judas, niet de Iskariot, Joh. 14:22, welke wordt ook tot onderscheid genaamd Judas, den broeder van Jakobus, Luk. 6:16. Hand. 1:13. Deze is het die dezen zendbrief heeft geschreven. |
| Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; Joh. 14:22 Judas, niet de Iskáriot, zeide tot Hem: Heere, wat is het dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld? Luk. 6:16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskáriot, die ook de verrader geworden is. Hand. 1:13 En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus. |
| 2 Dat is, apostel. Zie Rom. 1:1. Tit. 1:1. Jak. 1:1. 2 Petr. 1:1. |
| Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Tit. 1:1 PAULUS, een dienstknecht Gods en een apostel van JEZUS CHRISTUS, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is, Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: |
| 3 Daar zijn ook onder de apostelen twee Jakobussen geweest, Matth. 10:2, 3: een die een zoon van Zebedeüs was en een broeder van den evangelist Johannes, en een die een zoon was van Alfeüs, toegenaamd de mindere. De broeder van dezen tweede was Judas; hetwelk hij in het opschrift bijvoegt, om hem van den anderen te onderscheiden, en zijn aanzien daarmede ook te versterken, alzo deze Jakobus onder de apostelen in grote achting was. Zie Luk. 6:16. Hand. 15:13. Gal. 2:9, en de aant. op het opschrift van den zendbrief van Jakobus. |
| Matth. 10:2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; Luk. 6:16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskáriot, die ook de verrader geworden is. Hand. 15:13 En nadat dezen zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
| 4 Zie Rom. 1:6. |
| Rom. 1:6 Onder welke gij ook zijt, geroepenen van Jezus Christus): |
| 5 Gr. in, namelijk door den Geest der wedergeboorte. |
| 6 Namelijk bij de zaligheid, die Hij hun verworven heeft. Zie Joh. 10:28; 17:12. 1 Petr. 1:5. |
| Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Joh. 17:12 Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde. 1 Petr. 1:5 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. |
|
2 7Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u
8vermenigvuldigd. |
| 7 Zie dergelijke groetenis Tit. 1:4. |
| Tit. 1:4 Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker. |
| 8 Zie van dit woord 1 Petr. 1:2. 2 Petr. 1:2. |
| 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. 2 Petr. 1:2 Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onzen Heere; |
Strijdt voor het geloof |
3 Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van 9de gemene zaligheid, zo heb ik 10noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat gij 11strijdt 12voor het geloof, dat 13eenmaal den heiligen 14overgeleverd is. |
| 9 Dat is, van zaken die ons aller zaligheid aangaan, die gij met ons apostelen gemeen hebt. Zie Tit. 1:3. |
| Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: |
| 10 Namelijk om hetzelve nu te doen. De reden van deze noodzakelijkheid wordt aangewezen in het volgende vers. |
| 11 Namelijk tegen de verleiding en kwade voorbeelden der goddeloze spotters, om van hen niet overwonnen en verleid te worden, tot afval of goddeloosheid, 1 Tim. 6:12. |
| 1 Tim. 6:12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. |
| 12 Dat is, voor de zuivere leer des Evangelies, gelijk 1 Tim. 4:1, om die te behouden en daarvan niet af te wijken. |
| 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, |
| 13 Dat is, die niet veranderd zal worden, maar altijd blijven zoals zij eens van Christus en de apostelen geleerd is. |
| 14 Namelijk door Christus en Zijn apostelen. |
|
4 aWant er zijn sommige mensen 15ingeslopen, bdie 16eertijds 17tot ditzelve oordeel 18tevoren opgeschreven zijn, 19goddelozen, die 20de genade onzes Gods 21veranderen in 22ontuchtigheid, en den enigen 23Heerser, 24God, en onzen Heere Jezus Christus 25verloochenen. |
| a 2 Petr. 2:1. |
| 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
| 15 Dat is, heimelijk en bedrieglijk onder de Christenen gekomen. Zie Gal. 2:4. 2 Petr. 2:1. |
| Gal. 2:4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen; 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
| b 1 Petr. 2:8. 2 Petr. 2:3. |
