Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel bewijst verder dat de liefde Gods en tot de kinderen Gods altijd samen moeten gaan. 3 En leert dat de liefde Gods betoond wordt door het onderhouden Zijner geboden, en overwinnen der wereld, hetwelk de wedergeborenen doen door het geloof in Jezus Christus. 6 Welken hij bewijst den Zone Gods en onzen Verlosser te zijn door tweeërlei getuigenis: in den hemel, der Heilige Drie-eenheid. 8 En op de aarde, des Geestes, des waters en des bloeds. 9 En leert dat wij deze getuigenissen moeten aannemen, of dat wij anders God tot een leugenaar maken. 11 Maar die ze aannemen, dat zij door Christus het eeuwige leven hebben. 14 En een vertrouwen dat zij van God, door hun gebeden, alles zullen verkrijgen wat ter zaligheid nodig is. 16 En dat niet alleen voor zichzelven, maar ook voor hun broeder, die niet zondigt tot den dood. 18 Tot welke zonde hij leert dat de wedergeborenen niet vervallen, overmits zij God en Zijn Zoon Jezus Christus recht kennen en in Hem zijn. 21 Vermaant eindelijk de gelovigen zich te wachten van de afgoden. |
Het geloof en zijn vruchten |
1 EENa iegelijk die 1gelooft dat Jezus is 2de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk die liefheeft 3Dengene Die geboren heeft, die heeft ook lief 4dengene die uit Hem geboren is. |
| a Joh. 1:12.  |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
| 1 Namelijk met zodanig een geloof, dat vergezelschapt is met alles wat tot een oprecht geloof behoort. Zie 1 Joh. 4:2.  |
| 1 Joh. 4:2 Hieraan kent gij den geest Gods: Alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; |
| 2 Dat is, de ware en beloofde Messias. Zie Joh. 20:31.  |
| Joh. 20:31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam. |
| 3 Dat is, den Vader. |
| 4 Dat is, Zijn kinderen; dewijl dit zo is onder de mensen, zo bewijst de apostel daarmede dat als men God liefheeft, men ook al de kinderen Gods moet liefhebben, die uit Hem geboren zijn. |
|
2 Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, 5wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren. |
| 5 Want uit de liefde Gods, als een oorsprong en fontein, moet de liefde tot den naaste spruiten en voortkomen. |
|
3 bWant 6dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; cen Zijn geboden zijn 7niet zwaar. |
| b Joh. 14:15; 15:10.  |
| Joh. 14:15 Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. Joh. 15:10 Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. |
| 6 Dat is, hiermede betonen wij dat wij God waarlijk liefhebben. |
| c Matth. 11:29, 30.  |
| Matth. 11:29 Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Matth. 11:30 Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. |
| 7 Dat is, bezwaarlijk, moeilijk; hetwelk hier niet gezegd wordt om aan te wijzen dat wij deze geboden hier volkomenlijk kunnen onderhouden; zie 1 Joh. 1:8; 2:1; maar ten aanzien van de wedergeborenen, in welker hart de Heilige Geest de geboden Gods alzo inschrijft, dat Hij meteen in dezelve verwekt een lust om dezelve gaarne te doen, Rom. 7:22. En hetgeen iemand gaarne doet, dat valt hem niet zwaar of moeilijk. Zie Matth. 11:30.  |
| 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; Rom. 7:22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, Matth. 11:30 Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. |
|
4 Want al wat uit God geboren is, 8overwint de wereld; den dit is 9de overwinning die de wereld overwint, namelijk
10ons geloof. |
| 8 Dat is, in den geestelijken strijd tussen den Geest der wedergeboorte en de wereldse begeerlijkheden en aanlokkingen, waardoor wij tot afwijking van het geloof en overtreding der geboden Gods worden verzocht, houdt het de overhand. |
| d Joh. 16:33.  |
| Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. |
| 9 Dat is, de oorzaak van onze overwinning, omdat het Christus omhelst, door Welken wij alles vermogen, Filipp. 4:13.  |
| Filipp. 4:13 Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. |
| 10 Namelijk dat vergezelschapt is met al wat tot een waar geloof geëist wordt; want zulk een geloof kan niet bestaan zonder onderhouding van de geboden der liefde tot God en den naaste. |
|
5 eWie is het die de wereld overwint, fdan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods? |
| e 1 Kor. 15:57.  |
| 1 Kor. 15:57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. |
| f 1 Joh. 4:15.  |
| 1 Joh. 4:15 Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zone Gods is, God blijft in hem en hij in God. |
|
6 Deze is het Die gekomen is 11door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; 12niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En 13de Geest is het Die getuigt dat 14de geest de waarheid is. |
