Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jozua oud geworden zijnde vergadert gans Israël, en verhaalt hoe wonderbaarlijk God voor Zijn volk gestreden, en de landen der overwonnen volken hun ter erfenis gegeven heeft, vs. 1, enz. Daarom vermaant hij hen naarstig te zijn in het onderhouden van de wet door Mozes beschreven, 6. En zich te wachten van in te gaan, en zich te vermengen met de afgoderij der heidenen, 7. Hun voorstellende de weldaden die zij van God hadden ontvangen, en nog ontvangen zouden, 9. Met dreiging der straffen Gods, zo zij den Heere verlaten zouden, 11. |
Jozua’s vermaning aan de oudsten |
1 EN het geschiedde 1na vele dagen, nadat de HEERE Israël rust gegeven had van al zijn vijanden rondom heen, en Jozua oud geworden en
2welbedaagd was, |
| 1 Het zijn geweest omtrent veertien jaren, nadat zij in het land Kanaän gekomen waren. Vgl. dit met de aant. op Joz. 22:3.  |
| Joz. 22:3 (kt.) Gij hebt uw broederen niet verlaten nu langen tijd, tot op dezen dag toe, maar gij hebt waargenomen de onderhouding der geboden des HEEREN uws Gods. |
| 2 Hebr. tot dagen gekomen was. |
|
2 Zo riep Jozua 3gans Israël, hun oudsten en hun hoofden en hun richters en hun ambtlieden, en hij zeide tot hen: Ik ben oud geworden en welbedaagd. |
| 3 Versta de hoofden en oversten, mitsgaders allen die van het volk daartoe verschijnen konden. |
|
3 En gijlieden hebt gezien alles wat de HEERE uw God gedaan heeft aan al deze volken voor uw aangezicht; want de HEERE uw God Zelf is het Die voor u gestreden heeft. |
4 Ziet, ik heb u deze 4overige volken door het lot doen toevallen, ten erfdeel voor uw stammen, van de Jordaan af, met al de volken die ik uitgeroeid heb, en tot de Grote Zee tegen den ondergang der zon. |
| 4 Te weten, die van de Israëlieten nog zouden bekrijgd en uitgeroeid worden. |
|
5 En de HEERE uw God Zelf zal 5hen uitstoten voor ulieder aangezicht en Hij zal hen van voor ulieder aangezicht verdrijven; en gij zult hun land erfelijk bezitten, agelijk als de HEERE uw God tot u 6gesproken heeft. |
| 5 Te weten de heidense natiën die nog in het land Kanaän zijn overgebleven. |
| a Ex. 14:14; 23:27. Num. 33:53. Deut. 6:19. Joz. 13:6.  |
| Ex. 14:14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn. Ex. 23:27 Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk tot dewelke gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken dat al uw vijanden u den nek toekeren. Num. 33:53 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen en daarin wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten. Deut. 6:19 Om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, gelijk als de HEERE gesproken heeft. Joz. 13:6 Allen die op het gebergte wonen, van Libanon af tot Misrefôth-maïm toe, al de Sidoniërs; Ik zal hen verdrijven van het aangezicht der kinderen Israëls; alleenlijk maak dat het Israël ten erfdeel valle, gelijk als Ik u geboden heb. |
| 6 Dat is, beloofd heeft. |
|
6 Zo weest zeer sterk om te bewaren en om te doen alles wat geschreven is in het wetboek van Mozes; bopdat gij daarvan niet afwijkt ter rechter- noch ter linkerhand; |
| b Deut. 5:32; 28:14.  |
| Deut. 5:32 Neemt dan waar dat gij doet gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft; wijkt niet af ter rechter- noch ter linkerhand. Deut. 28:14 En gij niet afwijken zult van al de woorden die ik ulieden heden gebied, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt om die te dienen. |
|
7 Dat gij 7niet ingaat tot deze volken: deze die overgebleven zijn bij ulieden; c8gedenkt ook niet aan den naam hunner goden, 9en doet er niet bij zweren, en dient ze niet, en buigt u voor die niet; |
| 7 Dat is, maakt u niet gemeenzaam met hen. Want die bij het pik wandelt, die wordt daarvan besmet. Enigen verstaan dit alzo, alsof den Israëlieten verboden werd met die volken te huwen. Zie vers 12.  |
| vers 12 Want zo gij enigszins afkeert en het overige van deze volken aanhangt, van deze die bij u overgebleven zijn, en u met hen verzwagert en gij tot hen zult ingaan en zij tot u, |
