Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel verklaart dat hij de belofte van de vergeving der zonden voorgesteld heeft, niet om die te misbruiken tot zondigen, maar tot troost der zondaren. 3 En vermaant degenen die Christus kennen, tot onderhouding der geboden van Christus. 7 Lerende dat zulks in verscheiden opzicht een nieuw en een oud gebod is. 9 Daarna tot liefde tot den naaste. 13 En past deze vermaning op de vaders, jongelingen en kinderen. 15 Leert dat de Christenen de wereld, en hetgeen daarin is, niet moeten liefhebben. 18 En zich wachten van de verleiding der valse leraars en antichristen. 20 Wijst hun aan dat de zalving des Heiligen Geestes, die zij hebben, hen zal bewaren, zo van de begeerlijkheid der wereld als van de verleiding der antichristen, 22 Die hij beschrijft. 25 Stelt hun voor de belofte des eeuwigen levens. 27 En beschrijft de kracht der zalving des Heiligen Geestes, die zij ontvangen hadden. 28 En vermaant hen standvastelijk te blijven bij de leer van Christus, om in Zijn verschijning vrijmoediglijk te mogen bestaan. 29 En gerechtigheid te oefenen, tot betoning dat zij wedergeboren zijn. |
|
1 MIJNE 1kinderkens, ik schrijf u deze dingen, 2opdat gij niet zondigt; 3en indien iemand gezondigd heeft, 4wij hebben aeen 5Voorspraak 6bij den Vader, Jezus Christus, 7den Rechtvaardige; |
| 1 Dit woord gebruikt hij om zijn vriendelijkheid jegens hen te betonen, gelijk Christus, Joh. 13:33, en noemt de gelovigen met dezen naam, niet alleen omdat hij velen van hen door de predicatie des Evangelies gelijk als gebaard had, 1 Kor. 4:15. Filem. vs. 10, maar ook om zijn hogen ouderdom. |
| Joh. 13:33 Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen; alzo
zeg Ik ulieden nu ook. 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, |
| 2 Dat is, niet opdat gij deze leer zoudt misbruiken om daarop te vrijer te zondigen. |
| 3 Of: maar. |
| 4 Dat is, opdat gij zoudt weten, en u daarmede troosten, dat wij hebben, enz. |
| a 1 Tim. 2:5. Hebr. 7:25. |
| 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, Hebr. 7:25 Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. |
| 5 Gr. Paracleton, welke titel betekent eigenlijk een advocaat of voorspraak, die iemands zaak voorspreekt en uitvoert in het gericht; en wordt hier Christus toegeschreven, omdat Hij bij den Vader voor ons bidt, Rom. 8:34. |
| Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. |
| 6 Namelijk Dien wij met onze zonden hebben vertoornd. |
| 7 Zo wordt Hij toegenaamd Jes. 53:11. Zach. 9:9. Hand. 7:52, omdat Hij zonder enige zonde is geweest, zie 1 Joh. 3:5, en daarom bekwaam om onze Voorspraak te wezen, Hebr. 7:26. 1 Petr. 3:18. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Zach. 9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. Hand. 7:52 Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen die tevoren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moorders geworden zijt; 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. Hebr. 7:26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
|
2 En Hij is been 8Verzoening 9voor onze zonden; en niet alleen voor 10de onze, maar ook voor de zonden
c11der gehele wereld. |
| b Rom. 3:25. 2 Kor. 5:18. Kol. 1:20. 1 Joh. 4:10. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
| 8 Gr. Hilasmos, Verzoening, dat is, Verzoener; gelijk in denzelfden zin Paulus Hem noemt Hilasterion, dat is, Verzoendeksel, Rom. 3:25. Zie de aant. aldaar. En Hij wordt hier de Verzoening Zelve genaamd, omdat Hij Zichzelven tot verzoening heeft opgeofferd, Joh. 17:19. Hebr. 10:14, en dat Hij alleen en volmaaktelijk ons met God verzoend heeft, Hebr. 9:28. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. |
| 9 Namelijk omdat Hij voor dezelve in onze plaats de straf dragende, en daarmede de gerechtigheid Gods voldoende, den toorn Gods stilt, en alzo God met de mensen verzoent, 2 Kor. 5:21. |
| 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. |
| 10 Namelijk der apostelen en der andere gelovigen die nu leven. |
| c Joh. 4:42. 1 Joh. 4:14. |
| Joh. 4:42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. 1 Joh. 4:14 En wij hebben het aanschouwd en getuigen dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld. |
| 11 Dat is, van alle mensen die in de ganse wereld uit alle volken, Joh. 11:52. Openb. 5:9, nog in Hem zullen geloven. Want dat Hij alle en een ieder mens in de gehele wereld met God niet verzoent, blijkt zo uit de ervaring, alsook daaruit dat Hij niet voor alle en voor een ieder mens den Vader heeft gebeden, Joh. 17:9, maar alleen voor degenen die in Hem zullen geloven, Joh. 17:20. |
