Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel gaat voort in de vermaningen tot een christelijken wandel, en wijst aan de ellenden die komen over de rijken. 4 Die den armen hun loon onthouden. 5 Die de rijkdommen misbruiken tot wellustigheid. 6 En die de vromen onderdrukken. 7 Vermaant de onderdrukten tot lankmoedige lijdzaamheid, met de toekomst van Christus, en met de voorbeelden van een landman. 10 Van de profeten, en voornamelijk van Job. 12 Maant af van lichtvaardig zweren. 13 Leert hoe men zich gedragen moet in tegenspoed en voorspoed. 14 En wat de zieken moeten doen, alsook wat dienst men aan hen moet bewijzen, voornamelijk met hen te zalven en voor hen te bidden. 17 Aanwijzende met het voorbeeld van Elia, hoe krachtig het gebed der gelovigen is. 19 En eindelijk vermaant hij, de afgedwaalden weder op den rechten weg en tot bekering te brengen. 20 En leert hoe heerlijk een werk datzelve is. |
Wee over de onbarmhartige rijken |
1 WELAANa nu, 1gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, 2die over u komen. | | a Spr. 11:28. Amos 6:1. Luk. 6:24. 1 Tim. 6:9. Spr. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. Amos 6:1 WEE den gerusten te Sion en den zekeren op den berg van Samaría, die de voornaamsten zijn van de eerstelingen der volken, en tot dewelke die van het huis Israëls komen. Luk. 6:24 Maar wee u, gij rijken; want gij hebt uw troost weg. 1 Tim. 6:9 Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. |
1 Namelijk die de rijkdommen onrechtvaardiglijk vergadert of dezelve misbruikt; gelijk het volgende uitwijst. Want anderszins zijn de rijkdommen in zichzelve niet kwaad, maar een zegen Gods, Spr. 10:22. Doch worden gemeenlijk en zeer lichtelijk misbruikt tot nadeel der zaligheid. Zie Matth. 13:22; 19:23, 24. Hier worden verstaan niet alleen de gewone rijke gierigaards en verkwisters, maar ook die in publieke autoriteit zijn, als koningen, prinsen, stadhouders, rechters en dergelijke; die hun macht en autoriteit tot onderdrukking der armen misbruiken, als blijkt uit vers 6. Spr. 10:22 De zegen des HEEREN, die maakt rijk, en Hij voegt er geen smart bij. Matth. 13:22 En die in de doornen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Matth. 19:23 En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar Ik zeg u, dat een rijke zwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. Matth. 19:24 En wederom zeg Ik u: Het is lichter dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk Gods. vers 6 Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardige, en hij wederstaat u niet. |
2 Of: die over u zullen komen, namelijk zo in dit leven, als voornamelijk na dit leven. Zie Luk. 16:23. Luk. 16:23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. |
2 3Uw rijkdom 4is verrot, en 5uw klederen zijn van de motten gegeten geworden; | | 3 Namelijk die gij hadt behoren te besteden tot onderhoud der armen. |
4 Dat is, hebt gij liever bij u laten verrotten dan den armen mede te delen. |
5 Namelijk met welke gij den naakte behoordet te kleden. Zie Jes. 58:7. Jes. 58:7 Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? |
3 6Uw goud en uw zilver 7is verroest, en hun roest 8zal u zijn 9tot een getuigenis, en 10zal uw vlees als een vuur verteren; bgij hebt 11schatten vergaderd 12in de laatste dagen. | | 6 Namelijk dat gij hadt behoren te geven tot onderhoud van uw naaste; gelijk tevoren. |
7 Namelijk in uw kisten of kassen, waarin gij het gieriglijk hebt bewaard, zonder van hetzelve den armen mede te delen. |
8 Dat is, zal tegen u zijn. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 10:18; 23:31; namelijk in den dag des oordeels. Matth. 10:18 En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis. Matth. 23:31 Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen die de profeten gedood hebben. |
