Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel gaat voort tot de ambten van Christus, inzonderheid Zijn Profetisch en Priesterlijk ambt, tussenbeide ook sprekende van Zijn Koninklijk ambt; en begint van Zijn Profetisch ambt, lerende dat zij Zijn woord moeten gehoorzaam zijn. 2 Vergelijkt Christus met Mozes, en verklaart dat Hij zoveel groter dan Mozes is, als de bouwer van het huis meerder is dan het huis. 5 En als de zoon des huizes meerder is dan de dienaar. 7 Versterkt zijn vermaning met een gelijke vermaning van David tot de Israëlieten uit den 95sten psalm. 12 En waarschuwt de Hebreeën, dat zij hun harten ook niet verharden. 14 Maar in het geloof standvastig blijven. 15 Legt de aangehaalde plaats van den psalm uit, en past ze op de Hebreeën. 17 En waarschuwt dezelve, dat zij het voorbeeld hunner ongehoorzaamheid niet volgen, zo zij derzelver straf niet willen deelachtig zijn. |
Christus hoger dan Mozes |
1 HIEROM,1 heilige broeders, die 2der hemelse roeping deelachtig zijt, 3aanmerkt den 4Apostel en a5Hogepriester 6onzer belijdenis, Christus Jezus, |
| 1 Namelijk dewijl wij verstaan hebben dat Christus waarachtig God is, en één natuur met ons deelachtig is geworden, gelijk in de twee voorgaande hoofdstukken is bewezen. |
| 2 Dat is, die uit den hemel is, Filipp. 3:14, en ons tot hemelse dingen vermaant, 2 Thess. 2:14. En alzo onderscheidt hij de gelovige Joden van de ongelovige en hardnekkige.  |
| Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. 2 Thess. 2:14 Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus. |
| 3 Namelijk alzo dat gij Hem gehoorzaam blijft. Het Griekse woord betekent een aanmerking met grote aandacht. |
| 4 Dat is, Gezant des Vaders, om ons den raad Gods van onze zaligheid te openbaren. Zie Joh. 20:21.  |
| Joh. 20:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. |
| a Hebr. 4:14; 6:20; 8:1; 9:11.  |
| Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 6:20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
| 5 Namelijk om ons met God te verzoenen; van welk ambt hij breder zal handelen in het vijfde en volgende hoofdstuk. |
| 6 Dat is, der evangelische leer, waarvan wij belijdenis doen. |
|
2 Die getrouw is Dengene 7Die Hem gesteld heeft, bgelijk ook Mozes in geheel 8Zijn huis was. |
| 7 Gr. Die Hem gemaakt heeft, namelijk tot een Apostel, Profeet en Hogepriester. Zie 1 Sam. 12:6. Hand. 2:36.  |
| 1 Sam. 12:6 Verder zeide Samuël tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aäron gemaakt heeft en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft. Hand. 2:36 Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. |
| b Num. 12:7.  |
| Num. 12:7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. |
| 8 Dat is, Zijn gemeente, die het huis Gods genaamd wordt, omdat Hij in dezelve door Zijn Woord, genade en Geest woont. Zie Matth. 18:20. 1 Tim. 3:15.  |
| Matth. 18:20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen. 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. |
|
3 Want 9Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, als degene die het huis 10gebouwd heeft, meerder eer heeft 11dan het huis. |
| 9 Namelijk Christus, de Apostel en Hogepriester onzer belijdenis. |
| 10 Of: toegerust, toebereid. |
| 11 Namelijk dat door hem gebouwd is, namelijk Zijn gemeente, waarvan Mozes een lidmaat is. |
|
4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; cmaar 12Die dit alles gebouwd heeft, 13is God. |
| c 2 Kor. 5:17, 18. Ef. 2:10.  |
| 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
| 12 Dat is, teweeggebracht heeft wat tot den welstand Zijner gemeente behoort. |
| 13 Waaruit dan noodwendiglijk volgt dat Christus ook deze ware God is, Die dit alles heeft gebouwd, gelijk hij in het derde vers had getuigd. |
|