| Joh. 11:52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; Joh. 17:9 Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe. Joh. 17:20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. |
Christus’ geboden bewaren |
3 En hieraan kennen wij dat wij 12Hem 13gekend hebben, zo wij Zijn geboden 14bewaren. |
| 12 Namelijk Jezus Christus. |
| 13 Namelijk alzo dat wij Hem ook voor onzen Zaligmaker hebben erkend, Hem liefhebben, ons vertrouwen op Hem stellen en Hem gehoorzamen. Want dit woord betekent hier, gelijk ook dikwijls elders, meer dan een blote kennis. Zie Ps. 1:6. Matth. 7:23. 2 Tim. 2:19. |
| Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. Matth. 7:23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. 2 Tim. 2:19 Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. |
| 14 Dat is, onderhouden, namelijk met oprechte vlijt en ijver; hoewel in dit leven hetzelve niet gans volkomenlijk geschiedt. Zie 1 Joh. 1:8. |
| 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
|
4 dDie daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien 15is de waarheid niet; |
| d 1 Joh. 4:20. |
| 1 Joh. 4:20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? |
| 15 Dit verklaart het voorgaande, bij wijze van tegenstelling, die deze apostel dikwijls gebruikt. |
|
5 Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk 16de liefde Gods 17volmaakt geworden; e18hieraan kennen wij dat wij 19in Hem zijn. |
| 16 Namelijk waarmede wij God liefhebben. |
| 17 Of: vervuld, dat is, een oprechte en ware liefde geworden, die al haar delen heeft. Zie 1 Joh. 4:12, 18. Want dat noch ons geloof noch onze liefde in alle graden volmaakt is in dit leven, leert Paulus 1 Kor. 13:9, en Johannes 1 Joh. 1:8. |
| 1 Joh. 4:12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. 1 Joh. 4:18 Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde. 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
| e Joh. 13:35. |
| Joh. 13:35 Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. |
| 18 Gr. hierin, namelijk aan het onderhouden van Gods Woord, en als onze liefde volmaakt geworden is. |
| 19 Dat is, met Hem en met Zijn weldaden gemeenschap hebben. |
|
6 Die zegt dat hij 20in Hem blijft, fdie moet ook zelf alzo wandelen 21gelijk Hij gewandeld heeft. |
| 20 Dat is, in Zijn gemeenschap is en blijven wil. Zie Joh. 6:56. |
| Joh. 6:56 Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. |
| f Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21. |
| Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. 1 Petr. 2:21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; |
| 21 Dat is, heiliglijk naar het voorbeeld Zijns levens, hoewel wij hetzelve niet in alles volmaaktelijk kunnen navolgen, 1 Joh. 1:8. |
| 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
Den broeder liefhebben |
7 Broeders, ik schrijf u g22geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij 23van den beginne gehad hebt. Dit oude gebod is het woord dat gij van den beginne gehoord hebt. |
| g 2 Joh. vs. 5. |
| 2 Joh. vs. 5 En nu bid ik u, uitverkoren vrouwe, niet als u schrijvende een nieuw gebod, maar hetgeen wij gehad hebben van den beginne, namelijk
dat wij elkander liefhebben. |
| 22 Namelijk als ik met dit mijn schrijven u voorhoud en ernstiglijk indruk, het gebod van zijn naaste lief te hebben, hetwelk niet nieuw is, alzo hetzelve niet alleen in het Oude Testament voorgesteld wordt, Lev. 19:17, 18, maar ook van het begin der predicatie des Evangelies altijd sterk is gedreven geweest, Matth. 5:44. Joh. 15:12. Rom. 12:10; 13:8. |
| Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Rom. 13:8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. |
| 23 Dat is, van dat gij tot de kennis van Christus geroepen zijt. |
|
8 24Wederom schrijf ik u h25een nieuw gebod: 26Hetgeen waarachtig is in Hem, 27zij ook in u waarachtig; 28want 29de duisternis gaat voorbij, en 30het waarachtige licht 31schijnt nu. |
| 24 Of: Daarentegen. |
| h Joh. 13:34; 15:12. |
| Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. |
| 25 Dat is, dat op een nieuwe wijze van Christus en Zijn apostelen voorgesteld en gedreven wordt, met Zijn eigen voorbeeld en bijzondere liefde bevestigd is, en door den Geest Gods in de harten der gelovigen wordt ingeschreven, volgens de beloften des nieuwen verbonds, Jer. 31:33. Zie de aant. Joh. 13:34. |
| Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Joh. 13:34 (kt.) Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. |