9 Dat is, om u te overtuigen van uw gierigheid en van uw rechtvaardige verdoemenis. Zie Matth. 10:18. Mark. 1:44. Matth. 10:18 En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis. Mark. 1:44 En zeide tot hem: Zie dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging hetgeen Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
10 Dat is, zal als een vuur zijn, met hetwelk gij zult gepijnigd worden. |
b Matth. 6:19. Rom. 2:5. Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
11 Sommigen verstaan dit van den schat des toorns Gods die den gierigaards in de laatste dagen overvallen zal, waarvan Paulus spreekt Rom. 2:5; maar wordt beter verstaan van de schatten der tijdelijke goederen, met welke vergadering de gierigaards altijd en alleen bezig zijn. Zie Matth. 6:19. Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; |
12 Namelijk van de wereld. Of van uw leven, dat is, tot het einde uws levens toe; als gij nu al zijt gekomen tot hogeren ouderdom, zo houdt gij evenwel niet op nog gieriglijk schatten te vergaderen. Zie Luk. 12:19. Of: tegen de laatste dagen. Luk. 12:19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. |
4 Zie, chet loon der werklieden 13die uw landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is, 14roept; en 15het geschrei dergenen die geoogst hebben, is gekomen tot in 16de oren des Heeren 17Zebaoth. | | c Lev. 19:13. Deut. 24:14. Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. |
13 Door deze ene soort van ongerechtigheid verstaat hij alle andere dergelijke. |
14 Namelijk tot God, dat Hij wraak daarover zou willen doen. Zie Gen. 4:10. Hebr. 12:24. Gen. 4:10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Hebr. 12:24 En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. |
15 Gr. de roepingen, dat is, de klachten der werklieden over deze uw ongerechtigheid. |
16 Dit moet verstaan worden bij gelijkenis van mensen genomen, waardoor Gode menselijke ledematen dikwijls toegeschreven worden, niet eigenlijk (want Hij is een Geest, Joh. 4:24), en hiermede wordt verstaan dat God hun klachten verhoord heeft. Zie Ps. 18:7. Jes. 37:17. Joh. 4:24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Ps. 18:7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. Jes. 37:17 O HEERE, neig Uw oor en hoor; HEERE, doe Uw ogen open en zie; en hoor al de woorden van Sanherib, die gezonden heeft om den levenden God te honen. |
17 Gr. Sabaoth, of Zebaoth, gelijk de Hebreeën lezen. Dit is een Hebreeuws woord, en betekent heirscharen, namelijk des hemels en der aarde, die tot Zijn dienst staan, en voor Hem strijden tegen Zijn vijanden; welke titel Gode dikwijls in het Oude Testament wordt toegeschreven, zie Jes. 1:9. Jer. 11:20. Rom. 9:29, en hier van den apostel wordt uitgedrukt, om daarmede aan te wijzen Zijn grote macht die Hij heeft om de onderdrukkers der rechtvaardigen te straffen. Jes. 1:9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden. Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Rom. 9:29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest. |
5 dGij hebt 18lekkerlijk geleefd op de aarde en 19wellusten gevolgd; gij hebt 20uw harten gevoed als in 21een dag der slachting. | | d Job 21:13. Luk. 16:19, 25. Job 21:13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. Luk. 16:19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. Luk. 16:25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. |
18 Dat is, gij hebt uw rijkdommen verkwist met overdadigheid, gulzigheid en brasserij, en den arme laten honger lijden. Zie een voorbeeld daarvan Luk. 16:19, 20, enz. Luk. 16:19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. Luk. 16:20 En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke lag voor zijn poort, vol zweren, |
19 Zie ook 1 Tim. 5:6. 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