| 1 Petr. 2:8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. 2 Petr. 2:3 En zij zullen door gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het oordeel van overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. |
| 16 Of: al overlang, gelijk 2 Petr. 2:3. |
| 2 Petr. 2:3 En zij zullen door gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het oordeel van overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. |
| 17 Namelijk waardoor God hen rechtvaardiglijk in een verkeerden zin heeft overgeleverd, Rom. 1:24, 26, 28. 2 Thess. 2:10, 11, en hiernamaals straffen zal met de eeuwige verdoemenis. |
| Rom. 1:24 Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkander te onteren; Rom. 1:26 Daarom heeft hen God overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; Rom. 1:28 En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen: 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
| 18 Namelijk van God in het register van de verworpen mensen. Een gelijkenis van de mensen genomen, die hun registers hebben in welke zij de namen optekenen dergenen met welke zij te doen hebben, elk in zijn orde. Zie Filipp. 4:3. |
| Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. |
| 19 Dat is, die noch op God noch op Zijn dienst acht geven. |
| 20 Dat is, de leer der genade Gods. |
| 21 Gr. verzetten, overstellen, dat is, misbruiken, om daarop te vrijer te zondigen en alle ontucht te bedrijven. Zie Gal. 5:13. 1 Petr. 2:16. 2 Petr. 2:19. |
| Gal. 5:13 Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees, maar dient elkander door de liefde. 1 Petr. 2:16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. 2 Petr. 2:19 Belovende hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; want van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt. |
| 22 Of: dartelheid, geilheid, wulpsheid. |
| 23 Of: Heere. Gr. Despoten. Zie van dit woord Hand. 4:24. 2 Petr. 2:1. |
| Hand. 4:24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn; 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
| 24 Of: onzen God en Heere Jezus Christus. |
| 25 Zie de aant. op 2 Petr. 2:1. |
| 2 Petr. 2:1 (kt.) EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
|
5 Maar ik wil u 26indachtig maken, als die dit 27eenmaal weet, dat de Heere 28het volk uit Egypteland 29verlost hebbende, cwederom degenen die niet geloofden, 30verdorven heeft. |
| 26 Dat is, verhalen en in gedachtenis brengen enige voorbeelden van Gods oordelen tegen de zodanigen. |
| 27 Dat is, gewisselijk, ten volle, ten rechte, onveranderlijk. |
| 28 Namelijk van Israël. |
| 29 Gr. behouden hebbende. |
| c Num. 14:29; 26:64, 65. Ps. 106:26. 1 Kor. 10:5. Hebr. 3:17. |
| Num. 14:29 Uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaar oud en daarboven, gij die tegen Mij gemurmureerd hebt: Num. 26:64 En onder dezen was niemand uit de getelden van Mozes en Aäron, den priester, als zij de kinderen Israëls telden in de woestijn Sinaï. Num. 26:65 Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. Ps. 106:26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn, 1 Kor. 10:5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. Hebr. 3:17 Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen die gezondigd hadden, welker lichamen gevallen zijn in de woestijn? |
| 30 Dat is, omgebracht heeft in de woestijn; welke tijdelijke straf een afbeelding was van de eeuwige, Hebr. 3:17, enz. |
| Hebr. 3:17 Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen die gezondigd hadden, welker lichamen gevallen zijn in de woestijn? |
|
6 dEn de engelen die hun 31beginsel niet bewaard hebben, maar 32hun eigen woonstede verlaten hebben, eheeft Hij tot het oordeel 33des groten dags 34met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; |
| d 2 Petr. 2:4. |
| 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; |
| 31 Dat is, hun eersten staat, in welken zij naar Gods evenbeeld geschapen en in de hemelse gelukzaligheid met de goede engelen gesteld waren, Joh. 8:44. Of: oorsprong, of: heerschappij. Want het Griekse woord betekent alle drie dingen. |
| Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. |