| c Ex. 23:13. Ps. 16:4. Jer. 5:7. Zef. 1:5. Ef. 5:3.  |
| Ex. 23:13 In alles wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden. Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Zef. 1:5 En die zich nederbuigen op de daken voor het heir des hemels, en die zich nederbuigende zweren bij den HEERE, en zweren bij Malcam; Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, |
| 8 Anders: maakt geen gewag van den naam hunner goden. |
| 9 De zin is: Zweert niet bij de goden der heidenen, en doet er ook anderen niet bij zweren. Zie Ex. 23:13. Deut. 12:3. Ps. 16:4.  |
| Ex. 23:13 In alles wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden. Deut. 12:3 En gij zult hun altaren afwerpen en hun opgerichte beelden verbreken en hun bossen met vuur verbranden en de gesneden beelden hunner goden nederhouwen, en gij zult hun naam tenietdoen uit diezelve plaats. Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. |
|
8 dMaar den HEERE uw God zult gij aanhangen, gelijk als gij tot op dezen dag gedaan hebt. |
| d Deut. 11:22.  |
| Deut. 11:22 Want zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden die ik u gebied om die te doen, den HEERE uw God liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen en Hem aanhangende, |
|
9 Want de HEERE heeft van uw aangezicht verdreven grote en machtige volken; en u aangaande, niemand heeft voor uw aangezicht bestaan tot op dezen dag toe. |
10 eEen enig man onder u zal er duizend jagen; want het is de HEERE uw God Zelf Die voor u strijdt, gelijk als Hij tot u 10gesproken heeft. |
| e Lev. 26:8. Deut. 32:30.  |
| Lev. 26:8 Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. Deut. 32:30 Hoe zou een enige duizend jagen, en twee tienduizend doen vluchten, tenware dat hunlieder Rotssteen hen verkocht en de HEERE hen overgeleverd had. |
| 10 Dat is, beloofd heeft. |
|
11 Daarom, bewaart uw zielen naarstiglijk, dat gij den HEERE uw God liefhebt. |
12 Want zo gij 11enigszins afkeert en het overige van deze volken aanhangt, van deze die bij u overgebleven zijn, en u met hen verzwagert en gij tot hen zult ingaan en zij tot u, |
| 11 Hebr. afkerende afkeert. |
|
13 12Weet voorzeker, dat de HEERE uw God niet voortvaren zal deze volken van voor uw aangezicht te verdrijven; maar zij zullen ulieden zijn tot een strik en tot een net en tot een 13gesel aan uw zijden en tot doornen in uw ogen, totdat gij omkomt van dit goede land, hetwelk u de HEERE uw God gegeven heeft. |
| 12 Hebr. Weet wetende. |
| 13 Eertijds placht men de mensen in de zijden te geselen, of te slaan, als af te leiden is hier, en Jezus Sirach 30:12; 42:6. |
|
14 En zie, 14ik ga 15heden in den weg 16der ganse aarde; en gij weet in uw ganse hart en in uw ganse ziel, dat er niet één enig woord 17gevallen is van al die goede woorden welke de HEERE uw God over u gesproken heeft; zij zijn u alle overkomen; er is van dezelve niet één enig woord gevallen. |
| 14 Dat is, ik sterve, gelijk alle mensen. |
| 15 Dat is, haast. Want Jozua heeft deze vermaning niet gedaan juist op dien dag toen hij gestorven is, maar daartevoren. |
| 16 Dat is, van alle mensen die op aarde leven. Zie 1 Kon. 2:2.  |
| 1 Kon. 2:2 Ik ga heen in den weg der ganse aarde; zo zijt sterk en wees een man. |
| 17 Vgl. 1 Sam. 3:19 met de aant. aldaar.  |
| 1 Sam. 3:19 Samuël nu werd groot; en de HEERE was met hem en liet niet één van al Zijn woorden op de aarde vallen. |
|
15 En het zal geschieden, gelijk als al die goede dingen over u gekomen zijn, die de HEERE uw God tot u gesproken heeft, alzo zal de HEERE over u komen laten 18al die kwade 19dingen, totdat Hij u verdelge van dit goede land, hetwelk u de HEERE uw God gegeven heeft. |
| 18 Te weten, waarmede Hij ulieden gedreigd heeft, indien gij Zijn geboden niet zoudt onderhouden. |
| 19 Anders: woorden. |
|
16 Wanneer gij het verbond des HEEREN uws Gods overtreedt, dat Hij u geboden heeft, en gij heengaat en dient andere goden en u voor dezelve nederbuigt, zo zal de toorn des HEEREN over u ontsteken en gij zult haastelijk omkomen van het goede land hetwelk Hij u gegeven heeft. |