Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel wijst aan de waardigheid der gelovigen, dat zij nu kinderen Gods zijn, hoewel hun heerlijkheid in de toekomst van Christus eerst ten volle zal geopenbaard worden. 3 En vermaant hen dat zij zichzelven reinigen. 5 Tot welk einde Christus geopenbaard is. 7 Dat daardoor de kinderen Gods en de kinderen des duivels onderscheiden worden. 9 Omdat de kinderen Gods zich tot zondigen niet begeven. 11 Hij vermaant hen ook elkander lief te hebben. 12 En het voorbeeld van Kaïn te vlieden. 14 Leert dat de liefde een recht kenteken is dat wij van den dood verlost zijn, en dat degene die zijn naaste haat, een doodslager is voor God. 16 Stelt voor de liefde van Christus jegens ons, en vermaant ons die na te volgen, 18 Niet met woorden alleen, maar met de daad en waarheid. 19 Lerende dat wij daardoor meer en meer verzekerd worden dat wij rechte Christenen zijn, 22 En dat onze gebeden van God zullen verhoord worden. 23 Dat dit de hoofdsom is van Christus’ geboden: in Hem te geloven en zijn naaste lief te hebben. 24 Als wij dit doen, zo hebben wij gemeenschap met Hem en worden daarvan door Zijn Geest verzekerd. |
Gerechtigheid en broederliefde de kenmerken van het kindschap Gods |
1 ZIETa
1hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij 2kinderen Gods 3genaamd zouden worden. Daarom 4kent ons 5de wereld niet, omdat zij 6Hem niet kent. | | a Joh. 1:12. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
1 Of: hoedanige, dat is, hoe grote weldaad Zijner liefde jegens ons. Hij spreekt alzo om aan te wijzen de eerste oorzaak onzer gelukzaligheid, 1 Joh. 4:10. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
2 Namelijk door genadige aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, daar wij tevoren kinderen des toorns waren. Zie Hos. 1:10. Rom. 8:14, 15, 16, 17. Zie ook Ef. 1:5; 2:3. Hos. 1:10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. Rom. 8:14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; Ef. 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. |
3 Dat is, zouden zijn, namelijk zodat wij den naam met de zaak hebben, vers 2. Zie dergelijke Luk. 1:32. vers 2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
4 Namelijk voor kinderen Gods. |
5 Dat is, de wereldse en ongelovige mensen; de menigte dergenen die buiten Christus zijn. |
6 Namelijk God, Die onze Vader is, Joh. 16:3. Joh. 16:3 En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben noch Mij. |
2 Geliefden, b7nu zijn wij kinderen Gods, c8en het is 9nog niet geopenbaard 10wat wij zijn zullen. dMaar wij weten dat als 11Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen 12gelijk wezen; want wij zullen Hem zien 13gelijk Hij is. | | b Jes. 56:5. Joh. 1:12. Rom. 8:15. Gal. 3:26; 4:6. Jes. 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Gal. 3:26 Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
7 Dat is, in dit leven hebben wij alrede het recht van het kindschap Gods, en de verzekerdheid van hetzelve, Joh. 1:12. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
c Matth. 5:12. Rom. 8:18. 2 Kor. 4:17. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. 2 Kor. 4:17 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; |
8 Dat is, doch. |
9 Dat is, deze heerlijkheid, die den kinderen Gods bereid is, is nog aan ons niet volkomenlijk bekendgemaakt, hoewel daarvan enige beschrijvingen hier en daar in de Schrift gedaan worden. |
10 Dat is, met hoe grote heerlijkheid wij zullen aangedaan worden. |
d Filipp. 3:21. Kol. 3:4. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. Kol. 3:4 Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
11 Namelijk Christus, gelijk blijkt uit 1 Joh. 2:28 en Kol. 3:4. Anderen verstaan daarop het, namelijk wat wij wezen zullen. 1 Joh. 2:28 En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. Kol. 3:4 Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
12 Namelijk in heerlijkheid naar lichaam en naar ziel; alzo nochtans dat Christus, het Hoofd, gelijk betamelijk is, boven Zijn ledematen in heerlijkheid ver zal uitsteken. Zie de aantt. op Filipp. 3:21. Filipp. 3:21 (kt.) Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
13 Namelijk in Zijn volle heerlijkheid, zittende ter rechterhand Zijns Vaders; hetwelk een groot deel van onze gelukzaligheid zal zijn, Ps. 16:11. Openb. 22:4. Ps. 16:11 Gij zult Mij het pad des levens bekendmaken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk. Openb. 22:4 En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. |
3 En een iegelijk die 14deze hoop 15op Hem heeft, die 16reinigt zichzelven, gelijk 17Hij rein is. | | 14 Namelijk dat hij de heerlijkheid der kinderen Gods zal genieten. |
