Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Uit de voorbeelden van het voorgaande hoofdstuk vermaant de apostel de Hebreeën tot volstandigheid in de christelijke hoop, en tot lijdzaamheid in de verdrukkingen. 2 Stelt hun te dien einde Christus’ voorbeeld voor, Die door lijden in Zijn heerlijkheid is ingegaan. 5 Ook het voorbeeld van alle ware kinderen, die zonder kastijding hunner vaderen niet zijn. 9 Wijst hun aan de vruchten van de kastijdingen. 12 Vermaant hen daarna tot verwakkering in hun slapheid. 14 Mitsgaders tot vrede en heiligheid. 15 Waarschuwt hen tegen afval, en tegen hoererij, en onheiligheid, met het voorbeeld van Ezau. 18 Stelt hun te dien einde ook voor ogen de waardigheid der vergadering in hemel en op aarde, waartoe zij gekomen zijn, met een tegenstelling van de vreselijkheid van alle dingen in het geven der wet. 25 Waarschuwt hen wederom voor afval, met een plaats uit Hagg. 2:7 genomen. 28 En vermaant hen tot vasthouden aan Gods genade, met een voorstelling der straf die den afvalligen zal overkomen. |
Opwekking tot volharding |
1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot 1een wolk der getuigen 2rondom ons hebben liggende, alaat ons afleggen 3allen last en 4de zonde 5die ons lichtelijk omringt, en laat ons b6met lijdzaamheid clopen 7de loopbaan die ons voorgesteld is; | | 1 Dat is, zulk een hoop of menigte van getuigen, als in het voorgaande hoofdstuk verhaald zijn, die in het geloof en de hoop standvastelijk en lijdzamelijk hebben volhard. |
2 Zo spreekt de apostel, omdat gelijk een wolk, die rondom ons in de lucht hangt, altijd van ons gezien wordt, hoe wij ons keren, wij ook alzo waar wij ons keren in Gods Woord, deze voorbeelden voor ogen vinden. |
a Rom. 6:4. Ef. 4:22. Kol. 3:8. 1 Petr. 2:1, 2. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
3 Namelijk van wereldse zorg, bekommering en wellusten, gelijk ook Christus de Zijnen vermaant Luk. 21:34. Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. |
4 Hij verstaat hier inzonderheid de zonde van begeerlijkheid, die vanzelf uit de overblijfselen der verdorven natuur lichtelijk in ons rijst, of door de gelegenheden die uitwendig voorvallen, ons in onzen christelijken loop verhinderingen voortbrengt, die wij moeten wederstaan en van ons werpen. Zie Rom. 8:1, 13. Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. |
5 Gr. die lichtelijk ons omstaat. |
b Rom. 12:12. Hebr. 10:36. Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Hebr. 10:36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen. |
6 Of: door lijdzaamheid lopen. Want als de loopbaan lang is en zwarigheden op den weg zijn, zo is ook lijdzaamheid in het lopen van node om niet te bezwijken. |
c 1 Kor. 9:24. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. |
7 Of: den loopstrijd. Want beide betekent het Griekse woord agon. De Heilige Schrift vergelijkt elders ook den stand en het leven eens Christens met een loop om prijs, of een strijd in het lopen, 1 Kor. 9:24. 2 Tim. 4:7. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
2 8Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dDewelke 9voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en 10schande veracht, en 11is gezeten aan de rechterhand
evan den troon Gods. | | 8 Namelijk vooral; want hoewel wij ook wél doen, ziende op de voorgaande getuigen, zo moeten wij nochtans vooral onze ogen hierin op Christus slaan, Die de Leidsman tot het geloof is, en de Volmaker van hetzelve. |
d Luk. 24:26. Filipp. 2:8, 9, enz. 1 Petr. 1:11. Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; |
9 Dat is, in plaats van de vreugd, namelijk welker gebruik Hij had kunnen behouden, tenware dat Hij Zich om onzentwil had vernederd en het kruis verkoren, Filipp. 2:6, enz. Anderen zetten het over: om de vreugde, namelijk tot dewelke Hij door Zijn lijden niet alleen Zelf zou komen, maar ook de gelovigen brengen, Luk. 24:26. 1 Petr. 1:11. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; |
10 Namelijk die Hem van de zondaren aangedaan werd in leven en sterven, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
11 Namelijk daarna, als Hij dit alles standvastelijk en lijdzamelijk had overwonnen, ons ook tot een voorbeeld van een gelukkige uitkomst. |
e Hebr. 1:3; 8:1. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen, |