| 26 Dat is, de liefde die waarlijk in Christus jegens ons is, die zij ook waarlijk in u. Zie Joh. 13:34. |
| Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. |
| 27 Of: is. |
| 28 Of: dat de duisternis, enz. |
| 29 Namelijk van onwetendheid en goddeloosheid, die tevoren in de wereld was eer het Evangelie gepredikt werd. Zie dergelijke Rom. 13:12. 1 Thess. 5:4. 1 Petr. 2:9. |
| Rom. 13:12 De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts. 1 Thess. 5:4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
| 30 Namelijk der zaligmakende kennis van God en van Zijn beloften en geboden, Ef. 5:8. 1 Joh. 1:7; 2:9. |
| Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. vers 9 Die zegt dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. |
| 31 Namelijk in de leer des Evangelies, die wij verkondigen. |
|
9 Die zegt dat hij 32in het licht is, en zijn broeder haat, 33die is in de duisternis tot nog toe. |
| 32 Dat is, de leer des Evangelies kent en aanneemt. |
| 33 Dat is, die steekt nog in de voorgaande onwetendheid en blindheid; en is overzulks geen recht Christen. |
|
10 iDie zijn broeder liefheeft, kblijft in het licht, en geen 34ergernis is in hem; |
| i 1 Joh. 3:14. |
| 1 Joh. 3:14 Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood. |
| k Joh. 12:35. |
| Joh. 12:35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. |
| 34 Of: aanstoot. Gr. scandalon, hetwelk betekent een steen of iets dergelijks, dat in den weg ligt, waaraan men zich stoot, en waardoor men ten val gebracht wordt, hetwelk lichtelijk geschiedt als men in duisternis wandelt; maar die in het licht wandelt, kan lichtelijk zulken aanstoot mijden, als hij wel voor zich ziet, hetwelk de apostel hier zegt dat de ware gelovigen doen. Zie dergelijke Ps. 119:165. Joh. 11:9, 10. |
| Ps. 119:165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot. Joh. 11:9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet; Joh. 11:10 Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is. |
|
11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet 35waar hij heen gaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind. |
| 35 Namelijk of hij den rechten weg gaat of niet. Of weet niet dat hij tot zijn verderf gaat. |
De wereld niet liefhebben |
12 lIk schrijf u, 36kinderkens, 37want de zonden zijn u vergeven 38om Zijns Naams wil. |
| l Luk. 24:47. Hand. 4:12; 13:38. |
| Luk. 24:47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Hand. 13:38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; |
| 36 Gelijk tevoren vers 1. Hier begint nog niet de afdeling naar den ouderdom, maar in het volgende vers. |
| vers 1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; |
| 37 Of: dat u de zonden vergeven zijn. Alzo ook vss. 13, 14. |
| vers 13 Ik schrijf u, vaders, want gij hebt Hem gekend Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend. vers 14 Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend Die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen. |
| 38 Dat is, om Christus Jezus’ wil. Zie Hand. 4:12; 10:43, en de aantt. aldaar. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
|
13 Ik schrijf u, 39vaders, want gij hebt 40Hem gekend 41Die van den beginne is. Ik schrijf u, 42jongelingen, want gij hebt 43den boze overwonnen. Ik schrijf u, 44kinderen, want gij hebt 45den Vader gekend. |
| 39 Dat is, oude lieden, die door uw jaren grote kennis hebt verkregen. |
| 40 Namelijk Jezus Christus. |
| 41 Namelijk der wereld, dat is, van eeuwigheid. Zie 1 Joh. 1:1. |
| 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; |
| 42 Namelijk die in het beste en sterkste van uw leven zijt, en bekwaam tot strijden. |
| 43 Dat is, den duivel, Matth. 6:13; 13:19. |
| Matth. 6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. |
| 44 Namelijk die nog jong van jaren zijt, welker ambt en eer is hun ouders recht te kennen, te ontzien en lief te hebben. |
| 45 Namelijk van onzen Heere Jezus Christus, Die ook onze Vader om Christus’ wil geworden is, Joh. 20:17. |
| Joh. 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. |
|
14 Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend Die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want 46gij zijt sterk, en 47het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen. |
| 46 Dat is, gelijk jonge lieden gemeenlijk sterk van lichaam zijn, zo moeten zij ook sterk zijn in het geloof om tegen den duivel te strijden, 1 Petr. 5:9. |