15 Dat is, op Christus, dat Hij hem deze heerlijkheid in Zijn toekomst zal toebrengen, als dezelve voor hem verdiend hebbende. |
16 Dat is, die misbruikt deze hoop niet om daarop te vrijer te zondigen, maar tracht daarnaar dat hij zijn lichaam en ziel, die beide zo uitnemend verheerlijkt zullen worden, in reinheid en heerlijkheid bezitte, 1 Kor. 6:20. 1 Thess. 4:4. 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. 1 Thess. 4:4 Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en ere, |
17 Namelijk Christus. Zie vers 5. Dat is, het voorbeeld van Christus zichzelven voorstellende, als een patroon van reinheid, om hetzelve na te volgen, hoewel zulks in dit leven niet volmaaktelijk kan geschieden. vers 5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
4 Een iegelijk die 18de zonde doet, die 19doet ook de ongerechtigheid; ewant de zonde is 20de ongerechtigheid. | | 18 Dat is, die zich tot een zondig leven begeeft en de zonde over zich laat heersen, gelijk ook vers 8 en enige volgende, namelijk hoedanig die ook zij, en hoe klein die ook van de mensen zou mogen geacht worden. vers 8 Die de zonde doet, is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. |
19 Dat is, die begaat de overtreding der wet, of die verbreekt de wet. |
e 1 Joh. 5:17. 1 Joh. 5:17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde niet tot den dood. |
20 Gr. anomia, waardoor betekend wordt al wat met de wet niet overeenkomt, tegen de wet strijdt of de wet verbreekt. |
5 fEn gij weet dat 21Hij 22geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou 23wegnemen; gen geen zonde is in Hem. | | f Jes. 53:12. 1 Tim. 1:15. Jes. 53:12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest; en Hij veler zonde gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
21 Namelijk Christus. |
22 Namelijk door Zijn eerste komst in het vlees. Zie 1 Joh. 1:2. 1 Joh. 1:2 (Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben Het gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was en ons is geopenbaard) |
23 Of: op Zich nemen om weg te dragen. Zie de aant. op Joh. 1:29. Joh. 1:29 (kt.) Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
g Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Petr. 2:22. Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; |
6 Een iegelijk 24die in Hem blijft, 25die zondigt niet; een iegelijk die zondigt, die heeft Hem niet 26gezien en heeft Hem niet gekend. | | 24 Dat is, die door een waar geloof met Hem gemeenschap heeft. |
25 Dat is, die begeeft zich niet tot een kwaad en zondig leven; die laat de zonde over zich niet heersen. Want anderszins zo vallen ook de ware gelovigen somwijlen wel in zonden, 1 Kon. 8:46. Ps. 19:13. Spr. 20:9. Jak. 3:2. 1 Joh. 1:8. Door het woord zondigen en de zonde doen verstaat dan hier Johannes hetgeen Paulus noemt wandelen naar het vlees, Rom. 8:1, en dienstknechten der zonde zijn, Rom. 6:17. Zie ook Joh. 8:34. 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; Ps. 19:13 Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Jak. 3:2 Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden. 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 6:17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. |
26 Namelijk met de ogen des waren geloofs, dat is, niet recht gekend, gelijk de volgende woorden verklaren. |
7 Kinderkens, dat u niemand 27verleide. hDie 28de rechtvaardigheid doet, die is 29rechtvaardig, 30gelijk Hij rechtvaardig is. | | 27 Namelijk u wijsmakende dat een waar geloof zou kunnen bestaan met een kwaad en zondig leven. |
h 1 Joh. 2:29. 1 Joh. 2:29 Indien gij weet dat Hij rechtvaardig is, zo weet gij dat een iegelijk die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is. |
28 Dit wordt gesteld tegen de zonde doen, en betekent overzulks een godzalig en rechtvaardig leven leiden, en zich in alle goede werken bevlijtigen en oefenen. |
29 Dat is, een vroom en godzalig mens, gelijk dit woord alzo doorgaans genomen wordt. Zie 1 Petr. 3:12; 4:18. 2 Petr. 2:7, 8. 1 Petr. 3:12 Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. 1 Petr. 4:18 En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? 2 Petr. 2:7 En den rechtvaardigen Lot, die vermoeid was van den ontuchtigen wandel der gruwelijke mensen, daaruit verlost heeft 2 Petr. 2:8 (Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken); |
30 Dit wordt niet verstaan van zulke evengelijkheid die in alles zou overeenkomen, want zo is niemand Christus gelijk onder de mensen; maar zodanig een gelijkheid als daar is tussen een volmaakt patroon en tussen een werk daarnaar gemaakt, hoewel niet volkomenlijk het patroon uitdrukkende. |