5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, d14tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, |
| d Deut. 18:15, 18.  |
| Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; Deut. 18:18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. |
| 14 Of: tot getuigenis. Dit zegt de apostel van de voorzeggingen en ceremoniën des Ouden Testaments, die van Mozes en de profeten zijn voorgesteld, en daarna door Christus en de apostelen nader en breder zouden verklaard worden, gelijk Mozes zelf getuigt, Deut. 18:15.  |
| Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; |
|
6 Maar Christus 15als de Zoon over Zijn eigen huis; eWiens 16huis wij zijn, findien wij maar 17de vrijmoedigheid en 18den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. |
| 15 Dat is, als de eigen Zoon en Erfgenaam, want anders was ook Mozes een zoon Gods door het geloof. |
| e 1 Kor. 3:16; 6:19. 2 Kor. 6:16. 1 Petr. 2:5.  |
| 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 1 Kor. 6:19 Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
| 16 Dat is, gemeente, of huisgenoten; gelijk vers 2.  |
| vers 2 Die getrouw is Dengene Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel Zijn huis was. |
| f Rom. 5:2.  |
| Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. |
| 17 Dat is, het geloof of vertrouwen op Christus, waardoor wij een vrijmoedigen toegang hebben tot God, als tot onzen Vader. Zie Hebr. 10:22. Rom. 8:15, enz.  |
| Hebr. 10:22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
| 18 Dat is, de hoop waardoor wij van Gods gunst en onze toekomende heerlijkheid durven roemen, Rom. 5:2, 3.  |
| Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, |
Waarschuwing tegen afval |
7 Daarom, gelijk 19de Heilige Geest zegt: gHeden, indien gij 20Zijn stem 21hoort, |
| 19 Namelijk door den mond van den profeet David, gelijk daarbij gevoegd wordt Hand. 1:16. Zie ook 2 Sam. 23:2. 2 Petr. 1:21.  |
| Hand. 1:16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond van David voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen die Jezus vingen; 2 Sam. 23:2 De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest. 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. |
| g Ps. 95:7. Hebr. 4:7.  |
| Ps. 95:7 Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort, Hebr. 4:7 Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet. |
| 20 Namelijk Gods, of des Messias’ stem, waardoor God ook tot hen zou spreken, Hebr. 1:1.  |
| Hebr. 1:1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; |
| 21 Of: zult horen. Waarmede de profeet aanwijst dat hij dit niet alleen verstaat van zijn stem die toen sprak, maar nog van een andere stem, namelijk van den Messias, die daarna nog tot hen zou spreken. |
|
8 Zo 22verhardt uw harten niet, hgelijk het geschied is
23in de verbittering 24ten dage der verzoeking in de woestijn, |
| 22 De mensen worden gezegd hun harten te verharden, wanneer zij de stem des Heeren niet ter harte nemen of tot hun harten laten ingaan, om die te geloven en te gehoorzamen. Zie Zach. 7:11, enz.  |
| Zach. 7:11 Maar zij weigerden op te merken en togen hun schouder terug, en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden. |
| h Ex. 17:2.  |
| Ex. 17:2 Toen twistte het volk met Mozes, en zij zeiden: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken. Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? |
| 23 Dat is, in den tijd der verbittering, wanneer de Israëlieten God door hun wederspannigheid vertoornden of verbitterden, hetwelk meermaals in de woestijn is geschied den tijd van veertig jaren, maar inzonderheid Ex. 17:7. Num. 20:13.  |
| Ex. 17:7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meríba, om den twist der kinderen Israëls en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet? Num. 20:13 Dit zijn de wateren van Meríba, waar de kinderen Israëls met den HEERE om getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd. |