20 Dat is, niet alleen uw lichamen alzo gemest, maar zulks ook gedaan met groten lust uwer harten, om die te verzadigen. |
21 Dat is, gelijk op de grote feestdagen, als de dankoffers geslacht werden, de mensen alsdan plachten goede sier te maken, zo doet gij dagelijks. Zie Spr. 7:14. Jes. 22:13. Spr. 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald. Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. |
6 Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood 22den rechtvaardige, en hij 23wederstaat u niet. | | 22 Dat is, met geweld en wreedheid de onschuldigen vervolgd. Hetwelk dan verstaan moet worden van zulke rijken die ook in hoogheid en tot overheid gesteld zijn. |
23 Dat is, hij laat zich van u onderdrukken, zonder iets daartegen te doen. Zie een voorbeeld in Naboth, 1 Kon. 21:13, en in Stefanus, Hand. 7:59, 60. 1 Kon. 21:13 Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij voerden hem buiten de stad en stenigden hem met stenen, dat hij stierf. Hand. 7:59 En zij stenigden Stéfanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijn geest. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. |
Opwekking tot geduld |
7 Zo 24zijt dan lankmoedig, broeders, 25tot de toekomst des Heeren. Zie, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, 26lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het 27den vroegen en 28spaden regen zal hebben ontvangen. | | 24 Dat is, verdraagt lankmoediglijk het ongelijk en geweld dat deze rijken u aandoen. |
25 Namelijk om te oordelen; Die alsdan het ongelijk den vromen aangedaan, zal wreken en aan hun verdrukkers rechtvaardiglijk vergelden, 2 Thess. 1:5, 6, en alsdan hen van dezelve volkomenlijk verlossen, Luk. 21:28. 2 Thess. 1:5 Een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, opdat gij waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods, voor hetwelk gij ook lijdt; 2 Thess. 1:6 Alzo het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die u verdrukken, Luk. 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. |
26 Dat is, met lankmoedigheid dezelve verwachtende. |
27 Dat is, die nodig is als het land eerst bezaaid is. |
28 Die daarna tegen den tijd van den oogst tot het gewas dienstig is. Zie Deut. 11:14. Deut. 11:14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. |
8 Weest 29gij ook lankmoedig, 30versterkt uw harten; want 31de toekomst des Heeren 32genaakt. | | 29 Namelijk gelijk de landman. Of: Gij dan, weest lankmoedig. |
30 Namelijk met een vast vertrouwen dat de Heere Zijn beloften den gelovigen gedaan, te zijner tijd zekerlijk zal volbrengen. |
31 Namelijk ten oordeel; gelijk tevoren. |
32 Dat is, zal niet lang vertoeven; in welke Hij u van der goddelozen gezelschap en geweld zal verlossen. |
9 33Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt. Zie, 34de Rechter 35staat voor de deur. | | 33 Dat is, geeft elkander geen oorzaak met onbehoorlijke woorden of werken om tegen elkander daarover te zuchten, dat is, bedroefd te zijn of tot God te klagen. |
34 Namelijk Jezus Christus, Die als Rechter der wereld alle ongelijk zal straffen. |
35 Dat is, is nabij met Zijn toekomst, gelijk een die al tot de deur of poort is gekomen, bereid zijnde om in te gaan. Zie Matth. 24:33. Matth. 24:33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet dat het nabij is, voor de deur. |
10 Mijne broeders, neemt tot een voorbeeld 36des lijdens en der lankmoedigheid 37de profeten, die 38in den Naam des Heeren gesproken hebben. | | 36 Gr. des lijdens van het kwaad, dat is, der verdrukkingen. |
37 Derzelver voorbeeld stelt ook de Heere Christus te dien einde voor, Matth. 5:12. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
38 Dat is, uit last, bevel en ingeven des Heeren. Zie 2 Petr. 1:20, 21. 2 Petr. 1:20 Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. |
