Statenvertaling.nl

sample header image

Judas – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Judas

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

 
Opschrift en zegengroet
1 JUDAS,1 2een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, en broeder van 3Jakobus, aan 4de geroepenen, die 5door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus 6bewaard:
1 Onder de apostelen van Christus zijn er twee geweest van dezen naam: een die toegenaamd was Iskariot, de verrader onzes Heeren, en een die ook genaamd is geweest Thaddeüs en Lebbeüs, Matth. 10:3, die om van den anderen te onderscheiden, gezegd wordt: Judas, niet de Iskariot, Joh. 14:22, welke wordt ook tot onderscheid genaamd Judas, den broeder van Jakobus, Luk. 6:16. Hand. 1:13. Deze is het die dezen zendbrief heeft geschreven. verwijsteksten
2 Dat is, apostel. Zie Rom. 1:1. Tit. 1:1. Jak. 1:1. 2 Petr. 1:1. verwijsteksten
3 Daar zijn ook onder de apostelen twee Jakobussen geweest, Matth. 10:2, 3: een die een zoon van Zebedeüs was en een broeder van den evangelist Johannes, en een die een zoon was van Alfeüs, toegenaamd de mindere. De broeder van dezen tweede was Judas; hetwelk hij in het opschrift bijvoegt, om hem van den anderen te onderscheiden, en zijn aanzien daarmede ook te versterken, alzo deze Jakobus onder de apostelen in grote achting was. Zie Luk. 6:16. Hand. 15:13. Gal. 2:9, en de aant. op het opschrift van den zendbrief van Jakobus. verwijsteksten
4 Zie Rom. 1:6. verwijsteksten
5 Gr. in, namelijk door den Geest der wedergeboorte.
6 Namelijk bij de zaligheid, die Hij hun verworven heeft. Zie Joh. 10:28; 17:12. 1 Petr. 1:5. verwijsteksten
 
2 7Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u 8vermenigvuldigd.
7 Zie dergelijke groetenis Tit. 1:4. verwijsteksten
8 Zie van dit woord 1 Petr. 1:2. 2 Petr. 1:2. verwijsteksten
 
Strijdt voor het geloof
3 Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van 9de gemene zaligheid, zo heb ik 10noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat gij 11strijdt 12voor het geloof, dat 13eenmaal den heiligen 14overgeleverd is.
9 Dat is, van zaken die ons aller zaligheid aangaan, die gij met ons apostelen gemeen hebt. Zie Tit. 1:3. verwijsteksten
10 Namelijk om hetzelve nu te doen. De reden van deze noodzakelijkheid wordt aangewezen in het volgende vers.
11 Namelijk tegen de verleiding en kwade voorbeelden der goddeloze spotters, om van hen niet overwonnen en verleid te worden, tot afval of goddeloosheid, 1 Tim. 6:12. verwijsteksten
12 Dat is, voor de zuivere leer des Evangelies, gelijk 1 Tim. 4:1, om die te behouden en daarvan niet af te wijken. verwijsteksten
13 Dat is, die niet veranderd zal worden, maar altijd blijven zoals zij eens van Christus en de apostelen geleerd is.
14 Namelijk door Christus en Zijn apostelen.
 
