TITUS, van Griekse of heidense ouders geboren, Gal. 2:3, bekeerd zijnde tot het geloof, is een getrouwe metgezel van Paulus geweest in zijn reizen, en gebruikt tot den dienst des Woords, 2 Kor. 2:12; 8:23, gezonden naar Korinthe, om een aalmoes te vergaderen voor de gelovigen in Judea, 2 Kor. 7:14; 8:6, 16, 23; 12:18, naar Dalmatië, 2 Tim. 4:10, en naar het eiland Kreta, om de kerken aldaar te verzorgen met getrouwe leraars, hfdst. 1:5, tot welk einde hij dezen zendbrief aan hem schrijft, in welken hij, na den gewoonlijken groet in de eerste vier verzen begrepen, eerstelijk aanwijst hoedanig de leraars en opzieners der kerken moeten zijn, aangaande hun leven en leer, en wat gaven zij moeten hebben. Daarna, alzo in dat eiland vele kwade lieden waren, en vele verleiders, die enige Joodse fabelen en het onderscheid der spijzen dreven, zo vermaant hij die scherpelijk te bestraffen en den mond te stoppen, hfdst. 1. Daarna vermaant hij Titus, alzo velen de leer des Evangelies misbruikten tot ongebondenheid, te leren, zo in het gemeen alle soorten van mensen, ouden en jongen, mannen en vrouwen, ouders en kinderen, als in het bijzonder de gelovige dienstknechten, hoe zij zich behoren te gedragen, en dat hij zelf hen met een goed voorbeeld voorga; lerende dat de leer des Evangelies en der genade, ons door CHRISTUS geschied, ons geopenbaard is, niet om ons oorzaak te geven tot ongebondenheid, maar om ons tot alle deugden te verwekken, hfdst. 2. En overmits sommigen ook de leer van de vrijheid, waarin ons CHRISTUS gesteld heeft, misbruikten tot wederspannigheid, zo vermaant hij hem in het derde hoofdstuk den gelovigen ook geduriglijk voor te houden, dat zij den overheden zouden gehoorzamen, en zich geschiktelijk gedragen; te dien einde aanwijzende hoedanigen wij voor onze bekering waren, en hoe ons CHRISTUS daarvan verlost en zalig gemaakt heeft, niet naar de verdiensten van onze werken, maar uit genade, doch te dien einde opdat wij goede werken zouden voorstaan. Vermaant hem ook te vlieden alle dwaze vragen, twistingen en ketterse mensen. En hem enige bijzondere zaken zijnerzijds bevelende, besluit hij den zendbrief met den gewoonlijken groet. |