11 Zie, ewij houden hen gelukzalig die verdragen. Gij hebt fde verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt 39het einde des Heeren gezien, gdat de Heere 40zeer barmhartig is en een Ontfermer. | | e Matth. 5:11. Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. |
f Job 1:21, 22. Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. Job 1:22 In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe. |
39 Dat is, de goede uitkomst die de Heere aan Job verleend heeft uit al zijn kwaden, die hij geduldiglijk verdragen heeft. Zie van dezelve Job 42:10. Job 42:10 En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel. |
g Num. 14:18. Ps. 103:8. Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. |
40 Gr. is van vele ingewanden; door de ingewanden wordt verstaan een inwendige beroering des gemoeds tot barmhartigheid. Zie Luk. 1:78. Filipp. 2:1. Kol. 3:12. Luk. 1:78 Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; Filipp. 2:1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, h41zweert niet, 42noch bij den hemel, noch bij de aarde, 43noch enigen anderen eed; maar 44uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij 45in geen oordeel valt. | | h Matth. 5:34. 2 Kor. 1:17, 18. Matth. 5:34 Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; 2 Kor. 1:17 Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen ja ja, en neen neen? 2 Kor. 1:18 Doch God is getrouw, dat ons woord hetwelk tot u is geschied, niet is geweest ja en neen. |
41 Namelijk lichtvaardiglijk; of uit mismoedigheid, gelijk de mensen in tegenspoed menigmaal plegen. Zie ook Matth. 5:34; 23:16, 18. Want anders is een wettig eedzweren bij den Naam Gods niet verboden, Hebr. 6:16. Matth. 5:34 Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; Matth. 23:16 Wee u, gij blinde leidslieden, die zegt: Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig. Matth. 23:18 En: Zo wie gezworen zal hebben bij het altaar, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij de gave die daarop is, die is schuldig. Hebr. 6:16 Want de mensen zweren wel bij den Meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreking; |
42 Dat is, niet bij enige creaturen, gelijk velen gewend waren te doen, die meenden als zij den Naam Gods niet uitdrukten in hun redenen, dat zij dan denzelven niet ontheiligden of lichtvaardiglijk misbruikten; gelijk ook de farizeeën leerden. Zie Matth. 5:34, enz. Matth. 5:34 Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; |
43 Die lichtvaardiglijk of bij enige andere creatuur zou gedaan worden. |
44 Dat is, de waarheid eenvoudiglijk uitdrukkende met ja, en desgelijks als iets ontkend wordt, hetzelve eenvoudiglijk uitdrukkende met neen, zonder enigen eed daarbij te doen in uw gewone redenen, samensprekingen of handelingen. |
45 Dat is, straf, die God gedreigd heeft dengenen die Zijn Naam lichtvaardiglijk misbruiken, Ex. 20:7. Zie van deze wijze van spreken Matth. 23:14. Luk. 23:40. Rom. 2:3; 13:2. 1 Kor. 11:29. Jak. 3:1. Anderen lezen in geveinsdheid; waarmede dan aangewezen zou worden, dat zodanige lichtvaardige eden of bij de creaturen uit geveinsdheid gedaan worden, of de mensen tot geveinsdheid brengen, gelijk blijkt in de farizeeën, Matth. 23:19. Ex. 20:7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Luk. 23:40 Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? Rom. 2:3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? Rom. 13:2 Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. 1 Kor. 11:29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Jak. 3:1 ZIJT niet vele meesters, mijne broeders, wetende dat wij te meerder oordeel zullen ontvangen. Matth. 23:19 Gij dwazen en blinden; want wat is meerder, de gave, of het altaar dat de gave heiligt? |
De kracht van het gebed |
13 Is iemand onder u 46in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? iDat hij psalmzinge. | | 46 Namelijk van enig kwaad, gelijk het Griekse woord medebrengt. |