| 11 De apostel ziet hier op het water en bloed dat uit de doorstoken zijde van Christus gevloeid is, waarvan Johannes alleen gewag maakt, Joh. 19:34, 35, en verhaalt datzelve wederom hier, om te tonen dat daarin een verborgenheid is, namelijk dat van Hem vloeit het water des Heiligen Geestes, waardoor wij gereinigd en wedergeboren worden, en dat door het uitstorten van Zijn bloed aan het kruis ons is verworven de verzoening met God en de vergeving onzer zonden. Daardoor is vervuld hetgeen afgebeeld was door de ceremoniën des Ouden Testaments, die meest bestonden in reinigingen met water, en bloedstorting der beesten die geofferd werden, zodat dit de zin is: dewijl Christus gekomen zijnde, al hetgeen door de ceremoniën des Ouden Testaments afgebeeld was, in de daad vervuld heeft, dat zulks dan een klaar bewijs is dat Hij de ware Messias is.  |
| Joh. 19:34 Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. Joh. 19:35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt. |
| 12 Dat is, Hij is gekomen om niet alleen de weldaad der wedergeboorte of der reiniging onzer verdorven natuur, maar ook de weldaad der rechtvaardigmaking of verzoening met God tezamen teweeg te brengen, door Zijn Geest en bloed; welke twee weldaden van elkander niet worden gescheiden. |
| 13 Dat is, de Heilige Geest getuigt in de harten der gelovigen, 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13.  |
| 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
| 14 Dat is, de leer des Evangelies, dat Jezus is de Christus. Welke leer geest genaamd wordt, 2 Kor. 3:6. Zie de aantt. aldaar.  |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
|
7 15Want 16Drie zijn er Die getuigen 17in den hemel: de Vader, 18het Woord en de Heilige Geest; en 19deze Drie zijn 20één. |
| 15 Dit vers, alzo het een zeer klaar getuigenis vervat van de Heilige Drievuldigheid, schijnt van de arianen uit enige boeken uitgelaten geweest te zijn, maar wordt in meest alle Griekse boeken gevonden en zelfs ook bij vele oude en aanzienlijke leraars die voor de tijden der arianen geleefd hebben, tot bewijs der Heilige Drievuldigheid daaruit bijgebracht; en de tegenstelling van de getuigen op de aarde vers 8, toont klaarlijk dat dit vers daar wezen moet, gelijk ook blijkt uit vers 9, waar gesproken wordt van deze getuigenis Gods.  |
| vers 8 En drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot één. vers 9 Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis Gods is meerder; want dit is de getuigenis Gods, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. |
| 16 Namelijk Personen en onderscheiden Getuigen. |
| 17 Dat is, geven hiervan uit den hemel een hemels en Goddelijk getuigenis, aan dewelke niet kan getwijfeld worden. Zie Matth. 3:16, 17; 17:5. Joh. 3:31. Hand. 2:1, enz.  |
| Matth. 3:16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Joh. 3:31 Die van boven komt, is boven allen. Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. Hand. 2:1 EN als de dag van het pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. |
| 18 Dat is, de Zone Gods. Zie Joh. 1:1.  |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| 19 Namelijk Personen. Zie Matth. 3:16, 17; 28:19.  |
| Matth. 3:16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. |
| 20 Namelijk van Wezen en natuur; Die alle Drie van deze zaak gezamenlijk en enerlei getuigen. Een zeer klaar bewijs en getuigenis van de Drieheid der Personen in het enig Goddelijk Wezen. Zie Joh. 10:30.  |
| Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. |
|
8 En 21drie zijn er die getuigen op de aarde: 22de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn 23tot één. |
| 21 Dat is, drie getuigen zijn er ook op de aarde die hetzelve getuigen. |
| 22 Dat is, de Geest der aanneming tot kinderen, Die den gelovigen in de gemeente hier op de aarde gegeven wordt, en het water der wedergeboorte, door hetwelk de gelovigen van hun gemeenschap met den Vader en den Zoon verzekerd worden, en het bloed des Nieuwen Testaments, waardoor zij verkrijgen vergeving hunner zonden en verzoening met God. Anderen verstaan door den Geest de leer des Evangelies, en door het water het sacrament des Doops, en door het bloed het sacrament des Avondmaals, door welke drie middelen de gelovigen in de kerk hier op de aarde van de vergeving hunner zonden door Christus, en van het eeuwige leven, als door drie vaste getuigen, verzekerd worden. Zie ook de aantt. op vers 6.  |
| vers 6 (kt.) Deze is het Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt dat de geest de waarheid is. |
| 23 Dat is, zien op enerlei zaak, en geven daarvan enerlei getuigenis, namelijk dat Jezus is de Zaligmaker en de Zone Gods, vers 5.  |
| vers 5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods? |
|