3 Want aanmerkt 12Dezen, Die zodanig een 13tegenspreken 14van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet 15verflauwt en bezwijkt 16in uw zielen. | | 12 Namelijk Jezus, Die zo groot en heerlijk is, dat wij bij Hem niet kunnen vergeleken worden. |
13 Hierdoor wordt alle verachting, smaad en hoon verstaan, die Christus tot den schandelijken dood des kruises toe is aangedaan geweest. |
14 Dat is, van de goddeloze en onrechtvaardige mensen, die Hij met één woord had kunnen verslaan, gelijk dit woord ook genomen wordt Ps. 1:1. Joh. 9:25, 31. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Joh. 9:25 Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; één ding weet ik, dat ik blind was en nu zie. Joh. 9:31 En wij weten dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, dien hoort Hij. |
15 Of: verslapt. |
16 Dat is, in de volstandige hoop en lijdzaamheid uwer ziel. |
4 fGij hebt nog 17tot den bloede toe niet tegengestaan, strijdende 18tegen de zonde; | | f 1 Kor. 10:13. 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
17 Dat is, tot het uiterste, of: tot den dood toe. |
18 Sommigen nemen hier het woord zonde voor zondaren, gelijk vers 3 is uitgedrukt. Anderen voor de zonde zelve die in ons is, waar hij vers 1 van gesproken heeft, die wij met zwaren strijd moeten afleggen, ook zelfs door de kastijdingen en verdrukkingen, gelijk vss. 10, 11 wordt verklaard. vers 3 Want aanmerkt Dezen, Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen. vers 1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; vers 10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. vers 11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn. |
5 19En gij hebt vergeten de 20vermaning die tot u als tot zonen spreekt: gMijn zoon, acht niet klein 21de kastijding des Heeren, en bezwijk niet als gij van Hem 22bestraft wordt; | | 19 Of: En hebt gij vergeten, enz.? vraagsgewijze. |
20 Namelijk der Wijsheid, Spr. 3:11, 12. Spr. 3:11 Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; Spr. 3:12 Want de HEERE kastijdt dengene dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon in denwelken hij een welbehagen heeft. |
g Job 5:17. Spr. 3:11. Openb. 3:19. Job 5:17 Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet. Spr. 3:11 Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; Openb. 3:19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig en bekeer u. |
21 Het Griekse woord paideia betekent eigenlijk een kastijding die den kinderen tot hun verbetering wordt aangedaan. |
22 Of: wedersproken, met woorden getuchtigd. |
6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon 23dien Hij aanneemt. | | 23 Dat is, voor Zijn zoon erkent en houdt. |
7 Indien gij de kastijding 24verdraagt, 25zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) | | 24 Namelijk lijdzamelijk, of: gewilliglijk, als tevoren. |
25 Dat is, zulks is u een zeker teken dat gij rechte kinderen zijt, en dat God die u toezendt als een Vader. Want de goddelozen worden ook wel van God gestraft, maar als van een Rechter, en spreken dikwijls godslasteringen tegen den God des hemels in deze straffingen; zie Openb. 16:10, 11; of vallen in wanhoop, gelijk Saul, Judas, enz. Openb. 16:10 En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden, en zij kauwden hun tongen van pijn; Openb. 16:11 En zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren; en zij bekeerden zich niet van hun werken. |
8 Maar indien gij zonder kastijding zijt, welker 26allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan 27bastaarden en niet zonen. | | 26 Namelijk ware en rechte kinderen. |
27 Namelijk die de vaders dikmaals verre van zich doen, en voor welke zij geen rechte zorg menigmaal dragen, omdat zij hun rechte erfgenamen niet zijn. |
9 Voorts, wij hebben de vaders 28onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer 29den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven? | | 28 Dat is, onzer lichamen, gelijk de tegenstelling van den Vader der geesten vereist. |
29 Dat is, den Vader der zielen, gelijk dit woord geesten ook vers 23 wordt genomen. God wordt een Vader der geesten bijzonderlijk genaamd, omdat onze zielen door Hem zonder middel in de lichamen worden geschapen. Zie hiervan ook Num. 16:22; 27:16. Pred. 12:7. Zach. 12:1. vers 23 Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; Num. 16:22 Maar zij vielen op hun aangezichten en zeiden: O God, God der geesten van alle vlees, een enig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering grotelijks vertoornen? Num. 27:16 Dat de HEERE, de God der geesten van alle vlees, een man stelle over deze vergadering, Pred. 12:7 En dat het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft. Zach. 12:1 DE last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert. |