i Ef. 5:19. Kol. 3:16. Ef. 5:19 Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
14 Is iemand 47krank onder u? Dat hij tot zich roepe 48de ouderlingen der gemeente, en dat zij 49over hem 50bidden, khem 51zalvende met olie 52in den Naam des Heeren; | | 47 Namelijk van lichamelijke ziekte. |
48 Namelijk die de gave hebben van gezondmaking door wonderen, welke toentertijd sommigen leraren en ouderlingen gegeven werd. Zie 1 Kor. 12:9. 1 Kor. 12:9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; |
49 Of: voor hem. |
50 Zo heeft gebeden Elisa over den zoon der weduwe, 2 Kon. 4:33, Christus over Lazarus, Joh. 11:41, en Paulus over Eutychus, Hand. 20:10, namelijk dat God hem zijn zonden wil vergeven en zijn gezondheid wedergeven. 2 Kon. 4:33 Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. Joh. 11:41 Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen opwaarts en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt. Hand. 20:10 Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem. |
k Mark. 6:13. Mark. 6:13 En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond. |
51 Namelijk naar het voorbeeld der discipelen, die van Christus ontvangen hebbende de gave van wonderbare gezondmaking, daartoe olie gebruikten, Mark. 6:13. Niet dat in de olie enige verborgen kracht was om de ziekten te genezen, maar zij gebruikten dezelve als een extraordinair teken, waaruit bekend werd dat door hun dienst zulk een wonder van God geschiedde tot bevestiging van hun leer; gelijk men ziet dat Christus en de apostelen, in het genezen van de ziekten, nu speeksel, slijk, aanrakingen, oplegging der handen, dan hun schaduwen, gordels en zweetdoeken daartoe gebruikten. Welke gave van wonderbare gezondmaking, alzo zij nu vele honderden jaren opgehouden heeft, als niet meer nodig zijnde, overmits de evangelische leer genoegzaamlijk met wonderen is bevestigd, zo wordt tevergeefs en spottende dit uiterlijk teken nog heden ten dage als een sacrament gebruikt, en nog meer wordt het bijgelovig misbruikt, als men meent dat zulke zalving kracht heeft om de zonden weg te nemen en dat het tot zaligheid der zielen dienstig is. Mark. 6:13 En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond. |
52 Dat is, aanroepende den Naam des Heeren, Die de Auteur is van zulke wonderbare gezondmaking. |
15 En 53het gebed des geloofs zal den zieke 54behouden, en 55de Heere zal hem 56oprichten, en zo hij 57zonden gedaan zal hebben, het zal hem 58vergeven worden. | | 53 Dat is, dat zowel van de ouderlingen als van de zieken uit waar geloof tot den Heere gedaan wordt. |
54 Dat is, zal den zieke verlossen van de lichamelijke ziekte, naar des Heeren wil. |
55 Namelijk als zijnde de Werkmeester van deze wonderbare gezondmaking. Hetwelk uitdrukkelijk daarbij gedaan wordt, opdat men niet mene dat de olie of het uitgesproken gebed zulke kracht zouden hebben in zichzelve. |
56 Of: ophelpen, namelijk uit zijn ziekte. |
57 Namelijk om welke God hem die ziekte zou mogen toegezonden hebben; gelijk Joh. 5:14. 1 Kor. 11:30. Joh. 5:14 Daarna vond hem Jezus in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede. 1 Kor. 11:30 Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. |
58 Namelijk van den Heere, als men Hem daarom behoorlijk bidt. |
