Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel gaat voort in de vermaning tot de gehoorzaamheid des Evangelies, en waarschuwt hen met het voorgaande voorbeeld der Israëlieten die om hun ongelovigheid tot de rust Gods niet zijn ingegaan. 4 Bewijst dat de plaats in den vijf en negentigsten psalm niet verstaan kan worden van de rust des zevenden dags. 6 Noch van de rust in het land Kanaän. 9 Maar van een andere rust, die door de voorgaande werd betekend. 12 Versterkt zijn vermaning met de beschrijving der doordringende kracht van Gods Woord. 13 En van Christus’ alwetendheid. 14 En overmits Christus is de Zone Gods, en een groot en getrouw Hogepriester, 16 Zo vermaant hij hen dat zij met een vast vertrouwen hun toevlucht tot Hem zouden nemen. |
Ingaan in de rust |
1 LAAT ons dan 1vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan 2nagelaten zijnde, iemand van u schijne 3achtergebleven te zijn. | | 1 Dat is, met zorgvuldigheid daarop letten. Zie Filipp. 2:12. Hetwelk met het vast vertrouwen op Christus niet strijdt, gelijk blijkt vers 16. Filipp. 2:12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; vers 16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. |
2 Dat is, ons nog overgelaten zijnde. Anderen nemen het woord nalaten voor verlaten of niet waarnemen; doch de eerste overzetting komt met het volgende vers wel zo wel overeen. |
3 Dat is, tot het oogmerk of doel, dat hem voorgesteld is, niet gekomen te zijn; een gelijkenis genomen van de Israëlieten in de woestijn, die wel Egypte hadden verlaten, om naar het land Kanaän te reizen, maar waren door hun ongelovigheid verhinderd, dat zij tot daartoe niet zijn gekomen. Of: daarvan verstoken te zijn, dat men ze moet derven. |
2 Want ook ons is het Evangelie verkondigd, 4gelijk als hun; maar het woord 5der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet 6gemengd was in degenen die het gehoord hebben. | | 4 Namelijk ten tijde van Mozes en van David, waarvan hij tevoren had gesproken. Waaruit blijkt dat de zaligheid in het Oude Testament niemand is medegedeeld dan door de leer des Evangelies. Zie ook Joh. 8:56. Hand. 15:10, 11. Hebreeën 11. Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Hebreeën 11 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. |
5 Gr. des gehoors, dat is, der prediking, waardoor het gehoor des Woords komt, gelijk Jes. 53:1. Rom. 10:16. Jes. 53:1 WIE heeft onze prediking geloofd? En aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? |
6 Dat is, gevoegd, vergezelschapt, gelijk dingen die men mengt, bij elkander worden gevoegd. |
3 Want wij die geloofd hebben, 7gaan in de rust, 8gelijk Hij gezegd heeft: aZo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: 9Indien zij zullen ingaan in Mijn rust! 10Hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af 11al volbracht waren. | | 7 Namelijk waarvan David Psalm 95 spreekt en de apostel vers 9. vers 9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods. |
8 Namelijk niet met klare woorden, maar door een noodwendig gevolg. Want indien God zweert dat de ongelovigen in Gods rust niet zullen ingaan, zo belooft Hij daarentegen dat de gelovigen daar zullen ingaan. |
a Ps. 95:11. Ps. 95:11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan! |
9 Zie Hebr. 3:11. Hebr. 3:11 Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan! |
10 Of: Daar nochtans; de apostel wil daarmede bewijzen dat elders in de Schrift wel wordt gesproken van tweeërlei rust, namelijk van den sabbatdag en van het land Kanaän, doch dat David in den vijf en negentigsten psalm van geen van deze twee eigenlijk spreekt, maar van een andere rust, die door deze twee was betekend, en den gelovigen nog openstond. De reden waarmede de apostel dat bewijst, is omdat de rust Gods op den sabbat na de schepping aller dingen zo lang, namelijk omtrent drieduizend jaren, voorbij was, en dat de Israëlieten allang, namelijk over de vierhonderd jaren, tevoren door Jozua in de rust van het land Kanaän gebracht waren, daar David hier spreekt van een rust waar de gelovigen nog dagelijks toe worden genood, gelijk hij uit het woord heden bewijst, en die derhalve voor hen nog werd bewaard en opengehouden, gelijk hij in vers 9 besluit. vers 9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods. |