4 aWant er zijn sommige mensen 15ingeslopen, bdie 16eertijds 17tot ditzelve oordeel 18tevoren opgeschreven zijn, 19goddelozen, die 20de genade onzes Gods 21veranderen in 22ontuchtigheid, en den enigen 23Heerser, 24God, en onzen Heere Jezus Christus 25verloochenen.
a 2 Petr. 2:1. verwijsteksten
15 Dat is, heimelijk en bedrieglijk onder de Christenen gekomen. Zie Gal. 2:4. 2 Petr. 2:1. verwijsteksten
b 1 Petr. 2:8. 2 Petr. 2:3. verwijsteksten
16 Of: al overlang, gelijk 2 Petr. 2:3. verwijsteksten
17 Namelijk waardoor God hen rechtvaardiglijk in een verkeerden zin heeft overgeleverd, Rom. 1:24, 26, 28. 2 Thess. 2:10, 11, en hiernamaals straffen zal met de eeuwige verdoemenis. verwijsteksten
18 Namelijk van God in het register van de verworpen mensen. Een gelijkenis van de mensen genomen, die hun registers hebben in welke zij de namen optekenen dergenen met welke zij te doen hebben, elk in zijn orde. Zie Filipp. 4:3. verwijsteksten
19 Dat is, die noch op God noch op Zijn dienst acht geven.
20 Dat is, de leer der genade Gods.
21 Gr. verzetten, overstellen, dat is, misbruiken, om daarop te vrijer te zondigen en alle ontucht te bedrijven. Zie Gal. 5:13. 1 Petr. 2:16. 2 Petr. 2:19. verwijsteksten
22 Of: dartelheid, geilheid, wulpsheid.
23 Of: Heere. Gr. Despoten. Zie van dit woord Hand. 4:24. 2 Petr. 2:1. verwijsteksten
24 Of: onzen God en Heere Jezus Christus.
25 Zie de aant. op 2 Petr. 2:1. verwijsteksten
 
5 Maar ik wil u 26indachtig maken, als die dit 27eenmaal weet, dat de Heere 28het volk uit Egypteland 29verlost hebbende, cwederom degenen die niet geloofden, 30verdorven heeft.
26 Dat is, verhalen en in gedachtenis brengen enige voorbeelden van Gods oordelen tegen de zodanigen.
27 Dat is, gewisselijk, ten volle, ten rechte, onveranderlijk.
28 Namelijk van Israël.
29 Gr. behouden hebbende.
c Num. 14:29; 26:64, 65. Ps. 106:26. 1 Kor. 10:5. Hebr. 3:17. verwijsteksten
30 Dat is, omgebracht heeft in de woestijn; welke tijdelijke straf een afbeelding was van de eeuwige, Hebr. 3:17, enz. verwijsteksten
 
6 dEn de engelen die hun 31beginsel niet bewaard hebben, maar 32hun eigen woonstede verlaten hebben, eheeft Hij tot het oordeel 33des groten dags 34met eeuwige banden onder de duisternis bewaard;
d 2 Petr. 2:4. verwijsteksten
31 Dat is, hun eersten staat, in welken zij naar Gods evenbeeld geschapen en in de hemelse gelukzaligheid met de goede engelen gesteld waren, Joh. 8:44. Of: oorsprong, of: heerschappij. Want het Griekse woord betekent alle drie dingen. verwijsteksten
32 Dat is, den hemel, de plaats der gelukzaligheid, waar de goede engelen hun woonplaats nog hebben, Matth. 24:36. Mark. 12:25. Luk. 2:15, waaruit deze afvallige engelen rechtvaardiglijk zijn verstoten. verwijsteksten
e 2 Petr. 2:4. verwijsteksten
33 Namelijk in welken dat grote werk van de opstanding en het oordeel aller mensen, en de voleinding der wereld geschieden zal, en Christus in Zijn heerlijkheid zal verschijnen.
34 Zie de aant. op 2 Petr. 2:4. verwijsteksten
 
7 fGelijk Sódom en Gomórra, en 35de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als 36deze gehoereerd hebben, en 37ander vlees zijn nagegaan, 38tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf 39des eeuwigen vuurs.
f Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:49. Hos. 11:8. Amos 4:11. Luk. 17:29. 2 Petr. 2:6. verwijsteksten
35 Namelijk Adama en Zeboïm, gelijk dezelve genaamd worden Deut. 29:23. verwijsteksten
36 Namelijk inwoners van Sodom en Gomorra.
37 Zo beschrijft de apostel met eerbare woorden de gruwelijke zonde der Sodomieten. Zie Rom. 1:27. verwijsteksten
38 Namelijk van Gods rechtvaardigen toorn en straf tegen zodanige zondaars, om zich daaraan te kunnen spiegelen.
39 Zie van deze straf Matth. 25:41. verwijsteksten
 