16 59Belijdt elkander de misdaden, en 60bidt voor elkander, opdat gij 61gezond wordt. Een 62krachtig gebed 63des rechtvaardigen vermag veel. | | 59 De apostel wil hiermede niet leren dat de gelovigen al hun zonden zouden moeten openbaren en belijden aan een kerkendienaar, om van dezelve ontslag of vergeving te verkrijgen, gelijk verkeerdelijk gemeend wordt. Want hij spreekt hier uitdrukkelijk van een belijdenis die men elkander moet doen, dat is, de ene gelovige aan den anderen, en dat ook onderling, naar gelegenheid der zaken. Door de zonden worden verstaan eerstelijk die zonden die de ene gelovige tegen den anderen zou mogen gedaan hebben, waardoor de liefde tot den naaste verbroken en onvrede zou mogen ontstaan zijn; waarvan de apostel wil dat degene die tegen zijn naaste misdaan heeft, zijn schuld zal belijden of bekennen, en met hem daarover verzoenen, gelijk ook Christus leert Matth. 5:23, hetwelk gelijk het te allen tijde wel behoort te geschieden, zo is het inzonderheid nodig als men ziek is. Daarbenevens, zo iemand in enige zonde zou mogen gevallen zijn, waarover hij zo bezwaard is dat hij zichzelven alleen niet wel kan troosten, dat hij alsdan die zonde openbare aan een ander, hetzij kerkendienaar, of enigen anderen goeden vriend, om van denzelven getroost te worden uit Gods Woord, en om hem te helpen bidden dat die zonde hem van God mag vergeven worden; gelijk de volgende woorden medebrengen. Matth. 5:23 Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft, |
60 Namelijk om vergeving der zonden die men elkander beleden heeft, als om de gezondheid des lichaams wanneer iemand ziek is, gelijk in het voorgaande vers. |
61 Namelijk naar lichaam en naar ziel. |
62 Dat is, vurig en oprecht; of sterk aanhoudende. |
63 Dat is, van een vroom gelovig mens. |
17 lElía was een mens van gelijke 64bewegingen als wij; en hij 65bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet 66op de aarde in drie jaren en zes maanden. | | l 1 Kon. 17:1. Luk. 4:25. 1 Kon. 17:1 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. Luk. 4:25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. |
64 Of: lijden. Zie Hand. 14:15. Hetwelk daarbij gedaan wordt, opdat men niet zou menen dat Elia vanwege zijn groten ijver en godzaligheid enige verdienste in het bidden bij God zou hebben gehad, alzo hij zijn zwakheden ook gehad heeft en alleen uit genade door God is verhoord geweest. Hand. 14:15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; |
65 Of: bad met een gebed. Een Hebreeuwse wijze van spreken, door welke verdubbeling te kennen gegeven wordt dat hij zeer sterk bad. |
66 Dat is, over het land der Israëlieten. Want het was geen algemene droogte over de ganse wereld. |
18 mEn hij bad wederom, en de hemel gaf regen, en de aarde bracht haar vrucht voort. | | m 1 Kon. 18:45. 1 Kon. 18:45 En het geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd; en er kwam een grote regen; en Achab reed weg en toog naar Jizreël. |
19 Broeders, nindien iemand onder u 67van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand 68bekeert, | | n Matth. 18:15. Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
67 Namelijk der evangelische leer, hetzij in gevoelen, of in wandel. |
68 Namelijk door onderrichtingen in de gezonde leer, en ernstige vermaningen tot boetvaardigheid, welke middelen zijn waardoor God de mensen bekeert. Dezen middelen wordt toegeschreven hetgeen Gods eigen werk is, omdat Hij daardoor krachtiglijk werkt. |
20 Die wete dat degene die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, 69een ziel 70van den dood zal 71behouden oen menigte 72der zonden zal 73bedekken. | | 69 Namelijk des dwalenden, Jud. vs. 23. Jud. vs. 23 Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt hen uit het vuur; en haat ook den rok die van het vlees bevlekt is. |
70 Namelijk van den eeuwigen dood. |
71 Namelijk als een instrument zijnde van deze behoudenis. Zie dergelijke 1 Tim. 4:16. 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. |
o Spr. 10:12. 1 Petr. 4:8. Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |
72 Namelijk des afgedwaalden. |
73 Dat is, zal het daartoe brengen, dat God de zonden des afgedwaalden bedekken en hem niet toerekenen zal; en ook dat zijn zonden bij de mensen voor vergeten en vergeven zullen gehouden worden. |