9 gIndien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis Gods is 24meerder; want dit is de getuigenis Gods, welke Hij 25van Zijn Zoon getuigd heeft. |
| g Joh. 5:37.  |
| Joh. 5:37 En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien; |
| 24 Dat is, geloofwaardiger, en moet daarom ook vaster aangenomen worden. |
| 25 Namelijk van Jezus Christus, dat Hij de ware en enige Zaligmaker is. |
|
10 hDie in den Zone Gods gelooft, 26heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, 27heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
| h Joh. 3:36. Rom. 8:16. Gal. 4:6.  |
| Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| 26 Dat is, is door den Heiligen Geest, Die het geloof in hem gewrocht heeft, in zijn hart hiervan overtuigd en verzekerd, Joh. 3:33.  |
| Joh. 3:33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is. |
| 27 Zie 1 Joh. 1:10.  |
| 1 Joh. 1:10 Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons. |
|
11 En dit is 28de getuigenis, namelijk dat 29ons God het eeuwige leven gegeven heeft; ien ditzelve leven 30is in Zijn Zoon. |
| 28 Namelijk waarvan ik spreek. |
| 29 Namelijk die in Christus waarlijk geloven, Joh. 3:36.  |
| Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
| i Joh. 1:4.  |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. |
| 30 Namelijk als in een fontein, uit Wiens volheid wij het ontvangen, Joh. 1:16. Want de Zoon heeft ons het leven verdiend, heeft de macht om ons hetzelve te geven, en geeft het ook allen die in Hem geloven. Zie Joh. 6:47, 48, 51; 17:2.  |
| Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Joh. 6:48 Ik ben het Brood des levens. Joh. 6:51 Ik ben het levende Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. Joh. 17:2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. |
|
12 Die den Zoon 31heeft, die heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet. |
| 31 Dat is, met waar geloof heeft aangenomen, Joh. 1:12, die heeft de beginselen des eeuwigen levens alrede in dit leven, en heeft een zekere hoop dat hij hetzelve ook hiernamaals volkomenlijk zal bezitten. Zie Joh. 5:24; 8:51.  |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Joh. 8:51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. |
|
13 kDeze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam van den Zone Gods; opdat gij weet dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij 32gelooft in den Naam des Zoons van God. |
| k Joh. 20:31.  |
| Joh. 20:31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam. |
| 32 Dat is, in het geloof meer en meer moogt toenemen en daarin volharden. |
De kracht van het gebed |
14 En dit is 33de vrijmoedigheid die wij 34tot Hem hebben, ldat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons 35verhoort. |
| 33 Dat is, vrijmoedig vertrouwen; gelijk Hebr. 4:16. 1 Joh. 2:28; 3:21.  |
| Hebr. 4:16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. 1 Joh. 2:28 En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. 1 Joh. 3:21 Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God, |
| 34 Namelijk God; gelijk hij spreekt 1 Joh. 3:21.  |
| 1 Joh. 3:21 Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God, |
| l Jer. 29:12. Matth. 7:8; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22.  |
| Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:8 Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. |
| 35 Gr. hoort. |
|
15 En indien wij weten dat Hij ons verhoort, 36wat wij ook bidden, zo weten wij dat wij 37de beden 38verkrijgen die wij van Hem gebeden hebben. |
| 36 Namelijk naar Zijn wil, gelijk vers 14.  |
| vers 14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
| 37 Dat is, de zaken die wij bidden. |
| 38 Gr. hebben, dat is, zekerlijk zullen hebben. |
|
16 Indien iemand 39zijn broeder ziet zondigen 40een zonde niet tot den dood, die zal God
41bidden, en 42Hij zal hem 43het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. mEr is 44een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet 45dat hij zal bidden. |
| 39 Dat is, zijn medechristen. |
| 40 Dat is, een zonde op welke de eeuwige dood niet zekerlijk volgt; dat is, die niet onvergeeflijk is. |
| 41 Namelijk voor zijn broeder, dat God hem dezelve zonde wil vergeven. |
| 42 Namelijk God zal hem zijn zonden vergeven en alzo het leven geven. Of: hij, namelijk die God voor de zonde van zijn broeder bidt, zal met zijn gebed hetzelve bij God teweegbrengen. Zie 1 Tim. 4:16. Jak. 5:20.  |
| 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. Jak. 5:20 Die wete dat degene die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden en menigte der zonden zal bedekken. |
| 43 Dat is, van den dood, dien hij door zijn zonde verdiend had, verlossen. |
| m Num. 15:30. 1 Sam. 2:25. Matth. 12:31. Mark. 3:29. Luk. 12:10. Hebr. 6:4; 10:26. 2 Petr. 2:20.  |