| 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
| 47 Namelijk hetwelk is het geestelijk zwaard, waarmede gij tegen den duivel moet strijden, Ef. 6:17. |
| Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; |
|
15 mHebt 48de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; nzo iemand de wereld liefheeft, 49de liefde des Vaders 50is niet in hem. |
| m Rom. 12:2. |
| Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. |
| 48 Dat is, de dingen die buiten de rechte kennis en dienst Gods in deze wereld van wereldse mensen groot geacht, begeerd en nagetracht worden, die in het volgende vers worden uitgedrukt. Zie Jak. 4:4. |
| Jak. 4:4 Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld. |
| n Gal. 1:10. Jak. 4:4. |
| Gal. 1:10 Want predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus. Jak. 4:4 Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld. |
| 49 Namelijk waarmede wij God den Vader liefhebben. |
| 50 Namelijk overmits deze twee liefden zich strekken tot zaken die tegen elkander strijden, tezamen niet kunnen bestaan, en de ene liefde de andere uitdrijft. Zie Matth. 6:24. |
| Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
|
16 Want 51al wat in de wereld is, namelijk
52de begeerlijkheid des vleses en 53de begeerlijkheid der ogen en 54de grootsheid des levens, 55is niet uit den Vader, maar is 56uit de wereld. |
| 51 Dat is, al wat de wereldse mensen liefhebben en natrachten, begrepen in deze drie soorten die hier uitgedrukt worden. |
| 52 Dat is, de wellustigheid. Zie Rom. 13:14. |
| Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. |
| 53 Dat is, de gierigheid en begeerte van rijkdommen, die hier der ogen wordt genaamd, omdat het aanschouwen dezer goederen de begeerte derzelve opwekt, en dat de ogen der gierigaards daarmede nimmermeer verzadigd worden, maar willen alles hebben wat zij zien. Zie Spr. 27:20. Pred. 4:8. |
| Spr. 27:20 De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd. Pred. 4:8 Daar is er één, en geen tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn arbeid geen einde, ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en hij zegt niet: Voor wien arbeid ik toch en doe mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is ook ijdelheid en het is een moeilijke bezigheid. |
| 54 Of: trotsheid, dat is, de eergierigheid of hovaardigheid, die de wereldse mensen in hun staat en leven alleszins betonen in grote kostelijkheid, pracht en verheffing boven hun naaste. De apostel deze zonden beschrijvende, benaamt ze met den naam van begeerlijkheid, overmits zij uit de aangeboren verdorvenheid voortkomen, Jak. 1:15, om alzo den wortel derzelve uit te trekken. |
| Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
| 55 Dat is, is van God in der mensen harten niet ingeplant, en behaagt Gode niet. |
| 56 Dat is, uit de verdorven natuur der wereldse mensen. |
|
17 oEn 57de wereld gaat voorbij, en 58haar begeerlijkheid; maar 59die den wil van God doet, 60blijft in der eeuwigheid. |
| o Ps. 90:10. Jes. 40:6. 1 Kor. 7:31. Jak. 1:10; 4:14. 1 Petr. 1:24. |
| Ps. 90:10 Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar; of zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen. Jes. 40:6 Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. 1 Kor. 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Jak. 1:10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; |
| 57 Dat is, de wereldse mensen. |
| 58 Dat is, al de goederen en wellusten waartoe derzelver begeerlijkheid zich strekt. |
| 59 Namelijk in het vlieden van deze begeerlijkheden en zonden. |
| 60 Dat is, zal het eeuwige leven hebben. |
De antichrist |
18 Kinderkens, 61het is de laatste ure; pen gelijk gij gehoord hebt dat 62de antichrist 63komt, zo zijn ook nu 64vele antichristen geworden; waaruit wij kennen 65dat het de laatste ure is. |
| 61 Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, van welken tevoren gezegd is dat in denzelven de antichrist zal komen en vele valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5. 1 Kor. 10:11. 2 Thess. 2:3. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3. |
| Matth. 24:5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. 1 Kor. 10:11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, |
| p Matth. 24:5. 2 Thess. 2:3. |
| Matth. 24:5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, |