10 Want genen hebben ons wel 30voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij 31Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. | | 30 Gr. voor weinige dagen, dat is, in de jaren onzer jonkheid. |
31 Want door het afsterven der zonde en door de oefening der lijdzaamheid nemen wij meer en meer toe in de heiligheid, waarvan de kastijdingen middelen en instrumenten zijn. |
11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich 32een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve 33geoefend zijn. | | 32 Dat is, der gerechtigheid die onzen consciënties vrede en blijdschap toebrengt, in plaats van de droefheid die ons de kastijding aandeed; namelijk dewijl wij daardoor verzekerd worden dat wij rechte kinderen zijn. |
33 Namelijk met geduld en lijdzaamheid, als tevoren. |
12 h34Daarom, richt wederop de trage handen en de slappe knieën; | | h Jes. 35:3. Jes. 35:3 Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. |
34 Namelijk om met blijdschap in de loopbaan tot het einde toe te lopen. Het is een besluit van deze vermaning in het eerste vers voorgesteld. |
13 En maakt rechte 35paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet 36verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde. | | 35 Of: gangen met uw voeten. |
36 Dat is, meer en meer uit den weg, of uit het lid wijke. De apostel gaat voort in de begonnen gelijkenis van het lopen in de rechte baan tot het einde toe, en dat zonder aan de ene of de andere zijde af te wijken. Want velen onder de Joden tot het christendom bekeerd, zagen altijd om naar het jodendom, en gingen niet rechtuit. Zie Hand. 15:1. Gal. 2:14. Hand. 15:1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. Gal. 2:14 Maar als ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid des Evangelies, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven? |
14 iJaagt den vrede na 37met allen, en kde heiligmaking, zonder 38welke niemand 39den Heere zien zal; | | i Rom. 12:18. 2 Tim. 2:22. Rom. 12:18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. 2 Tim. 2:22 Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. |
37 Namelijk zoveel mogelijk is, en zoveel in u is, altijd behoudens een goede consciëntie en den vrede met God. Zie Rom. 12:18. Rom. 12:18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. |
k Matth. 5:8. Matth. 5:8 Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. |
38 Namelijk heiligmaking, gelijk het Griekse woord noodzakelijk medebrengt, hoewel het ook van beide waar is. Zie Matth. 5:8, 9. Joh. 13:35. Matth. 5:8 Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. Matth. 5:9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Joh. 13:35 Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. |
39 Namelijk in het toekomende leven. Zie 1 Kor. 6:9. 1 Kor. 6:9 Of weet gij niet dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? |
15 lToeziende dat niet iemand 40verachtere van de genade Gods; dat niet m41enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, n42beroerte make, en door dezelve velen 43ontreinigd worden. | | l 2 Kor. 6:1. 2 Kor. 6:1 EN wij als
medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben. |
40 Dat is, achterblijve, afwijke. |
m Deut. 29:18. Deut. 29:18 Dat onder ulieden niet zij een man of vrouw of huisgezin of stam, die zijn hart heden wende van den HEERE onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken; dat onder ulieden niet zij een wortel die gal en alsem drage; |
41 Alzo noemt de apostel voornamelijk de verleiders, en die anderen tot afval zoeken te brengen, ziende op gelijke vermaning van Mozes, Deut. 29:18, omdat het einde van zodanigen is verdriet en bitterheid in de ziel. Deut. 29:18 Dat onder ulieden niet zij een man of vrouw of huisgezin of stam, die zijn hart heden wende van den HEERE onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken; dat onder ulieden niet zij een wortel die gal en alsem drage; |
n Hand. 17:13. Gal. 5:12. Hand. 17:13 Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen. Gal. 5:12 Och, of zij ook afgesneden werden die u onrustig maken. |
42 Namelijk in uw gemeente. |
43 Dat is, ook besmet en tot afval gebracht. |