Wee over de dwaalleraars
8 Desgelijks evenwel ook 40dezen, 41in slaap gebracht zijnde, verontreinigen 42het vlees, en verwerpen 43de heerschappij, en lasteren 44de heerlijkheden.
40 Namelijk goddeloze mensen, van dewelke hij gesproken heeft vers 4. verwijsteksten
41 Of: dromende. Dit wordt verstaan óf naar de letter, óf geestelijkerwijze, dat zij van den satan gelijk als in een slaap der zonde gewiegd zijnde, hun vlees ontreinigen met hoererijen, overspel, enz.
42 Dat is, hun lichamen, in welke deze zonden gedaan worden, en die daardoor worden verontreinigd. Zie 1 Kor. 6:18. verwijsteksten
43 Dat is, degenen die in overheid zijn gesteld, en het ambt zelf.
44 Dat is, degenen die over de mensen in hoogheid, macht, eer en groot aanzien zijn gesteld. Zie 2 Petr. 2:10. verwijsteksten
 
9 Maar g45Michaël, 46de archangel, 47toen hij met den duivel twistte, en handelde van 48het lichaam van Mozes, hdurfde geen 49oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: i50De Heere bestraffe u.
g Dan. 10:13; 12:1. Openb. 12:7. verwijsteksten
45 Dit is de eigennaam van den archangel, die ook gevonden wordt Dan. 10:13; 12:1. Openb. 12:7, en is zoveel te zeggen als wie is gelijk God. Welke naam ook den Heere Jezus Christus wel kan toegeschreven worden; maar Hij wordt ook 1 Thess. 4:16 uitdrukkelijk van den archangel onderscheiden. verwijsteksten
46 Dat is, de overste engel, of een van de overste engelen. Zie van dezen naam 1 Thess. 4:16 en de aant. aldaar. verwijsteksten
47 Deze historie wordt in de Schriften des Ouden Testaments niet beschreven; zodat het schijnt dat Judas dit heeft óf uit enige overlevering van hand tot hand, óf uit enig geschrift dat wij nu niet hebben; gelijk hij ook vers 14 de profetie van Henoch verhaalt; gelijk ook Paulus verhaalt de namen van de Egyptische tovenaars, 2 Tim. 3:8. Waaruit niet kan besloten worden dat de Heilige Schrift zou onvolmaakt zijn. Zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
48 Dit wordt van velen verstaan van het dode lichaam van Mozes, als hij gestorven was op den berg Nebo, hetwelk God heeft begraven op een onbekende plaats, opdat de Israëlieten met zijn dode beenderen geen afgoderij zouden begaan, gelijk van velen heden ten dage gedaan wordt met de beenderen van martelaren en andere heiligen, Deut. 34:1, 6, en menen dat de duivel dit heeft gezocht te verhinderen, om het volk tot afgoderij te brengen. verwijsteksten
h 2 Petr. 2:11. verwijsteksten
49 Dat is, lasterlijk oordeel, lasterwoorden, of scheldwoorden, waarmede iemand veroordeeld wordt. Zie 2 Petr. 2:11. verwijsteksten
i Zach. 3:2. verwijsteksten
50 Dergelijke wordt gelezen Zach. 3:2, waarop sommigen menen dat de apostel hier zou zien. verwijsteksten
 
10 kMaar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij 51natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve 52verderven zij zich.
k 2 Petr. 2:12. verwijsteksten
51 Dat is, door de uitwendige zinnen.
52 Namelijk doordien zij die dingen met overdaad en ontuchtigheid misbruiken, waarmede zij lichaam en ziel verderven.
 
