Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 17 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jozua 17

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 DE stam van Manasse had ook een lot, omdat hij Jozefs eerstgeborene was; te weten Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead, omdat hij een krijgsman was, zo had hij Gilead en Basan.
2 Ook hadden de overgebleven kinderen van Manasse een lot naar hun huisgezinnen: te weten de kinderen van Abiëzer, en de kinderen van Helek, en de kinderen van Asriël, en de kinderen van Sechem, en de kinderen van Hefer en de kinderen van Semída. Dit zijn de mannelijke kinderen van Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen.
3 Zeláfead nu, de zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, had geen zonen, maar dochters; en dit zijn de namen zijner dochters: Machla en Noa, Hogla, Milka en Tirza.
4 Dezen dan traden toe voor het aangezicht van Eleázar, den priester, en voor het aangezicht van Jozua, den zoon van Nun, en voor het aangezicht der oversten, zeggende: De HEERE heeft Mozes geboden dat men ons een erfdeel geven zou in het midden onzer broederen. Daarom gaf hij haar, naar den mond des HEEREN, een erfdeel in het midden der broederen van haar vader.
5 En aan Manasse vielen tien snoeren toe, behalve het land Gilead en Basan, dat op gene zijde van de Jordaan is.
6 Want de dochters van Manasse erfden een erfdeel in het midden zijner zonen; en het land Gilead hadden de overgebleven kinderen van Manasse.
7 Zodat de landpale van Manasse was van Aser af tot Michmetath, die vóór aan Sichem is; en deze landpale gaat ter rechterhand tot aan de inwoners van En-Tappûah.
8 Manasse had wel het land van Tappûah, maar Tappûah zelve, aan de landpale van Manasse, hadden de kinderen van Efraïm.
9 Daarna komt de landpale af naar de beek Kana, tegen het zuiden der beek. Deze steden zijn van Efraïm in het midden der steden van Manasse. En de landpale van Manasse is aan het noorden der beek en haar uitgangen zijn aan de zee.
10 Het was van Efraïm tegen het zuiden, en tegen het noorden was het van Manasse, en de zee was zijn landpale; en aan het noorden stieten zij aan Aser en aan het oosten aan Issaschar.
11 Want Manasse had in Issaschar en in Aser: Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, en Jibleam en haar onderhorige plaatsen, en de inwoners te Dor en haar onderhorige plaatsen, en de inwoners te Endor en haar onderhorige plaatsen, en de inwoners te Tháänach en haar onderhorige plaatsen, en de inwoners te Megiddo en haar onderhorige plaatsen: drie landstreken.
12 En de kinderen van Manasse konden de inwoners van die steden niet verdrijven; want de Kanaänieten wilden in hetzelve land wonen.
13 En het geschiedde als de kinderen Israëls sterk werden, zo maakten zij de Kanaänieten cijnsbaar, maar zij verdreven hen niet ganselijk.
14 Toen spraken de kinderen van Jozef tot Jozua, zeggende: Waarom hebt gij mij ten erfdeel maar één lot en één snoer gegeven, daar ik toch een groot volk ben, voor zoveel de HEERE mij dusverre gezegend heeft?
15 Jozua nu zeide tot henlieden: Dewijl gij een groot volk zijt, zo ga op naar het woud en houw daar voor u af in het land der Ferezieten en der Refaïeten, dewijl u het gebergte van Efraïm te eng is.
16 Toen zeiden de kinderen van Jozef: Dat gebergte zou ons niet genoegzaam zijn; er zijn ook ijzeren wagens bij alle Kanaänieten die in het land des dals wonen, bij die te Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, en hen die in het dal van Jizreël zijn.
17 Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef, tot Efraïm en tot Manasse, zeggende: Gij zijt een groot volk en gij hebt grote kracht, gij zult niet één lot hebben;
18 Maar het gebergte zal uwe zijn; en dewijl het een woud is, zo houw het af, zo zullen zijn uitgangen uwe zijn, want gij zult de Kanaänieten verdrijven, al hebben zij ijzeren wagens, al zijn zij sterk.

Einde Jozua 17