11 Gr. geworden, of: geschied waren. Want in zes dagen heeft God hemel en aarde geschapen, en rustte daarvan op den zevenden dag. |
4 Want Hij heeft 12ergens van den zevenden dag aldus gesproken: bEn God heeft op den zevenden dag 13van al Zijn werken 14gerust. | | 12 Namelijk Gen. 2:2. Ex. 20:11. Gen. 2:2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. |
b Gen. 2:2. Ex. 20:11; 31:17. Gen. 2:2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. Ex. 31:17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israëls een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE in zes dagen den hemel en de aarde gemaakt en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft. |
13 Namelijk die Hij voorgenomen had te scheppen. Want van het onderhouden aller dingen en wederoprichten van hetgeen daarin vervalt, rust God nimmermeer, Ps. 104:13, enz. Joh. 5:17. Hand. 17:25, enz. Ps. 104:13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. Joh. 5:17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. Hand. 17:25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft; |
14 Dat is, opgehouden van nieuwe soorten van schepselen voort te brengen. Want God wordt niet vermoeid, noch afgearbeid, Jes. 40:28; daarom heeft Hij geen zulke rust daartegen van node. Jes. 40:28 Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. |
5 En 15in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan! | | 15 Namelijk den vijf en negentigsten psalm, waarvan in het voorgaande is gesproken. |
6 Dewijl dan 16blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en degenen wien het Evangelie 17eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid, | | 16 Of: overblijft, namelijk door een noodwendig gevolg, gelijk op het derde vers is aangetekend. |
17 Namelijk door Mozes, in de woestijn, gelijk op het tweede vers is aangetekend. |
7 Zo bepaalt 18Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, 19door David zeggende zo langen 20tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): cHeden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet. | | 18 Namelijk God de Heilige Geest, gelijk uitgedrukt wordt Hebr. 3:7. Hebr. 3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, |
19 Gr. in David, dat is, in de psalmen Davids; of: door David, gelijk dit woord in ook genomen wordt Rom. 9:25. Rom. 9:25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde. |
20 Namelijk dat de Israëlieten uit Egypte verlost en in het land Kanaän gekomen zijn. |
c Ps. 95:7. Hebr. 3:7. Ps. 95:7 Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort, Hebr. 3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, |
8 Want indien 21Jozua hen 22in de rust gebracht heeft, zo had Hij daarna niet gesproken van een anderen dag. | | 21 Gr. Jezus. Dat is, Jozua, de zoon van Nun, die de kinderen Israëls in het land Kanaän gebracht heeft. Zie Hand. 7:45. Hand. 7:45 Welken ook onze vaders ontvangen hebbende, met Jozua gebracht hebben in het land dat de heidenen bezaten, die God verdreven heeft van het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe; |
22 Of: in de rust gesteld, namelijk waar het opperste geluk des mensen in gelegen is, en die David aanwijst. Want hoewel het land Kanaän ook een rustplaats was voor de Israëlieten, zo was daarin hun opperste goed niet gelegen, maar was alleen een schaduw van deze uiterste en geestelijke rust, en moesten daarom ook naarstigheid doen om door het geloof daartoe te komen. |
9 Er blijft dan 23een rust over 24voor het volk Gods. | | 23 Gr. sabbatismos, dat is, een rust, namelijk boven de rust van het land Kanaän en van den zevenden dag, welke is de geestelijke en eeuwige rust, die hierdoor wordt betekend, en die hij in het volgende vers beschrijft. |
24 Dat is, voor de ware gelovigen, die de ware Israëlieten en kinderen der belofte zijn. |