11 53Wee hun, want zij zijn 54den weg van lKaïn ingegaan, en door mde verleiding van 55het loon van Bíleam zijn zij heengestort, nen zijn 56door de tegenspreking van Korach 57vergaan.
53 Dat is, hun zal een eeuwige ellende overkomen.
54 Dat is, het voorbeeld van Kaïn gevolgd in hun broeders te haten en te vervolgen.
l Gen. 4:8. 1 Joh. 3:12. verwijsteksten
m Num. 22:7, 21. 2 Petr. 2:15. verwijsteksten
55 Dat is, gelijk Bileam door gierigheid, omwille van het loon, zich heeft laten verleiden om Gods volk te vloeken, hoewel God hem zulks heeft verhinderd, zo leren dezen ook valse leringen, en lasteren de rechte leer, om vuil gewins wil. Gr. uitgestort, dat is, gelijk als uitgegoten water vanzelf heenvliet, alzo worden zij uit grote gierigheid daarheen gedreven.
n Num. 16:1. verwijsteksten
56 Dat is, navolgende de wederspannigheid en oproerigheid van Korach tegen hun overheid.
57 Of: in het verderf gebracht, gelijk Korach met zijn metgezellen Dathan en Abiram, en al wat zij hadden, levend in de aarde verzonken zijn, Num. 16:31, enz. verwijsteksten
 
12 Dezen zijn ovlekken in uw 58liefdemaaltijden, en als zij 59met u ter maaltijd zijn, 60weiden zij zichzelven 61zonder vrees; zij zijn pwaterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen 62in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, 63tweemaal verstorven, en ontworteld;
o 2 Petr. 2:13. verwijsteksten
58 Gr. agapais, dat is, liefden. Zo werden genaamd de maaltijden die de eerste Christenen plachten met elkander tot versterking der liefde te houden, als het Avondmaal was gehouden; van welke de apostel Paulus spreekt 1 Kor. 11:21, 22, en die beschreven worden van Tertullianus, Apologeticum, hfdst. 39. verwijsteksten
59 Dat is, van u tot een bijzonderen maaltijd genood zijn.
60 Dat is, met gulzigheid en overdadigheid vullen en mesten zij zichzelven. Zie Ez. 34:2. verwijsteksten
61 Namelijk van daarover van God gestraft te zullen worden; of ook van schande voor de mensen.
p 2 Petr. 2:17. verwijsteksten
62 Dat is, die alsdan noch vruchten noch bladeren hebben. Of: die wel somwijlen bloeisels en beginsel van vruchten voortbrengen, maar die vergaan en afvallen.
63 Dat is, ganselijk, noch vruchten noch bladeren hebbende.
 
13 q64Wilde baren der zee, hun eigen schande 65opschuimende; 66dwalende sterren, denwelken 67de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt.
q Jes. 57:20. verwijsteksten
64 Dat is, onstuimige, wrede.
65 Dat is, als schuim en vuiligheid uitwerpende, namelijk hun onstuimige vuile en lasterlijke woorden en schandelijke daden.
66 Dat is, planeten; hoewel hun loop zeker is, zo schijnen zij ons nochtans te dwalen, omdat hun loop niet eenparig is met de andere sterren. Daarbij vergelijkt hij hun ongestadigheid.
67 Zie de verklaring daarvan 2 Petr. 2:17. verwijsteksten
 
14 En van dezen heeft ook rHenoch, 68de zevende van Adam, 69geprofeteerd, zeggende: sZie, de Heere 70is gekomen met Zijn 71vele duizenden heiligen,
r Gen. 5:18. verwijsteksten
68 Namelijk Adam medegerekend zijnde, aldus: Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch. Zie Genesis 5. verwijsteksten
69 Deze profetie staat nergens in de Schriften des Ouden Testaments beschreven, maar schijnt van hand tot hand onder de Joden overgeleverd te zijn, en God heeft door den apostel Judas dezelve laten opschrijven onder de heilige Schriften, om eeuwiglijk in de gemeente bewaard te worden. Zie vers 9. verwijsteksten
s Dan. 7:10. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
70 Dat is, zal komen. Alzo spreken de profeten om daarmede aan te wijzen de zekerheid van de vervulling der profetie, alsof die al geschiedde of geschied ware. Zie 1 Kor. 16:22. verwijsteksten
71 Gr. heilige tienduizenden, namelijk van engelen. Een zeker getal voor een onzeker groot getal. Zie Dan. 7:10. Matth. 24:31; 25:31. verwijsteksten
 