| 32 Dat is, den hemel, de plaats der gelukzaligheid, waar de goede engelen hun woonplaats nog hebben, Matth. 24:36. Mark. 12:25. Luk. 2:15, waaruit deze afvallige engelen rechtvaardiglijk zijn verstoten. |
| Matth. 24:36 Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen. Mark. 12:25 Want als zij uit de doden zullen opgestaan zijn, zo trouwen zij niet, noch worden ten huwelijk gegeven; maar zij zijn gelijk engelen, die in de hemelen zijn. Luk. 2:15 En het geschiedde als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan tot Bethlehem en laat ons zien het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan. |
| e 2 Petr. 2:4. |
| 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; |
| 33 Namelijk in welken dat grote werk van de opstanding en het oordeel aller mensen, en de voleinding der wereld geschieden zal, en Christus in Zijn heerlijkheid zal verschijnen. |
| 34 Zie de aant. op 2 Petr. 2:4. |
| 2 Petr. 2:4 (kt.) Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; |
|
7 fGelijk Sódom en Gomórra, en 35de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als 36deze gehoereerd hebben, en 37ander vlees zijn nagegaan, 38tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf 39des eeuwigen vuurs. |
| f Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:49. Hos. 11:8. Amos 4:11. Luk. 17:29. 2 Petr. 2:6. |
| Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Ez. 16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Luk. 17:29 Maar op welken dag Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf hen allen. 2 Petr. 2:6 En de steden van Sódom en Gomórra tot as verbrandende met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet dengenen die goddelooslijk zouden leven; |
| 35 Namelijk Adama en Zeboïm, gelijk dezelve genaamd worden Deut. 29:23. |
| Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; |
| 36 Namelijk inwoners van Sodom en Gomorra. |
| 37 Zo beschrijft de apostel met eerbare woorden de gruwelijke zonde der Sodomieten. Zie Rom. 1:27. |
| Rom. 1:27 En insgelijks ook de mannen nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende. |
| 38 Namelijk van Gods rechtvaardigen toorn en straf tegen zodanige zondaars, om zich daaraan te kunnen spiegelen. |
| 39 Zie van deze straf Matth. 25:41. |
| Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |
Wee over de dwaalleraars |
8 Desgelijks evenwel ook 40dezen, 41in slaap gebracht zijnde, verontreinigen 42het vlees, en verwerpen 43de heerschappij, en lasteren 44de heerlijkheden. |
| 40 Namelijk goddeloze mensen, van dewelke hij gesproken heeft vers 4. |
| vers 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
| 41 Of: dromende. Dit wordt verstaan óf naar de letter, óf geestelijkerwijze, dat zij van den satan gelijk als in een slaap der zonde gewiegd zijnde, hun vlees ontreinigen met hoererijen, overspel, enz. |
| 42 Dat is, hun lichamen, in welke deze zonden gedaan worden, en die daardoor worden verontreinigd. Zie 1 Kor. 6:18. |
| 1 Kor. 6:18 Vliedt de hoererij. Alle zonde die de mens doet, is buiten het lichaam; maar die hoererij bedrijft, die zondigt tegen zijn eigen lichaam. |
| 43 Dat is, degenen die in overheid zijn gesteld, en het ambt zelf. |
| 44 Dat is, degenen die over de mensen in hoogheid, macht, eer en groot aanzien zijn gesteld. Zie 2 Petr. 2:10. |
| 2 Petr. 2:10 Maar allermeest degenen die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren; |
|
9 Maar g45Michaël, 46de archangel, 47toen hij met den duivel twistte, en handelde van 48het lichaam van Mozes, hdurfde geen 49oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: i50De Heere bestraffe u. |
| g Dan. 10:13; 12:1. Openb. 12:7. |
| Dan. 10:13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. Dan. 12:1 EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. Openb. 12:7 En er werd krijg in den hemel: Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. |
| 45 Dit is de eigennaam van den archangel, die ook gevonden wordt Dan. 10:13; 12:1. Openb. 12:7, en is zoveel te zeggen als wie is gelijk God. Welke naam ook den Heere Jezus Christus wel kan toegeschreven worden; maar Hij wordt ook 1 Thess. 4:16 uitdrukkelijk van den archangel onderscheiden. |