| Num. 15:30 Maar de ziel die iets zal gedaan hebben met opgeheven hand, hetzij van inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; 1 Sam. 2:25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden. Matth. 12:31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden. Mark. 3:29 Maar zo wie gelasterd zal hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels. Luk. 12:10 En een iegelijk die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. Hebr. 6:4 Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, Hebr. 10:26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, 2 Petr. 2:20 Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. |
| 44 Dat is, die zekerlijk den dood met zich brengt, welke is de lastering tegen den Heiligen Geest, wanneer iemand de waarheid der christelijke leer, waarvan hij door den Heiligen Geest is verlicht en overtuigd, loochent en dezelve vijandiglijk lastert en vervolgt. Zie de aantt. op Matth. 12:31.  |
| Matth. 12:31 (kt.) Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden. |
| 45 Namelijk overmits God zodanigen zondaren deze zonde niet wil vergeven, maar geeft hen over in hun onboetvaardigheid tot het einde toe, doordien zij het middel tot de boetvaardigheid, hetwelk is Christus’ offerande, en de overtuiging des Heiligen Geestes verwerpen en tegenstaan. |
|
17 nAlle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde 46niet tot den dood. |
| n 1 Joh. 3:4.  |
| 1 Joh. 3:4 Een iegelijk die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid. |
| 46 Dit is niet te verstaan dat er enige zonde zo licht zou wezen, dat zij den dood niet zou verdienen, hoe klein dezelve ook zou mogen zijn; want dat strijdt tegen Deut. 27:26. Jak. 2:10; maar dat zij niet noodzakelijk den dood medebrengt, maar vergeven kan worden, als de zondaar daarvan een oprecht berouw en leedwezen betoont.  |
| Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. |
|
18 oWij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, 47niet zondigt; maar die uit God geboren is, 48bewaart zichzelven, en 49de boze 50vat hem niet. |
| o 1 Joh. 3:9.  |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
| 47 Namelijk tot den dood; noch alzo dat de zonde over hem de heerschappij heeft. Zie 1 Joh. 3:9.  |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
| 48 Namelijk dat hij in deze zonde niet vervalle. |
| 49 Dat is, de duivel, die hem tot deze zonde zoekt te brengen, Matth. 6:13.  |
| Matth. 6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. |
| 50 Of: raakt hem niet, dat is, heeft geen vat op hem, om hem in die zonde te trekken. |
|
19 Wij weten dat 51wij uit God zijn, en dat 52de gehele wereld ligt 53in het boze. |
| 51 Namelijk die in Christus geloven. |
| 52 Dat is, alle andere mensen, die niet zijn wedergeboren noch geloven. |
| 53 Dat is, in de zonde en onder het geweld des duivels. |
|
20 Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, pen heeft ons 54het verstand gegeven, dat wij 55den Waarachtige kennen; en 56wij zijn in den Waarachtige, 57namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. q58Deze is de waarachtige God en 59het eeuwige Leven. |
| p Luk. 24:45.  |
| Luk. 24:45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden; |
| 54 Dat is, de rechte en zaligmakende kennis des waren Gods, in welke het eeuwige leven bestaat, Joh. 17:3. Of: verstand gegeven, opdat wij den Waarachtige mogen kennen.  |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| 55 Dat is, den waren en levenden God, den Vader van onzen Zaligmaker Jezus Christus. |
| 56 Dat is, wij hebben door het geloof gemeenschap met Hem, 1 Joh. 1:3.  |
| 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| 57 Anderen voegen hiertussen het woordje en, gelijk 1 Joh. 1:3, en verstaan onder dezen Waarachtige ook den Vader, gelijk in het voorgaande.  |
| 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| q Jes. 9:5; 44:6; 54:5. Joh. 20:28. Rom. 9:5. 1 Tim. 3:16.  |
| Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Joh. 20:28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God. Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 58 Namelijk Jezus Christus. Zie Joh. 17:3.  |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| 59 Dat is, de Auteur, Verdiener en Gever des eeuwigen levens, Joh. 1:4; 10:28; 14:6.  |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
|
21 Kinderkens, 60bewaart uzelven van de 61afgoden. Amen. |
| 60 Dat is, wacht u en draagt zorg, dat gij u met geen afgoderij besmet. |
| 61 Dat is, valse goden, of: beelden die tot afgoderij misbruikt worden, dat gij dezelve generlei eer of dienst betoont, alzo hetzelve met de christelijke religie en den waren godsdienst geenszins kan bestaan. |