16 oDat niet iemand zij een hoereerder, of een 44onheilige, pgelijk Ezau, die om één spijze 45het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. | | o Ef. 5:3. Kol. 3:5. 1 Thess. 4:3. Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
44 Dat is, profane, die naar geen heilige of Goddelijke dingen vraagt. |
p Gen. 25:33. Gen. 25:33 Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen dag, en hij zwoer hem; en hij verkocht Jakob zijn eerstgeboorte. |
45 Namelijk hetwelk niet alleen voordeel in de familie gaf over de andere broeders, maar ook een voorbeeld was van alle geestelijk voordeel in het huis Gods, gelijk vers 23 wordt aangewezen. vers 23 Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; |
17 qWant gij weet dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, 46verworpen werd; want hij vond geen plaats 47des berouws, hoewel hij 48dezelve met tranen zocht. | | q Gen. 27:36. Gen. 27:36 Toen zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen. Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? |
46 Of: verstoten, namelijk van zijn vader Izak, ten aanzien van zijn eersten en geestelijken zegen, dien Jakob nu in zijn bezit had. |
47 Namelijk bij zijn vader Izak, alzo dat Izak berouw zou gehad hebben over het zegenen van Jakob. Want dit berouw was het dat Ezau met tranen zocht, gelijk Gen. 27:36, enz., te zien is. Gen. 27:36 Toen zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen. Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? |
48 Namelijk zegening. Of: hetzelve, namelijk berouw zijns vaders. Want dat Ezau geen berouw van zijn eigen misdaad heeft gezocht, blijkt daaruit dat hij terstond daarna Jakob naar zijn leven heeft gestaan. |
Onze God is een verterend Vuur |
18 49Want gij zijt niet gekomen rtot 50den tastelijken berg, sen het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, | | 49 Dit hangt aan de voorgaande vermaning tot vrede, heiligmaking, enz., omdat de Israëlieten, als zij de wet zouden horen, Exodus 20, drie dagen tevoren zich moesten heiligen, hun klederen wassen, en zich onthouden van hun vrouwen. Zie Ex. 19:10, enz. Hebben zij dan dit moeten doen als zij God de wet hoorden uitspreken, hoeveel te meer moet gij u reinigen naar den geest, nu gij komt tot de vergadering des Nieuwen Testaments, om Christus’ stem te horen. Exodus 20 TOEN sprak God al deze woorden, zeggende: Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, |
r Ex. 19:10, enz.; 20:21. Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, Ex. 20:21 En het volk stond van verre, maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was. |
50 Dat is, den zienlijken berg, namelijk Sinaï, of Horeb; waarvan zie Ex. 19:17, enz. Deut. 5:2. Ex. 19:17 En Mozes leidde het volk uit het leger Gode tegemoet; en zij stonden aan het onderste des bergs. Deut. 5:2 De HEERE onze God heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb. |
s Ex. 19:16. Deut. 5:22. Ex. 19:16 En het geschiedde ten derden dage, toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren en een zware wolk en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte dat in het leger was. Deut. 5:22 Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze mij. |
19 En tot het geklank der bazuin, en 51de stem der woorden; welke die ze hoorden, tbaden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden | | 51 Dat is, der tien woorden of geboden. Want daarop is deze begeerte des volks gevolgd, Ex. 20:19. Deut. 5:25. Ex. 20:19 En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. Deut. 5:25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN onzes Gods langer te horen, zo zouden wij sterven. |
t Ex. 20:19. Deut. 5:25; 18:16. Ex. 20:19 En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. Deut. 5:25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN onzes Gods langer te horen, zo zouden wij sterven. Deut. 18:16 Naar alles wat gij van den HEERE uw God aan Horeb ten dage der verzameling geëist hebt, zeggende: Ik zal niet voortvaren te horen de stem des HEEREN mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. |
20 (Want zij konden niet 52dragen hetgeen er geboden werd: vIndien ook 53een gedierte den berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden. | | 52 Dat is, verdragen, zonder zich daarvoor te ontzetten en te vrezen. |
v Ex. 19:13. Ex. 19:13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. |