| Dan. 10:13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. Dan. 12:1 EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. Openb. 12:7 En er werd krijg in den hemel: Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 46 Dat is, de overste engel, of een van de overste engelen. Zie van dezen naam 1 Thess. 4:16 en de aant. aldaar. |
| 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 47 Deze historie wordt in de Schriften des Ouden Testaments niet beschreven; zodat het schijnt dat Judas dit heeft óf uit enige overlevering van hand tot hand, óf uit enig geschrift dat wij nu niet hebben; gelijk hij ook vers 14 de profetie van Henoch verhaalt; gelijk ook Paulus verhaalt de namen van de Egyptische tovenaars, 2 Tim. 3:8. Waaruit niet kan besloten worden dat de Heilige Schrift zou onvolmaakt zijn. Zie de aantt. aldaar. |
| vers 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, 2 Tim. 3:8 Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde van verstand, verwerpelijk aangaande het geloof. |
| 48 Dit wordt van velen verstaan van het dode lichaam van Mozes, als hij gestorven was op den berg Nebo, hetwelk God heeft begraven op een onbekende plaats, opdat de Israëlieten met zijn dode beenderen geen afgoderij zouden begaan, gelijk van velen heden ten dage gedaan wordt met de beenderen van martelaren en andere heiligen, Deut. 34:1, 6, en menen dat de duivel dit heeft gezocht te verhinderen, om het volk tot afgoderij te brengen. |
| Deut. 34:1 TOEN ging Mozes op uit de vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot Dan toe, Deut. 34:6 En Hij begroef hem in een dal in het land van Moab, tegenover Beth-Peor; en niemand heeft zijn graf geweten tot op dezen dag. |
| h 2 Petr. 2:11. |
| 2 Petr. 2:11 Daar de engelen, in sterkte en kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. |
| 49 Dat is, lasterlijk oordeel, lasterwoorden, of scheldwoorden, waarmede iemand veroordeeld wordt. Zie 2 Petr. 2:11. |
| 2 Petr. 2:11 Daar de engelen, in sterkte en kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. |
| i Zach. 3:2. |
| Zach. 3:2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? |
| 50 Dergelijke wordt gelezen Zach. 3:2, waarop sommigen menen dat de apostel hier zou zien. |
| Zach. 3:2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? |
|
10 kMaar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij 51natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve 52verderven zij zich. |
| k 2 Petr. 2:12. |
| 2 Petr. 2:12 Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; |
| 51 Dat is, door de uitwendige zinnen. |
| 52 Namelijk doordien zij die dingen met overdaad en ontuchtigheid misbruiken, waarmede zij lichaam en ziel verderven. |
|
11 53Wee hun, want zij zijn 54den weg van lKaïn ingegaan, en door mde verleiding van 55het loon van Bíleam zijn zij heengestort, nen zijn 56door de tegenspreking van Korach 57vergaan. |
| 53 Dat is, hun zal een eeuwige ellende overkomen. |
| 54 Dat is, het voorbeeld van Kaïn gevolgd in hun broeders te haten en te vervolgen. |
| l Gen. 4:8. 1 Joh. 3:12. |
| Gen. 4:8 En Kaïn sprak met zijn broeder Abel; en het geschiedde als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Abel opstond, en sloeg hem dood. 1 Joh. 3:12 Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was en zijn broeder doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig. |
| m Num. 22:7, 21. 2 Petr. 2:15. |
| Num. 22:7 Toen gingen de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot Bíleam en spraken tot hem de woorden van Balak. Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. 2 Petr. 2:15 Die den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en volgen den weg van Bíleam, den zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft; |
| 55 Dat is, gelijk Bileam door gierigheid, omwille van het loon, zich heeft laten verleiden om Gods volk te vloeken, hoewel God hem zulks heeft verhinderd, zo leren dezen ook valse leringen, en lasteren de rechte leer, om vuil gewins wil. Gr. uitgestort, dat is, gelijk als uitgegoten water vanzelf heenvliet, alzo worden zij uit grote gierigheid daarheen gedreven. |
| n Num. 16:1. |
| Num. 16:1 KORACH
nu, de zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abíram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. |