| 62 Gr. ho antichristos, welk woord betekent in het gemeen iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen de leer van Christus’ Persoon en ambt; en in het bijzonder een onder dezelve bijzonderlijk uitstekende, die niet bestaat in één persoon alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het Griekse woordje ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz., en in de Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt. |
| 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, |
| 63 Dat is, komen zal, of gelijk als op weg is om te komen. Zie 2 Thess. 2:7. |
| 2 Thess. 2:7 Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht; alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. |
| 64 Dat is, vele valse leraars onder de Christenen, die voorlopers van den groten antichrist zijn geweest, en van één geest gedreven, want hier wordt dat woord in het gemeen en in den brede genomen. |
| 65 Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en de apostelen, tevoren aangetekend. |
|
19 q66Zij zijn 67uit ons 68uitgegaan, maar zij waren 69uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij 70met ons 71gebleven zijn; rmaar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet 72allen uit ons zijn. |
| q Ps. 41:10. Hand. 20:30. |
| Ps. 41:10 Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzene tegen mij grotelijks verheven. Hand. 20:30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. |
| 66 Namelijk deze antichristen en valse leraars. |
| 67 Namelijk Christenen of christelijke vergaderingen. |
| 68 Dat is, voortgekomen, opgestaan, en hebben zich van ons afgezonderd. |
| 69 Dat is, uit de ware en oprechte Christenen, noch uit de oprechte en gezonde leraars. |
| 70 Namelijk oprechte Christenen en leraren. |
| 71 Namelijk in de enigheid des geloofs en bij de waarheid. |
| r 1 Kor. 11:19. |
| 1 Kor. 11:19 Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u. |
| 72 Namelijk die zich Christenen noemen en hun leer met Christus’ Naam bekleden. Zie Matth. 7:21. |
| Matth. 7:21 Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is. |
|
20 s73Doch gij hebt 74de zalving 75van den Heilige, en gij weet 76alle dingen. |
| s Ps. 45:8; 133:2. 2 Kor. 1:21. Hebr. 1:9. |
| Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. 2 Kor. 1:21 Maar Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God, Hebr. 1:9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. |
| 73 Gr. En. De apostel wijst den gelovigen nu aan het rechte middel om de verleidingen der antichristen te ontkomen, namelijk dat zij vast blijven bij de leer die zij door de verlichting des Heiligen Geestes eens hebben geleerd en aangenomen. |
| 74 Of: de zalf; waardoor hij verstaat de genadige werking des Heiligen Geestes, waardoor zij wedergeboren en met de zaligmakende kennis van Christus verlicht en versterkt zijn, die bij de uitstorting van een kostelijke zalf wordt vergeleken. Zie Ps. 45:8; 133:2. |
| Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
| 75 Dat is, van Christus Jezus, Die alzo genaamd wordt Ps. 16:10. Dan. 9:24. Hand. 2:27. Zie de aantt. aldaar; en de reden Hebr. 7:26. Van Hem hebben alle gelovigen deze gave, Joël 2:28. Joh. 1:16; 14:26. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Hand. 2:27 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige overgeven om verderving te zien. Hebr. 7:26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. |
| 76 Namelijk die u ter zaligheid nodig zijn te weten, en waarvan ik u schrijf. |
|
21 Ik heb u niet geschreven omdat gij 77de waarheid niet weet, 78maar omdat gij die weet, en omdat 79geen leugen uit de waarheid is. |
| 77 Namelijk van de leer des Evangelies. |
| 78 Dat is, om u de gedachtenis van hetgeen gij weet te verversen, en u daardoor in de waarheid meer en meer te versterken tegen de verleidingen. |
| 79 Gr. dat alle leugen uit de waarheid niet is, dat is, omdat geen leugen, dat is, geen valse leer, uit de waarheid, dat is, uit de leer des Evangelies, die wij prediken, is. |
|
22 Wie is 80de leugenaar, dan die loochent dat Jezus 81is de Christus? Deze is de antichrist, 82die den Vader en 83den Zoon loochent. |
| 80 Dat is, de voornaamste valse leraar. |
| 81 Gr. niet is, dat is, die de waarheid loochenende zegt dat Jezus niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde Zaligmaker. Zie Joh. 20:31. |
| Joh. 20:31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam. |
| 82 Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in het volgende vers verklaard. |
| 83 De Zone Gods, de Heere Jezus Christus, wordt geloochend, niet alleen ten aanzien van Zijn Persoon, wanneer men loochent óf Zijn Goddelijke, óf Zijn ware menselijke natuur, óf dergelijke; maar ten aanzien van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid stelt, enz. |