53 Dat is, niet alleen enig mens, maar zelfs ook enig gedierte, Ex. 19:13. Ex. 19:13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. |
21 En 54Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: Ik ben gans bevreesd en bevende). | | 54 Deze woorden van Mozes worden wel Exodus 19 niet gevonden, doch de apostel heeft die besloten uit hetgeen aldaar vers 19 van de aanspraak van Mozes in deze versaagdheid tot God gezegd wordt. Of hij heeft die uit enige historische overlevering, gelijk hetgeen hij zegt van Jannes en Jambres, 2 Tim. 3:8. Of uit een bijzondere openbaring, gelijk Mozes de gehele orde van het werk der schepping heeft gehad. Exodus 19 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. vers 19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden, baden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden 2 Tim. 3:8 Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde van verstand, verwerpelijk aangaande het geloof. |
22 Maar gij zijt gekomen tot 55den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot xhet hemelse Jeruzalem en 56de vele duizenden der engelen; | | 55 Dat is, tot de algemene kerk en de ware gemeente van Jezus Christus, waarvan de berg Sion een voorbeeld was; zie Ps. 2:6. Jes. 2:3; 49:14, enz.; die terstond ook de stad Gods en het hemelse Jeruzalem genaamd wordt, omdat zij van God uit den hemel wordt opgericht, bijzonderlijk geregeerd en verheerlijkt. Zie Openb. 3:12; 21:2, 10. Zie ook Zach. 2:4, enz. Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Jes. 49:14 Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Openb. 21:10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. Zach. 2:4 En Hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. |
x Gal. 4:26. Openb. 3:12; 21:10, enz. Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Openb. 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk
des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. Openb. 21:10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. |
56 Namelijk die ook dienaars van Christus zijn, en mededienstknechten der gelovigen, gelijk de engel spreekt Openb. 19:10; 22:9. Openb. 19:10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
23 Tot de algemene vergadering en de gemeente 57der eerstgeborenen, die yin 58de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en 59de geesten der 60volmaakte rechtvaardigen; | | 57 Dat is, der uitverkorenen, die door de bijzondere genade Gods vele hemelse privileges boven andere mensen hebben ontvangen. |
y Luk. 10:20. Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. |
58 Namelijk in het boek des levens. Zie Luk. 10:20. Filipp. 4:3. Openb. 13:8. Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 13:8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. |
59 Dat is, de zielen dergenen die de volmaakte heiligheid en zaligheid in den hemel bezitten; zie 1 Kor. 13:10; hoewel dezelve nog een andere volmaking ten uitersten dage met hun lichamen verwachten, 2 Tim. 4:8. 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
60 Of: geheiligde. |
24 En tot 61den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en 62het bloed zder besprenging, dat betere dingen spreekt 63dan aAbel. | | 61 Namelijk gesteld tegen Mozes, die maar een voorbeeld van den waren Middelaar Jezus Christus was. |
62 Namelijk waarmede het Nieuwe Testament is bevestigd en onze consciënties zijn gereinigd. Zie Hebr. 9:11, enz. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
z Hebr. 10:22. 1 Petr. 1:2. Hebr. 10:22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
63 Dat is, dan het bloed van Abel, hetwelk wraak riep voor God, Gen. 4:10, daar het bloed van Christus verzoening en vrede met God roept. Gen. 4:10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. |
a Gen. 4:10. Hebr. 11:4. Gen. 4:10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. |
25 bZiet toe dat gij 64Dien Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn 65ontvloden, die dengene verwierpen 66welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren 67Die van de hemelen is, | | b Hebr. 2:3. Hebr. 2:3 Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen die Hem gehoord hebben; |
64 Namelijk Christus, Welke spreekt door Zijn Geest en Woord. |
65 Namelijk den toorn of straf Gods. |
66 Namelijk Mozes. Want de apostel stelt hun gedurig voor ogen het voorbeeld der Israëlieten in de woestijn, hun rebellie tegen Mozes, en de straffen daarop gevolgd. |