| 24 Dat is, ten tijde der verzoeking, wanneer zij Mij in de woestijn verzochten. De apostel stelt hun dit voorbeeld voor, omdat zij altijd op hun voorouders roemden. |
|
9 Alwaar Mij uw vaders 25verzocht hebben; zij hebben 26Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang. |
| 25 De mens wordt gezegd God te verzoeken, wanneer hij Gods beloften of macht moedwilliglijk in twijfel trekt, of de gewone middelen van Gods regering veracht, en buitengewone verzoekt, gelijk de Israëlieten hier deden, en de farizeeën Christus verzoeken, Matth. 16:1.  |
| Matth. 16:1 EN de farizeeën en sadduceeën tot Hem gekomen zijnde en Hem verzoekende, begeerden van Hem dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen. |
| 26 Sommigen nemen dit voor een verklaring van het voorgaande woord verzoeken, doch wordt van anderen wel zo bekwamelijk in het goede genomen voor genoegzame proeve of ervaring hebben van Gods macht en goeden wil in het verlossen van hen en spijzigen van hen, al dien voorgaanden tijd, gelijk de volgende woorden dezen zin ook medebrengen. |
|
10 Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd 27dwalen zij met het hart, en zij hebben 28Mijn wegen 29niet gekend. |
| 27 Dat is, keren zich als dwalende mensen van Mij af, en van de gehoorzaamheid die zij Mij schuldig zijn. |
| 28 Dat is, Mijn geboden die Ik hun gegeven heb, en Mijn weldaden die Ik hun gedaan heb. |
| 29 Dat is, niet ter harte genomen; of: in hun kennis die niet gezocht te houden, om die behoorlijk te erkennen en waar te nemen. |
|
11 iZo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: 30Indien zij 31in Mijn rust zullen ingaan! |
| i Num. 14:21. Deut. 1:34.  |
| Num. 14:21 Doch zekerlijk, zo waarachtig als Ik leef, zo zal de ganse aarde met de heerlijkheid des HEEREN vervuld worden. Deut. 1:34 Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, zo werd Hij zeer toornig en zwoer, zeggende: |
| 30 Een wijze van eedzweren bij de Hebreeën gebruikelijk. Zie Mark. 8:12. Dat is, dat zij niet zullen ingaan.  |
| Mark. 8:12 En Hij, zwaarlijk zuchtende in Zijn geest, zeide: Wat begeert dit geslacht een teken? Voorwaar Ik zeg u: Zo aan dit geslacht een teken gegeven zal worden! |
| 31 Zo wordt hier genaamd het land Kanaän, omdat het geweest is een einde van de omzwervingen der Israëlieten in de woestijn; het wordt alhier meteen voorgesteld als een voorbeeld van de toekomende rust na dit leven, in het eeuwige leven, gelijk Paulus in het volgende hoofdstuk nader zal verklaren. |
|
12 Ziet toe, 32broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij 33een boos ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God; |
| 32 Alzo noemt hij hier de Hebreeën die belijdenis van Christus deden, en vermaant hen nu elk in het bijzonder toe te zien, dat zij den meerderen hoop der hardnekkige Joden niet zouden volgen, gelijk velen van hun vaders in de woestijn gedaan hadden, en daarover uit de rust van het land Kanaän waren uitgesloten. |
| 33 Gr. een boos hart des ongeloofs, dat is, dat onder den schijn van een Christen te zijn, evenwel ongelovig is, en dienvolgens lichtelijk tot afwijking van zijn belijdenis te brengen. Zie Matth. 13:20, 21.  |
| Matth. 13:20 Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt; Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. |
|
13 Maar vermaant 34elkander allen dag, 35zolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde. |
| 34 Namelijk tot standvastigheid en toenemen in het geloof. Het kan ook overgezet worden vermaant uzelven, doch de volgende woorden, opdat niet iemand van u, schijnen de eerste overzetting te vereisen, gelijk dit Griekse woord heautous ook genomen wordt, Ef. 4:32. Kol. 3:16. 1 Thess. 5:13.  |