| 56 Dat is, navolgende de wederspannigheid en oproerigheid van Korach tegen hun overheid. |
| 57 Of: in het verderf gebracht, gelijk Korach met zijn metgezellen Dathan en Abiram, en al wat zij hadden, levend in de aarde verzonken zijn, Num. 16:31, enz. |
| Num. 16:31 En het geschiedde als hij geëindigd had al deze woorden te spreken, zo werd het aardrijk dat onder hen was, gekloofd; |
|
12 Dezen zijn ovlekken in uw 58liefdemaaltijden, en als zij 59met u ter maaltijd zijn, 60weiden zij zichzelven 61zonder vrees; zij zijn pwaterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen 62in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, 63tweemaal verstorven, en ontworteld; |
| o 2 Petr. 2:13. |
| 2 Petr. 2:13 En zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse weelde hun
vermaak achten, zijnde vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn; |
| 58 Gr. agapais, dat is, liefden. Zo werden genaamd de maaltijden die de eerste Christenen plachten met elkander tot versterking der liefde te houden, als het Avondmaal was gehouden; van welke de apostel Paulus spreekt 1 Kor. 11:21, 22, en die beschreven worden van Tertullianus, Apologeticum, hfdst. 39. |
| 1 Kor. 11:21 Want in het eten neemt een iegelijk tevoren zijn eigen avondmaal; en deze is hongerig, en de ander is dronken. 1 Kor. 11:22 Hebt gij dan geen huizen, om daar te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods, en beschaamt gij degenen die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik u niet. |
| 59 Dat is, van u tot een bijzonderen maaltijd genood zijn. |
| 60 Dat is, met gulzigheid en overdadigheid vullen en mesten zij zichzelven. Zie Ez. 34:2. |
| Ez. 34:2 Mensenkind, profeteer tegen de herders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? |
| 61 Namelijk van daarover van God gestraft te zullen worden; of ook van schande voor de mensen. |
| p 2 Petr. 2:17. |
| 2 Petr. 2:17 Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
| 62 Dat is, die alsdan noch vruchten noch bladeren hebben. Of: die wel somwijlen bloeisels en beginsel van vruchten voortbrengen, maar die vergaan en afvallen. |
| 63 Dat is, ganselijk, noch vruchten noch bladeren hebbende. |
|
13 q64Wilde baren der zee, hun eigen schande 65opschuimende; 66dwalende sterren, denwelken 67de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
| q Jes. 57:20. |
| Jes. 57:20 Doch de goddelozen zijn als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en modder op. |
| 64 Dat is, onstuimige, wrede. |
| 65 Dat is, als schuim en vuiligheid uitwerpende, namelijk hun onstuimige vuile en lasterlijke woorden en schandelijke daden. |
| 66 Dat is, planeten; hoewel hun loop zeker is, zo schijnen zij ons nochtans te dwalen, omdat hun loop niet eenparig is met de andere sterren. Daarbij vergelijkt hij hun ongestadigheid. |
| 67 Zie de verklaring daarvan 2 Petr. 2:17. |
| 2 Petr. 2:17 Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
|
14 En van dezen heeft ook rHenoch, 68de zevende van Adam, 69geprofeteerd, zeggende: sZie, de Heere 70is gekomen met Zijn 71vele duizenden heiligen, |
| r Gen. 5:18. |
| Gen. 5:18 En Jered leefde honderd twee en zestig jaar, en hij gewon Henoch. |
| 68 Namelijk Adam medegerekend zijnde, aldus: Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch. Zie Genesis 5. |
| Genesis 5 DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Godes. |
| 69 Deze profetie staat nergens in de Schriften des Ouden Testaments beschreven, maar schijnt van hand tot hand onder de Joden overgeleverd te zijn, en God heeft door den apostel Judas dezelve laten opschrijven onder de heilige Schriften, om eeuwiglijk in de gemeente bewaard te worden. Zie vers 9. |
| vers 9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u. |
| s Dan. 7:10. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. 1 Thess. 1:10 En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn. 2 Thess. 1:10 Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |
| 70 Dat is, zal komen. Alzo spreken de profeten om daarmede aan te wijzen de zekerheid van de vervulling der profetie, alsof die al geschiedde of geschied ware. Zie 1 Kor. 16:22. |
| 1 Kor. 16:22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha. |