15 Om gericht 72te houden tegen 73allen, en 74te straffen alle 75goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en tvanwege al 76de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen 77Hem gesproken hebben.
72 Gr. te doen, of: oordeel te vellen.
73 Namelijk ongelovige en onboetvaardige zondaren. Want hier wordt gesproken van het oordeel van verdoemenis, in welke de gelovige en boetvaardige zondaren niet zullen komen, Joh. 5:24. verwijsteksten
74 Gr. te bestraffen, of: te overtuigen.
75 Dat is, die onder hen in goddeloosheid uitsteken en de godzaligen lasteren, vervolgen en verdrukken; hoedanigen hier van den apostel beschreven worden.
t Matth. 12:36. verwijsteksten
76 Dat is, niet alleen over hun goddeloze werken, maar ook over hun ongerijmde lasterlijke en smadelijke woorden, die hard zijn om te verdragen.
77 Namelijk den Heere, Die komen zal om het gericht te houden, vers 14. Dat is, tegen Zijn Persoon, leer en gemeente. verwijsteksten
 
16 Dezen zijn 78murmureerders, 79klagers over hun staat, wandelende naar 80hun begeerlijkheden; ven hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen, 81verwonderende zich over de personen 82om des voordeels wil.
78 Namelijk zo tegen God, dat Hij hun niet genoegdoet; als tegen de mensen, en voornamelijk die over hen gesteld zijn, met welker regering zij niet tevreden zijn.
79 Dat is, niet tevreden zijnde met den staat dien of het deel dat God hun toegeschikt heeft.
80 Namelijk vleselijke begeerlijkheden. Zie Rom. 8:1, 5. 2 Kor. 10:3. Gal. 5:16. 2 Petr. 3:3. verwijsteksten
v 2 Petr. 2:18. verwijsteksten
81 Dat is, als met een verwondering prijzende en pluimstrijkende de personen die om hun rijkdom of macht in aanzien zijn, en hun bevorderlijk kunnen wezen.
82 Om door deze pluimstrijkerij van hen voordeel te bekomen.
 
De roeping der lezers
17 Maar geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn 83door de apostelen van onzen Heere Jezus Christus;
83 Hieruit volgt niet dat deze Judas niet mede een apostel van Christus zou geweest zijn; want ook Petrus maakt gewag van de zendbrieven van Paulus, 2 Petr. 3:15; maar alleen dat hij na de andere apostelen heeft geschreven. Hij ziet hier voornamelijk op de apostelen Paulus en Petrus. verwijsteksten
 
18 Dat zij u gezegd hebben xdat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun 84goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen.
x Hand. 20:29. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1; 4:3. 2 Petr. 2:1; 3:3. verwijsteksten
84 Gr. begeerlijkheden der goddeloosheden.
 
19 Dezen zijn het die zichzelven 85afscheiden, 86natuurlijke mensen, 87den Geest niet hebbende.
85 Namelijk van de heilige vergaderingen der gelovigen. Of: scheiding en scheuring in de gemeente maken.
86 Gr. ziellijke, gelijk 1 Kor. 2:14. Jak. 3:15. Zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
87 Namelijk Gods, dat is, den Geest der wedergeboorte; hetwelk daaruit blijkt, omdat hun vleselijke begeerlijkheden in hen de overhand hebben en heersen; wat niet geschiedt in degenen die den Geest der wedergeboorte hebben.
 