| Ef. 4:32 Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. 1 Thess. 5:13 En acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander. |
| 35 Dat is, zolang als de Heere u tijd en gelegenheid daartoe geeft, en u daartoe roept, welke roeping wij moeten waarnemen. Want anderszins zendt de Heere dikwijls door Zijn rechtvaardigheid een kracht der dwaling over de mensen die het Evangelie niet gehoorzaam zijn, tot een straf van hun ondankbaarheid. Zie 2 Thess. 2:11, 12.  |
| 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; 2 Thess. 2:12 Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. |
|
14 Want wij zijn 36Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel 37van dezen vasten grond tot het einde toe vast behouden; |
| 36 Of: Christus’ medegenoten, namelijk in Zijn hemelse erve, Rom. 8:17. 1 Petr. 1:3, 4.  |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| 37 Gr. hypostaseos, dat is, der zelfstandigheid; alzo noemt hij het geloof en vast vertrouwen op Christus, omdat hetzelve ons Gods beloften bevestigt en in ons doet bestaan. Dergelijke betekenis van dit woord zie Hebr. 11:1. 2 Kor. 9:4; 11:17, hoewel hetzelve woord Hebr. 1:3 in een andere betekenis wordt genomen.  |
| Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. 2 Kor. 9:4 En dat niet mogelijk, zo de Macedóniërs met mij kwamen en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen: gij) beschaamd worden in dezen vasten grond der roeming. 2 Kor. 11:17 Wat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
|
15 38Terwijl er gezegd wordt: kHeden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet, gelijk in de verbittering geschied is. |
| 38 Of: Zolang, namelijk ook tot u door den Geest van Christus en Zijn gezanten gezegd wordt, gelijk het eertijds gezegd is door Mozes tot uw vaders. |
| k vers 7.  |
| vers 7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, |
|
16 Want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd, 39doch niet allen die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn. |
| 39 Namelijk gelijk Jozua, Kaleb, vele Levieten en anderen; hetwelk de apostel daarbij voegt om te tonen dat God altijd ook Zijn overblijfsel onder het volk heeft behouden, en derhalve onder hen ook behouden zal, niettegenstaande de verharding van velen. |
|
17 Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen 40die gezondigd hadden, lwelker 41lichamen gevallen zijn in de woestijn? |
| 40 Dat is, tegen God gemurmureerd hadden, en van Hem afvallig geworden waren. |
| l Num. 14:36. Ps. 106:26. 1 Kor. 10:10. Jud. vs. 5.  |
| Num. 14:36 En die mannen die Mozes gezonden had om dat land te verspieden, en wedergekomen zijnde de ganse vergadering tegen hem hadden doen murmureren, een kwaad gerucht over dat land voortbrengende, Ps. 106:26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn, 1 Kor. 10:10 En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield van den Verderver. Jud. vs. 5 Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen die niet geloofden, verdorven heeft. |
| 41 Gr. leden. Niet dat allen die in de woestijn gestorven zijn, noodzakelijk uit den hemel ook zijn gesloten; want ook Aäron en Mozes zijn aldaar gestorven; maar die zonder berouw en betering, nadat zij God verzocht hadden, daarin zijn gestorven, waarvan het uitsluiten uit het beloofde land maar een voorbeeld was. |
|
18 mEn welken heeft Hij gezworen dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengenen die ongehoorzaam geweest waren? |
| m Deut. 1:34.  |
| Deut. 1:34 Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, zo werd Hij zeer toornig en zwoer, zeggende: |
|
19 En wij zien dat zij niet hebben kunnen ingaan 42vanwege hun ongeloof. |
| 42 Dat is, omdat zij niet betrouwden op Gods beloften, maar tegen Hem murmureerden zonder berouw. |