10 25Want die ingegaan is in Zijn rust, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. | | 25 Door het woordje die wordt verstaan een iegelijk der gelovigen, die gezegd worden in te gaan in de rust Gods, wanneer zij hier rusten van de volbrenging der werken des vleses, en hiernamaals ten volle zullen rusten van al hun arbeid, Openb. 14:13, van welke rust de sabbat alhier ook als een sacramenteel teken en beeld wordt aangemerkt. Openb. 14:13 En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen. |
11 Laat ons dan ons benaarstigen om 26in die rust in te gaan, opdat niet iemand 27in datzelve voorbeeld der 28ongelovigheid valle. | | 26 Namelijk door een standvastig geloof, gelijk de volgende woorden medebrengen. |
27 Dat is, een voorbeeld van ongehoorzaamheid worde, gelijk onze vaders in de woestijn zijn geweest. Anderen nemen het woord vallen voor verloren gaan. |
28 Of: ongehoorzaamheid. |
12 29Want het Woord Gods is 30levend en krachtig, en scherpsnijdender d31dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot 32de verdeling der ziel en des geestes, en 33der samenvoegselen en des mergs, en is 34een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; | | 29 Sommigen verstaan dit van Christus, Die het Woord Gods genaamd wordt, Joh. 1:1. Openb. 19:13. De gehele beschrijving die volgt, komt daarmede ook wel overeen. Doch dewijl Paulus den Persoon van Christus in zijn andere schriften met dezen Naam niet noemt, zo kan het hier voor het woord des Evangelies bekwamelijker genomen worden, welks kracht ook elders wordt beschreven. Zie Rom. 1:16. 2 Kor. 3:8, 9. 1 Petr. 1:23, 25. Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Openb. 19:13 En Hij was bekleed met een kleed dat met bloed geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd het Woord Gods. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 2 Kor. 3:8 Hoe zal niet veelmeer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 2 Kor. 3:9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. 1 Petr. 1:25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is. |
30 Namelijk door de werking des Heiligen Geestes, Die dit leven en deze kracht daardoor in onze harten openbaart. |
d Pred. 12:11. Jes. 49:2. Ef. 6:17. Pred. 12:11 De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen, die gegeven zijn van den enigen Herder. Jes. 49:2 En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren Pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen. Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; |
31 Gr. boven alle tweesnijdend zwaard. Het Griekse woord betekent eigenlijk een zwaard dat twee monden heeft, en van twee zijden bijt of snijdt; gelijk uit Christus’ mond een scherp zwaard ook wordt gezegd te gaan, Openb. 19:15. Zie ook Jes. 11:4. Ef. 6:17. Waardoor bij gelijkenis te kennen gegeven wordt, dat Gods Woord op de ene zijde de harten verslaat door de overtuiging der zonden en straffen die de mens heeft verdiend, en aan de andere zijde de harten zuivert, en de kwade begeerlijkheden doodt, om voor Christus voortaan te leven. Zie een voorbeeld Hand. 2:37, 38. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. Jes. 11:4 Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden. Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Hand. 2:38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. |
32 Dat is, tot de binnenste bewegingen van den wil en het verstand des mensen. Zie ook 1 Thess. 5:23. 1 Thess. 5:23 En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. |
33 Dat is, van hetgeen aldaar meest verborgen schijnt te zijn in den mens, gelijk het merg en de samenvoeging der leden zijn. |
34 Gods Woord wordt gezegd de gedachten en overlegging der harten te oordelen of te onderscheiden, omdat de mens door Gods Woord onderricht en vermaand zijnde, zichzelven ontschuldigt of beschuldigt voor Gods oordeel, en zichzelven daarover voor God vernedert, of ook moed geeft om tot den troon Zijner genade vrijmoediglijk te gaan. Zie 1 Kor. 14:24, 25. 1 Kor. 14:24 Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt van allen overtuigd en hij wordt van allen geoordeeld; 1 Kor. 14:25 En alzo worden de verborgen dingen zijns harten openbaar; en alzo vallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen dat God waarlijk onder u is. |
