Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Opwekking tot volharding |
1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, alaat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons bmet lijdzaamheid clopen de loopbaan die ons voorgesteld is; a Rom. 6:4. Ef. 4:22. Kol. 3:8. 1 Petr. 2:1, 2. b Rom. 12:12. Hebr. 10:36. c 1 Kor. 9:24. |
a Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; b Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Hebr. 10:36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen. c 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. |
2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dDewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand
evan den troon Gods. d Luk. 24:26. Filipp. 2:8, 9, enz. 1 Petr. 1:11. e Hebr. 1:3; 8:1. |
d Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; e Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, |
3 Want aanmerkt Dezen, Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen. |
4 fGij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde; f 1 Kor. 10:13. |
f 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
5 En gij hebt vergeten de vermaning die tot u als tot zonen spreekt: gMijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijk niet als gij van Hem bestraft wordt; g Job 5:17. Spr. 3:11. Openb. 3:19. |
g Job 5:17 Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet. Spr. 3:11 Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; Openb. 3:19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig en bekeer u. |
6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. |
7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) |
8 Maar indien gij zonder kastijding zijt, welker allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden en niet zonen. |
9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven? |
10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. |
11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn. |
12 hDaarom, richt wederop de trage handen en de slappe knieën; h Jes. 35:3. |
h Jes. 35:3 Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. |
13 En maakt rechte paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde. |
14 iJaagt den vrede na met allen, en kde heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; i Rom. 12:18. 2 Tim. 2:22. k Matth. 5:8. |
i Rom. 12:18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. 2 Tim. 2:22 Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. k Matth. 5:8 Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. |
15 lToeziende dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet menige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, nberoerte make, en door dezelve velen ontreinigd worden. l 2 Kor. 6:1. m Deut. 29:18. n Hand. 17:13. Gal. 5:12. |
l 2 Kor. 6:1 EN wij als
medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben. m Deut. 29:18 Dat onder ulieden niet zij een man of vrouw of huisgezin of stam, die zijn hart heden wende van den HEERE onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken; dat onder ulieden niet zij een wortel die gal en alsem drage; n Hand. 17:13 Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen. Gal. 5:12 Och, of zij ook afgesneden werden die u onrustig maken. |
16 oDat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, pgelijk Ezau, die om één spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. o Ef. 5:3. Kol. 3:5. 1 Thess. 4:3. p Gen. 25:33. |
o Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; p Gen. 25:33 Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen dag, en hij zwoer hem; en hij verkocht Jakob zijn eerstgeboorte. |
17 qWant gij weet dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht. q Gen. 27:36. |
q Gen. 27:36 Toen zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen. Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? |
Onze God is een verterend Vuur |
18 Want gij zijt niet gekomen rtot den tastelijken berg, sen het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, r Ex. 19:10, enz.; 20:21. s Ex. 19:16. Deut. 5:22. |
r Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, Ex. 20:21 En het volk stond van verre, maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was. s Ex. 19:16 En het geschiedde ten derden dage, toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren en een zware wolk en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte dat in het leger was. Deut. 5:22 Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze mij. |
19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden, tbaden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden t Ex. 20:19. Deut. 5:25; 18:16. |
t Ex. 20:19 En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. Deut. 5:25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN onzes Gods langer te horen, zo zouden wij sterven. Deut. 18:16 Naar alles wat gij van den HEERE uw God aan Horeb ten dage der verzameling geëist hebt, zeggende: Ik zal niet voortvaren te horen de stem des HEEREN mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. |
20 (Want zij konden niet dragen hetgeen er geboden werd: vIndien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden. v Ex. 19:13. |
v Ex. 19:13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. |
21 En Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: Ik ben gans bevreesd en bevende). |
22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot xhet hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; x Gal. 4:26. Openb. 3:12; 21:10, enz. |
x Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. Openb. 21:10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. |
23 Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die yin de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; y Luk. 10:20. |
y Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. |
24 En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed zder besprenging, dat betere dingen spreekt dan aAbel. z Hebr. 10:22. 1 Petr. 1:2. a Gen. 4:10. Hebr. 11:4. |
z Hebr. 10:22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. a Gen. 4:10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
25 bZiet toe dat gij Dien Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren Die van de hemelen is, b Hebr. 2:3. |
b Hebr. 2:3 Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen die Hem gehoord hebben; |
26 Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: cNog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. c Hagg. 2:7. |
c Hagg. 2:7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog ééns, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen en de aarde en de zee en het droge doen beven. |
27 En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering der beweeglijke dingen, als welke gemaakt waren; opdat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn. |
28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, ddoor dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. d 1 Petr. 2:5. |
d 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
29 eWant onze God is een verterend Vuur. e Deut. 4:24. |
e Deut. 4:24 Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. |