67 Namelijk Jezus Christus, de Zone Gods, Die van den hemel afgedaald is, Joh. 3:13, en de Heere is uit den hemel, 1 Kor. 15:47, en Die nu in den hemel ter rechterhand Zijns Vaders zijnde, door Zijn Geest en dienaren geduriglijk tot ons spreekt. Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. 1 Kor. 15:47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel. |
26 68Wiens stem toen 69de aarde bewoog; maar nu 70heeft Hij 71verkondigd, zeggende: cNog eenmaal 72zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. | | 68 Namelijk van Jezus Christus; want Hij was die Engel van het aangezicht Gods, Die tot Mozes sprak, Ex. 3:2, 4, enz., en door Welken ook de wet is gegeven, Hand. 7:38. Ex. 3:2 En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vlam des vuurs uit het midden van een braambos; en hij zag, en zie, het braambos brandde in het vuur en het braambos werd niet verteerd. Ex. 3:4 Toen de HEERE zag dat hij zich daarheen wendde om te bezien, zo riep God tot hem uit het midden van het braambos en zeide: Mozes, Mozes. En hij zeide: Zie, hier ben ik. Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; |
69 Namelijk in het geven van de wet; waarvan zie Exodus 19. Exodus 19 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. |
70 Namelijk dezelve Jezus Christus, als de eeuwige Zone Gods, en Middelaar tussen God en de mensen. Want de gehele samenvoeging der woorden vereist deze verklaring. |
71 Namelijk door den profeet Haggaï, Hagg. 2:7, waar hij van de komst van Christus en van de beroeping der heidenen profeteert. Hagg. 2:7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog ééns, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen en de aarde en de zee en het droge doen beven. |
c Hagg. 2:7. Hagg. 2:7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog ééns, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen en de aarde en de zee en het droge doen beven. |
72 Namelijk eensdeels door grote wonderen en mirakelen aan hemel en aarde, gelijk in de komst van Christus en ten tijde van Zijn lijden en van Zijn opstanding is geschied; maar inzonderheid door de krachtige predicatie des Evangelies en de zending des Heiligen Geestes over de gehele aarde, waardoor de ceremoniële dienst der wet en de afgoderij der heidenen is tenietgedaan, en de geestelijke godsdienst alom opgericht; hetwelk een grote beweging en verandering, niet alleen op aarde, maar ook in den hemel veroorzaakt heeft, alzo ook de engelen zich daarover verwonderen en begerig zijn daarin te aanschouwen, Ef. 3:10. 1 Petr. 1:12. Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
27 En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering 73der beweeglijke dingen, als 74welke gemaakt waren; opdat 75blijven zouden de dingen 76die niet beweeglijk zijn. | | 73 Dat is, der veranderlijke, gelijk de eerste tabernakel en de godsdienst daaraan klevende was. |
74 Namelijk met handen van mensen, uit vergankelijke stof. |
75 Namelijk onveranderlijk in Gods gemeente. |
76 Dat is, de geestelijke dingen die daardoor waren betekend en in het Nieuwe Testament teweeggebracht. Tot welke ook de nieuwe hemel en aarde behoort, waarvan Jesaja profeteert Jes. 65:17, enz. Jes. 65:17 Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. |
28 Daarom, alzo wij 77een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons 78de genade vasthouden, ddoor dewelke wij 79welbehaaglijk God mogen dienen, met 80eerbied en godvruchtigheid. | | 77 Namelijk hetwelk hier in ons begint, en hiernamaals zal volkomen worden. |
78 Namelijk die wij alrede ontvangen hebben. |
d 1 Petr. 2:5. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
79 Dat is, niet door ceremoniële en uitwendige dingen, maar in geestelijke, die God altijd in Christus behagen. Zie Rom. 12:1; 14:17, 18. Hebr. 13:21, enz. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Rom. 14:18 Want die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehaaglijk en aangenaam den mensen. Hebr. 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
80 Of: schaamte en vreze. |
29 eWant onze God is 81een verterend Vuur. | | e Deut. 4:24. Deut. 4:24 Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. |
81 Dat is, als een verterend vuur, namelijk tegen degenen die ongehoorzaam of afvallig zijn. Zie Deut. 4:24. Hebr. 10:31. Deut. 4:24 Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. Hebr. 10:31 Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods. |