| 71 Gr. heilige tienduizenden, namelijk van engelen. Een zeker getal voor een onzeker groot getal. Zie Dan. 7:10. Matth. 24:31; 25:31. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Matth. 24:31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
|
15 Om gericht 72te houden tegen 73allen, en 74te straffen alle 75goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en tvanwege al 76de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen 77Hem gesproken hebben. |
| 72 Gr. te doen, of: oordeel te vellen. |
| 73 Namelijk ongelovige en onboetvaardige zondaren. Want hier wordt gesproken van het oordeel van verdoemenis, in welke de gelovige en boetvaardige zondaren niet zullen komen, Joh. 5:24. |
| Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. |
| 74 Gr. te bestraffen, of: te overtuigen. |
| 75 Dat is, die onder hen in goddeloosheid uitsteken en de godzaligen lasteren, vervolgen en verdrukken; hoedanigen hier van den apostel beschreven worden. |
| t Matth. 12:36. |
| Matth. 12:36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels. |
| 76 Dat is, niet alleen over hun goddeloze werken, maar ook over hun ongerijmde lasterlijke en smadelijke woorden, die hard zijn om te verdragen. |
| 77 Namelijk den Heere, Die komen zal om het gericht te houden, vers 14. Dat is, tegen Zijn Persoon, leer en gemeente. |
| vers 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, |
|
16 Dezen zijn 78murmureerders, 79klagers over hun staat, wandelende naar 80hun begeerlijkheden; ven hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen, 81verwonderende zich over de personen 82om des voordeels wil. |
| 78 Namelijk zo tegen God, dat Hij hun niet genoegdoet; als tegen de mensen, en voornamelijk die over hen gesteld zijn, met welker regering zij niet tevreden zijn. |
| 79 Dat is, niet tevreden zijnde met den staat dien of het deel dat God hun toegeschikt heeft. |
| 80 Namelijk vleselijke begeerlijkheden. Zie Rom. 8:1, 5. 2 Kor. 10:3. Gal. 5:16. 2 Petr. 3:3. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. 2 Kor. 10:3 Want wandelende in het vlees, voeren wij den krijg niet naar het vlees; Gal. 5:16 En ik zeg: Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, |
| v 2 Petr. 2:18. |
| 2 Petr. 2:18 Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken door de begeerlijkheden des vleses en door ontuchtigheden degenen die waarlijk ontvloden waren van degenen die in dwaling wandelen; |
| 81 Dat is, als met een verwondering prijzende en pluimstrijkende de personen die om hun rijkdom of macht in aanzien zijn, en hun bevorderlijk kunnen wezen. |
| 82 Om door deze pluimstrijkerij van hen voordeel te bekomen. |
De roeping der lezers |
17 Maar geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn 83door de apostelen van onzen Heere Jezus Christus; |
| 83 Hieruit volgt niet dat deze Judas niet mede een apostel van Christus zou geweest zijn; want ook Petrus maakt gewag van de zendbrieven van Paulus, 2 Petr. 3:15; maar alleen dat hij na de andere apostelen heeft geschreven. Hij ziet hier voornamelijk op de apostelen Paulus en Petrus. |
| 2 Petr. 3:15 En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft, |
|
18 Dat zij u gezegd hebben xdat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun 84goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. |
| x Hand. 20:29. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1; 4:3. 2 Petr. 2:1; 3:3. |
| Hand. 20:29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. 2 Tim. 4:3 Want er zal een tijd zijn wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, |
| 84 Gr. begeerlijkheden der goddeloosheden. |
|
19 Dezen zijn het die zichzelven 85afscheiden, 86natuurlijke mensen, 87den Geest niet hebbende. |
| 85 Namelijk van de heilige vergaderingen der gelovigen. Of: scheiding en scheuring in de gemeente maken. |
| 86 Gr. ziellijke, gelijk 1 Kor. 2:14. Jak. 3:15. Zie de aantt. aldaar. |
| 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Jak. 3:15 Deze is de wijsheid niet die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. |