8 31Die de zonde doet, is 32uit den duivel, want de duivel 33zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods 34geopenbaard, opdat Hij 35de werken des duivels 36verbreken zou. | | 31 Dat is, die zijn werk maakt van zondigen. Zie de verklaring over vers 6. vers 6 Een iegelijk die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk die zondigt, die heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend. |
32 Dat is, die aardt naar den duivel, gelijk de kinderen naar hun vaders. Zie Joh. 8:44. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. |
33 Dat is, gelijk hij terstond nadat hij goed was geschapen, zich tot zondigen heeft begeven, en daarin geduriglijk blijft en voortgaat, zo doen ook de onwedergeboren en ongoddelijke mensen niets dan zondigen. |
34 Namelijk in het vlees. Zie vers 5. vers 5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
35 Dat is, de zonden, waarvan de duivel de eerste auteur is. |
36 Gr. ontbinden, of: ontdoen; hetwelk Hij gedaan heeft als Hij de straf derzelve voor de gelovigen heeft geleden, Hebr. 2:14, 15, en doet dat ook als Hij hen wederbaart door Zijn Geest, waardoor Hij hen verlost van de heerschappij en slavernij der zonde, en van hen maakt een volk dat ijverig is in goede werken, Tit. 2:14. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Hebr. 2:15 En verlossen zou al degenen die met vreze des doods door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. |
9 iEen iegelijk 37die uit God geboren is, 38die doet de zonde niet; kwant 39Zijn zaad 40blijft in hem; en hij kan 41niet zondigen, 42want hij is uit God geboren. | | i 1 Joh. 5:18. 1 Joh. 5:18 Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet. |
37 Dat is, wedergeboren door het Woord en den Geest Gods. Zie Joh. 1:13. Joh. 1:13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. |
38 Zie de aant. op vers 6. vers 6 (kt.) Een iegelijk die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk die zondigt, die heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend. |
k 1 Petr. 1:23. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
39 Dat is, Gods zaad, waardoor hij wedergeboren is, namelijk het Woord Gods, Joh. 3:5, 6. 1 Petr. 1:23. Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
40 Dat is, vergaat niet ganselijk, maar blijft al voorts werkende de vruchten der wedergeboorte, die eens in hen begonnen is, Filipp. 1:6. Filipp. 1:6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; |
41 Dat is, zich tot een zondig leven begeven; gelijk tevoren vss. 6, 8. vers 6 Een iegelijk die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk die zondigt, die heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend. vers 8 Die de zonde doet, is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. |
42 Of: omdat hij uit God geboren is. Want door de genade der wedergeboorte wordt de heerschappij der zonde in hem weggenomen. Zodat tezamen niet bestaan kan: wedergeboren te zijn en een zondig leven te leiden. |
10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels 43openbaar. Een iegelijk 44die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet 45uit God, en die zijn broeder niet liefheeft. | | 43 Dat is, kennelijk, om de enen van de anderen te onderscheiden en te onderkennen. |
44 Zie vers 7. vers 7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. |
45 Namelijk geboren of wedergeboren, vers 9. vers 9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |
11 Want dit is 46de verkondiging die gij van den beginne gehoord hebt, ldat wij elkander zouden liefhebben. | | 46 Of: boodschap die gij, enz. Zie 1 Joh. 1:5. 1 Joh. 1:5 En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is. |
l vers 23. Joh. 13:34; 15:12. vers 23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. |
12 Niet gelijk mKaïn, 47die uit den boze was en 48zijn broeder 49doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? n50Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig. | | m Gen. 4:8. Gen. 4:8 En Kaïn sprak met zijn broeder Abel; en het geschiedde als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Abel opstond, en sloeg hem dood. |
47 Dat is, een kind des duivels. Zie vers 10. Joh. 8:44. vers 10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. |
48 Namelijk Abel. |
49 Gr. slachtte. |
n Hebr. 11:4. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
50 Dat is, uit enkel nijd en afgunstigheid, omdat hij niet kon verdragen dat God Abel, die godzaliglijk leefde, getuigenis gaf dat hij Hem aangenaam was, en dat Kaïns offerande Hem mishaagde, alzo hij een kwaad leven leidde. Zie Hebr. 11:4. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
13 o51Verwondert u niet, mijne broeders, zo u 52de wereld haat. | | o Joh. 15:18. Joh. 15:18 Indien u de wereld haat, zo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. |