20 Maar geliefden, 88bouwt gij 89uzelven op 90uw allerheiligst geloof, 91biddende 92in den Heiligen Geest;
88 Of: sticht, dat is, stelt uw fundament vast, en neemt dagelijks meer en meer toe in het geloof.
89 Of: elkander, gelijk 1 Thess. 5:11. verwijsteksten
90 Dat is, op het vertrouwen dat gij hebt op den Zaligmaker Jezus Christus, om datzelve te behouden, daarin toe te nemen, en daarop alle christelijke deugden te vestigen, Rom. 14:23. Hebr. 11:6. Of: op de leer der heilige profeten en apostelen, die gij geloofd en eenmaal aangenomen hebt, Ef. 2:20, daarin dagelijks meer en meer toenemende, en bij dezelve vast blijvende. verwijsteksten
91 Namelijk God, dat Hij door Zijn Goddelijke genade en kracht u daarin versterke. Waaruit blijkt, als wij vermaand worden om onszelven te stichten en te bewaren, dat zulke bewaring niet uit onze krachten voortkomt, maar uit de genade en kracht Gods, Dien wij daarom moeten bidden.
92 Of: door den Heiligen Geest, Rom. 8:26. verwijsteksten
 
21 93Bewaart 94uzelven 95in de liefde Gods, verwachtende 96de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.
93 Namelijk zorgvuldiglijk aanwendende alle middelen om daarin te blijven en toe te nemen. Zie het voorgaande vers.
94 Of: elkander, gelijk tevoren.
95 Dit kan verstaan worden, óf in de liefde met welke God ons liefheeft, om in Zijn gunst en vriendschap te blijven; óf in de liefde die wij God toedragen, om daarin te volharden en toe te nemen; naar beide moeten wij trachten. Doch het tweede schijnt met des apostels doel meer overeen te komen.
96 Dat is, de genadige sententie, of het vonnis, dat Hij over ons gelovigen, zonder onze verdiensten, uit enkel barmhartigheid, zal uitspreken in den dag des oordeels, Matth. 25:34. verwijsteksten
 
22 En 97ontfermt u wel over enigen, 98onderscheid makende;
97 Dat is, bestraft en vermaant enigen uit barmhartigheid en medelijden over hun zwakheid, namelijk die uit zwakheid zondigen en niet moedwillig zijn, Gal. 6:1. verwijsteksten
98 Namelijk tussen zwakken en moedwilligen, tussen leerzamen en hardnekkigen, namelijk om uw bestraffingen en vermaningen naar elkeens gelegenheid met zoetigheid of met hardigheid aan te stellen, om hen te beter te winnen.
 
23 Maar 99behoudt 100anderen 1door vreze, en 2grijpt hen uit het vuur; en haat ook 3den rok die van het vlees 4bevlekt is.
99 Dat is, zoekt hen te behouden met goede vermaningen. Zie 1 Tim. 4:16. verwijsteksten
100 Namelijk die moedwillig of hardnekkig zijn.
1 Gr. in vreze; dat is, zoekt hen te verschrikken met voorstelling van het vreselijk oordeel Gods, dat over zodanigen zal gaan, indien zij zich niet bekeren, 2 Tim. 4:2. verwijsteksten
2 Dat is, trekt hen zonder vertoeven uit het openbaar gevaar van de zaligheid te verliezen, gelijk men doet als iemand in het vuur gevallen is. Want een bekeerde zondaar is als uit het helse vuur getrokken.
3 Dat is, niet alleen de onkuisheid en andere zonden zelve, maar ook wat daarmede enige gemeenschap heeft.
4 Dit schijnt gezegd te worden ten opzichte van de onreinheden der wet, naar dewelke al wat iets onreins aanraakte, zelf ook voor onrein gehouden werd.
 
Lofprijzing
24 Hem nu, Die machtig is u van 5struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen 6voor Zijn heerlijkheid in vreugde,
5 Of: te stoten, mistreden.
6 Dat is, voor Hem Die heerlijk is.
 
25 yDen alleen wijzen God onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en 7in alle eeuwigheid. Amen.
y Rom. 16:27. 1 Tim. 1:17. verwijsteksten
7 Gr. in al de eeuwen.

Einde Judas