| 87 Namelijk Gods, dat is, den Geest der wedergeboorte; hetwelk daaruit blijkt, omdat hun vleselijke begeerlijkheden in hen de overhand hebben en heersen; wat niet geschiedt in degenen die den Geest der wedergeboorte hebben. |
|
20 Maar geliefden, 88bouwt gij 89uzelven op 90uw allerheiligst geloof, 91biddende 92in den Heiligen Geest; |
| 88 Of: sticht, dat is, stelt uw fundament vast, en neemt dagelijks meer en meer toe in het geloof. |
| 89 Of: elkander, gelijk 1 Thess. 5:11. |
| 1 Thess. 5:11 Daarom, vermaant elkander, en sticht de een den ander, gelijk gij ook doet. |
| 90 Dat is, op het vertrouwen dat gij hebt op den Zaligmaker Jezus Christus, om datzelve te behouden, daarin toe te nemen, en daarop alle christelijke deugden te vestigen, Rom. 14:23. Hebr. 11:6. Of: op de leer der heilige profeten en apostelen, die gij geloofd en eenmaal aangenomen hebt, Ef. 2:20, daarin dagelijks meer en meer toenemende, en bij dezelve vast blijvende. |
| Rom. 14:23 Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Hebr. 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
| 91 Namelijk God, dat Hij door Zijn Goddelijke genade en kracht u daarin versterke. Waaruit blijkt, als wij vermaand worden om onszelven te stichten en te bewaren, dat zulke bewaring niet uit onze krachten voortkomt, maar uit de genade en kracht Gods, Dien wij daarom moeten bidden. |
| 92 Of: door den Heiligen Geest, Rom. 8:26. |
| Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. |
|
21 93Bewaart 94uzelven 95in de liefde Gods, verwachtende 96de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. |
| 93 Namelijk zorgvuldiglijk aanwendende alle middelen om daarin te blijven en toe te nemen. Zie het voorgaande vers. |
| 94 Of: elkander, gelijk tevoren. |
| 95 Dit kan verstaan worden, óf in de liefde met welke God ons liefheeft, om in Zijn gunst en vriendschap te blijven; óf in de liefde die wij God toedragen, om daarin te volharden en toe te nemen; naar beide moeten wij trachten. Doch het tweede schijnt met des apostels doel meer overeen te komen. |
| 96 Dat is, de genadige sententie, of het vonnis, dat Hij over ons gelovigen, zonder onze verdiensten, uit enkel barmhartigheid, zal uitspreken in den dag des oordeels, Matth. 25:34. |
| Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
|
22 En 97ontfermt u wel over enigen, 98onderscheid makende; |
| 97 Dat is, bestraft en vermaant enigen uit barmhartigheid en medelijden over hun zwakheid, namelijk die uit zwakheid zondigen en niet moedwillig zijn, Gal. 6:1. |
| Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. |
| 98 Namelijk tussen zwakken en moedwilligen, tussen leerzamen en hardnekkigen, namelijk om uw bestraffingen en vermaningen naar elkeens gelegenheid met zoetigheid of met hardigheid aan te stellen, om hen te beter te winnen. |
|
23 Maar 99behoudt 100anderen 1door vreze, en 2grijpt hen uit het vuur; en haat ook 3den rok die van het vlees 4bevlekt is. |
| 99 Dat is, zoekt hen te behouden met goede vermaningen. Zie 1 Tim. 4:16. |
| 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. |
| 100 Namelijk die moedwillig of hardnekkig zijn. |
| 1 Gr. in vreze; dat is, zoekt hen te verschrikken met voorstelling van het vreselijk oordeel Gods, dat over zodanigen zal gaan, indien zij zich niet bekeren, 2 Tim. 4:2. |
| 2 Tim. 4:2 Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. |
| 2 Dat is, trekt hen zonder vertoeven uit het openbaar gevaar van de zaligheid te verliezen, gelijk men doet als iemand in het vuur gevallen is. Want een bekeerde zondaar is als uit het helse vuur getrokken. |
| 3 Dat is, niet alleen de onkuisheid en andere zonden zelve, maar ook wat daarmede enige gemeenschap heeft. |
| 4 Dit schijnt gezegd te worden ten opzichte van de onreinheden der wet, naar dewelke al wat iets onreins aanraakte, zelf ook voor onrein gehouden werd. |
Lofprijzing |
24 Hem nu, Die machtig is u van 5struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen 6voor Zijn heerlijkheid in vreugde, |
| 5 Of: te stoten, mistreden. |
| 6 Dat is, voor Hem Die heerlijk is. |
|
25 yDen alleen wijzen God onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en 7in alle eeuwigheid. Amen. |
| y Rom. 16:27. 1 Tim. 1:17. |
| Rom. 16:27 Denzelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
| 7 Gr. in al de eeuwen. |