13 eEn er is geen schepsel onzichtbaar 35voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en 36geopend voor de ogen Desgenen 37met Welken wij te doen hebben. | | e Ps. 33:13. Ps. 33:13 De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. |
35 Namelijk God, vers 12, met Welken wij te doen hebben; gelijk in het navolgende lid wordt uitgedrukt. Alzo klimt hij dan hier van het Woord Gods tot God Zelven, Die een Kenner en Richter is van allen. Het is een nieuwe reden waarom wij op Zijn Woord wel moeten acht geven, alzo dit Woord zulke kracht over onze zielen heeft, van Dien Die alles weet en richt. vers 12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; |
36 Het Griekse woord betekent den nek of den hals openen, om te kunnen zien de delen of inwendige leden, die in de borst zijn; gelijk de priesters de dieren die geofferd werden, van den hals af eerst de borst plachten te openen, om te zien of alle delen daarin rein en gaaf waren. |
37 Of: aan Welken wij moeten rekening doen; of: tot Welken wij spreken, namelijk in onze gebeden. Of: van Welken wij het woord hebben, of spreken, namelijk in deze onze verhandeling. |
De vrijmoedige toegang |
14 f38Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die 39door de hemelen 40doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons 41deze belijdenis vasthouden. | | f Hebr. 3:1; 6:20; 8:1; 9:11. Hebr. 3:1 HIEROM, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus, Hebr. 6:20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen, Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
38 Hier besluit de apostel de verhandeling van het Profetisch ambt van Christus, en gaat voort tot Zijn Priesterlijk en Koninklijk ambt, gelijk hij Hem terstond ook een troon toeschrijft en met Melchizedek vergelijkt; en noemt Hem een groten Hogepriester, omdat Hij meerder is dan al de hogepriesters des Ouden Testaments, die maar schaduwen van Christus’ Priesterambt zijn geweest, gelijk in de vijf volgende hoofdstukken breder zal verklaard worden. |
39 Namelijk die zienlijk zijn. |
40 Namelijk tot in den derden hemel, die de troon Gods is, en de heerlijke woonstede der heilige engelen en geesten, welke door het heilige der heiligen werd betekend, gelijk Hebr. 9:24 verklaard wordt. Zie ook 2 Kor. 5:8; 12:2, 4. Hebr. 9:24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons; 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. 2 Kor. 12:4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. |
41 Dat is, de leer van dezen zo groten Hogepriester door het ware geloof standvastelijk belijden, niettegenstaande alle zwarigheden en vervolgingen die ons daardoor zouden mogen overkomen. |
15 gWant wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, hmaar Die 42in alle dingen 43gelijk als wij is verzocht geweest, doch
izonder zonde. | | g Hebr. 2:18. Hebr. 2:18 Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen. |
h Filipp. 2:7. Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
42 Namelijk aan welke de mens niet alleen in dit leven van nature onderworpen is, maar ook zelfs de zwarigheden en straffen, die door de zonde daarbij gekomen zijn; alleen de zonde zelve uitgenomen, die door gehoorzaamheid, heiligheid en rechtvaardigheid moest tenietgedaan worden. |
43 Gr. naar gelijkheid. |
i Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5. Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan ktot 44den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden 45om geholpen te worden 46te bekwamer tijd. | | k Rom. 3:25. Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, |
44 Namelijk die God nu in Christus heeft opgericht. De apostel schijnt hier te zien op den genadestoel, die op de ark des verbonds was, waardoor de tafelen der wet, die de uiterste gehoorzaamheid of straf in het eerste verbond vereiste, werden bedekt; gelijk Christus alzo ook genaamd wordt Rom. 3:25. Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, |
45 Gr. tot tijdige hulp, of: tot hulp te bekwamer tijd. |
46 Namelijk wanneer ons zulks tot onze zaligheid bevorderlijk of nodig is. |