|
23 tEen iegelijk die den Zoon loochent, 84heeft ook den Vader niet. |
| t Luk. 12:9. 2 Tim. 2:12. |
| Luk. 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; |
| 84 Dat is, loochent ook genoegzaamlijk den Vader, overmits de Vader zonder Zijn Zoon niet kan zijn, noch recht gekend worden. Zie Joh. 8:19; 10:30. In sommige Griekse boeken worden hier nog bijgevoegd deze woorden: die den Zoon belijdt, heeft ook den Vader. |
| Joh. 8:19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. |
In Christus blijven |
24 85Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, 86dat blijve in u. Indien in u blijft wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook 87in den Zoon en in den Vader blijven. |
| 85 Namelijk van de zuivere leer des Evangelies, die u van Christus en de apostelen van het eerste aan gepredikt is geweest. |
| 86 Dat is, volhardt gij in dezelve volstandiglijk. |
| 87 Dat is, in de oprechte en zaligmakende leer van den Vader en van den Zoon. Of: in de gemeenschap des Vaders en des Zoons, 1 Joh. 1:3. |
| 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
|
25 En dit is 88de belofte die Hij ons beloofd heeft, namelijk
89het eeuwige leven. |
| 88 Dat is, hetgeen Christus ons in het Evangelie beloofd heeft. |
| 89 Zie Matth. 19:29; 25:46. Joh. 3:15, 16; 5:24; 6:33, 54; 10:10; 17:2, en doorlopend in het Evangelie. |
| Matth. 19:29 En zo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven. Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. Joh. 3:15 Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Joh. 6:33 Want het Brood Gods is Hij Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft. Joh. 6:54 Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 10:10 De dief komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben. Joh. 17:2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. |
|
26 Dit heb ik u geschreven van 90degenen die u verleiden. |
| 90 Namelijk opdat gij des te beter en zorgvuldiger van hun verleiding u zoudt mogen wachten. |
|
27 vEn 91de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node 92dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert 93van alle dingen, zo is 94zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, 95zo zult gij 96in Hem blijven. |
| v Jer. 31:34. Hebr. 8:11. |
| Jer. 31:34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. Hebr. 8:11 En zij zullen niet leren een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen, van den kleine onder hen tot den grote onder hen. |
| 91 Dat is, dezelve genade des Heiligen Geestes, Dien u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennis der waarheid; gelijk vers 20. |
| vers 20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. |
| 92 Namelijk deze dingen, dewijl gij ze alrede weet, of de gronden der christelijke leer, die gij alrede gelegd hebt. |
| 93 Dat is, van al deze dingen; of: van al wat u nodig is ter zaligheid te weten. Zie vers 20. |
| vers 20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. |
| 94 Namelijk de zalving. |
| 95 Dat is, zo blijft in Hem; een Hebreeuwse wijze van spreken. Of hij spreekt alzo om te tonen het goed vertrouwen dat hij had van hun standvastigheid. |
| 96 Namelijk Christus; gelijk uit het volgende en het voorgaande 24ste vers blijkt. |
|
28 En nu, kinderkens, blijft 97in Hem, xopdat wanneer Hij zal 98geopenbaard zijn, wij 99vrijmoedigheid hebben, en wij 100van Hem niet 1beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. |
| 97 Namelijk Christus, dat is, bij Zijn gemeenschap en leer, die met geloof vasthoudende. |
| x Mark. 8:38. 1 Joh. 3:2. |
| Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 98 Namelijk in Zijn toekomst ten oordeel, gelijk de volgende woorden verklaren. Zie ook 1 Joh. 3:2. |
| 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 99 Namelijk om te bestaan in Zijn oordeel voor Hem, vertrouwende dat Hij ons niet verdoemen, maar vrijspreken zal. |
| 100 Of: voor Hem niet beschaamd worden. |
| 1 Namelijk gelijk allen ongelovigen en goddelozen zal wedervaren. |
|
29 Indien gij weet dat 2Hij rechtvaardig is, zo weet gij dat een iegelijk 3die de rechtvaardigheid doet, 4uit Hem geboren is. |
| 2 Namelijk God de Vader, of Christus, van Welken hij in de voorgaande woorden heeft gesproken. |
| 3 Dat is, die godzaliglijk leeft. |
| 4 Dat is, van Hem geestelijk wedergeboren is. Zie 1 Joh. 3:9. |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. |