51 Namelijk alsof het een vreemde en ongehoorde zaak ware. Want dat het terstond van den beginne der wereld alzo geweest is, leert het voorbeeld van Kaïn en Abel, in het voorgaande vers. |
52 Dat is, de wereldse en onwedergeboren mensen. |
14 pWij weten dat wij 53overgegaan zijn 54uit den dood in het leven, 55dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood. | | p 1 Joh. 2:10. 1 Joh. 2:10 Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem; |
53 Dat is, overgebracht, overgevoerd; namelijk door God, Joh. 5:24. Kol. 1:13. Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, |
54 Dat is, uit den geestelijken en uit den eeuwigen dood. |
55 Daarmede wordt niet aangewezen de verdienende oorzaak des levens, maar het kenteken waaruit wij van het leven verzekerd worden. Zie Luk. 7:47. Luk. 7:47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief. |
15 Een iegelijk die zijn broeder haat, is 56een doodslager; qen gij weet dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich 57blijvende. | | 56 Gr. een mensendoder; namelijk voor God, alzo hij in zijn hart, hetwelk God voornamelijk aanziet, zijn naaste zoveel in hem is, alrede doodgeslagen heeft. Zie Matth. 5:22. Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
q Matth. 5:21. Gal. 5:21. Matth. 5:21 Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht. Gal. 5:21 Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke; van dewelke ik u tevoren zeg, gelijk ik ook tevoren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. |
57 Dat is, zijnde, dat is, is in hem niet. |
16 rHieraan hebben wij 58de liefde 59gekend, dat 60Hij 61Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn 62schuldig voor de broeders 63het leven te stellen. | | r Joh. 15:13. Ef. 5:2. Joh. 15:13 Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. |
58 Dat is, de kracht en grootheid der liefde. |
59 In sommige boeken wordt gelezen: de liefde Gods gekend. |
60 Namelijk Jezus Christus. |
61 Gr. Zijn ziel. Zie Matth. 20:28. Joh. 10:15. Dat is, voor ons gestorven is. Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Joh. 10:15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. |
62 Namelijk wanneer de ere Gods en de stichting der gemeente en de nood der broederen zulks vereist. |
63 Gr. de zielen, gelijk tevoren. |
17 sZo wie nu 64het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en 65sluit 66zijn hart toe 67voor hem, hoe 68blijft de liefde 69Gods in hem? | | s Deut. 15:7. Luk. 3:11. Jak. 2:15. Deut. 15:7 Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder die arm is; Luk. 3:11 En hij antwoordende zeide tot hen: Die twee rokken heeft, dele hem mede die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks. Jak. 2:15 Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben van dagelijks voedsel, |
64 Gr. het leven, dat is, de leeftocht, Mark. 12:44. Luk. 8:43; 21:4. Mark. 12:44 Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht. Luk. 8:43 En een vrouw die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had, en van niemand had kunnen genezen worden, Luk. 21:4 Want die allen hebben van hun overvloed geworpen tot de gaven Gods; maar deze heeft van haar gebrek, al den leeftocht dien zij had, daarin geworpen. |
65 Namelijk dat hij hetzelve niet opent tot behulpzaamheid en weldadigheid. |
66 Gr. zijn ingewanden. Zie Luk. 1:78. 2 Kor. 7:15. Filipp. 2:1. Filem. vs. 7. Luk. 1:78 Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; 2 Kor. 7:15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. Filipp. 2:1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, Filem. vs. 7 Want wij hebben grote vreugde en vertroosting over uw liefde, dat de ingewanden der heiligen verkwikt zijn geworden door u, broeder. |
67 Gr. van hem, dat is, dat hij hem niet bijstaat in zijn nood. |
68 Dat is, is, of: kan wezen. |
69 Hij noemt hier de liefde tot God, en niet tot den naaste, hoewel hij hier van dezelve spreekt, omdat wij God niet kunnen liefhebben als wij onzen naaste niet liefhebben. Zie 1 Joh. 4:20, 21. 1 Joh. 4:20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? 1 Joh. 4:21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. |
Vrijmoedigheid tot God |
18 Mijne kinderkens, laat ons niet liefhebben 70met het woord, noch met de tong, maar 71met de daad en 72waarheid. | | 70 Namelijk alleen; gelijk Rom. 2:28. Rom. 2:28 Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; |
71 Dat is, met de werken der liefde aan den naaste metterdaad te betonen. |
72 Dat is, oprechtheid des harten, zonder geveinsdheid of eergierigheid om van de mensen gezien te worden. Zie Matth. 6:1, enz. Matth. 6:1 HEBT acht dat gij uw aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. |
19 En 73hieraan kennen wij dat wij 74uit de waarheid zijn, en wij zullen 75onze harten 76verzekeren 77voor Hem. | | 73 Namelijk aan de betoning van oprechte liefde aan onzen naaste. |
74 Dat is, rechte en ongeveinsde Christenen zijn, die de waarheid des Evangelies recht verstaan, geloven en beleven. |
75 Dat is, onze consciëntie. |
76 Dat is, geruststellen; ons uit dit kenteken verzekerende dat wij ware kinderen Gods zijn. Zie vers 10. 1 Joh. 4:6, 17. Matth. 5:45. 2 Petr. 1:10. vers 10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft. 1 Joh. 4:6 Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid en den geest der dwaling. 1 Joh. 4:17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, namelijk dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld. Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 2 Petr. 1:10 Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen. |
77 Namelijk voor Jezus Christus, Die ons richten zal, om voor Hem in Zijn toekomst vrijmoediglijk te mogen bestaan, en niet beschaamd te worden. Zie 1 Joh. 2:28. 1 Joh. 2:28 En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. |
20 Want indien 78ons hart ons
79veroordeelt, 80God is 81meerder dan ons hart, en 82Hij kent alle dingen. | | 78 Dat is, onze consciëntie, een iegelijk de zijne. |
79 Dat is, beschuldigt, overtuigt en veroordeelt dat wij God en onzen naaste niet oprechtelijk liefhebben, en overzulks geen rechte Christenen zijn. |
80 Of: God is waarlijk meerder, enz. |
81 Dat is, machtiger om ons te veroordelen. |
82 Dat is, Hij weet alle dingen en veel beter hoe het met ons gesteld is, dan onze eigen consciëntie. Zie Job 9:4; 11:6, enz.; 28:23, 24. Ps. 94:7, enz. Jes. 40:13, enz. Hand. 1:24; 15:8. Hebr. 4:13. Job 9:4 Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? Job 11:6 En u bekendmaakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom, weet dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. Job 28:23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. Job 28:24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. Ps. 94:7 En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God Jakobs merkt het niet. Jes. 40:13 Wie heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Hand. 1:24 En zij baden en zeiden: Gij Heere, Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt Hand. 15:8 En God, de Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest gelijk als ook ons; Hebr. 4:13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben. |
21 Geliefden, indien ons hart ons 83niet veroordeelt, zo hebben wij 84vrijmoedigheid 85tot God, | | 83 Namelijk dat wij huichelaars zijn; maar dat de Heilige Geest met onzen geest getuigt dat wij oprechte kinderen Gods zijn, Rom. 8:16. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. |
84 Dat is, een vrijmoedig vertrouwen, Hebr. 4:16. Hebr. 4:16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. |
85 Namelijk dat Hij ons voor Zijn oprechte kinderen zal erkennen. |
22 tEn 86zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. | | t Jer. 29:12. Matth. 7:8; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 5:14. Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:8 Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
86 Namelijk wat ons ter zaligheid nodig is, en met Zijn wil overeenkomt. Zie 1 Joh. 5:14. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
23 vEn dit is Zijn gebod, 87dat wij geloven 88in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, xen elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. | | v Joh. 6:29; 17:3. Joh. 6:29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
87 Dat is, dat wij moeten geloven, enz. |
88 Dat is, in Zijn Zoon Jezus Christus. Zie 1 Joh. 2:12. 1 Joh. 2:12 Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. |
x Lev. 19:18. Matth. 22:39. Joh. 13:34; 15:12. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Petr. 4:8. 1 Joh. 4:21. Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. 1 Joh. 4:21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. |
24 yEn die Zijn geboden bewaart, 89blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk
90uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft. | | y Joh. 14:23; 15:10. 1 Joh. 4:12. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. Joh. 15:10 Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. 1 Joh. 4:12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. |
89 Dat is, heeft met Hem innerlijke gemeenschap. Zie 1 Joh. 1:3. 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
90 Dat is, uit de getuigenis, de werking en drijving des Heiligen Geestes. Zie Rom. 8:9, 14, 15, 16. Rom. 8:9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Rom. 8:14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. |