Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus vermaant Timotheüs wederom met groten ernst zijn ambt geduriglijk en getrouwelijk in alle delen te betrachten. 3 Aanwijzende hoe nodig het is om de boosheid der mensen die in de toekomende tijden zal zijn. 6 Voorzegt dat hij haast gedood zal worden. 7 En troost zichzelven met een goede consciëntie, en met de vergelding die hij en alle gelovigen van den Heere verwachten. 9 Vermaant hem ook tot hem te komen, alzo enigen hem verlaten hadden. 11 En Markus mede te brengen. 13 Met zijn reismantel en boeken. 14 Waarschuwt hem voor Alexander, een kopersmid, die hem veel kwaad gedaan had. 16 Klaagt over de broeders, dat zij hem in zijn eerste verantwoording verlaten hadden. 17 Doch dat de Heere hem bijgestaan had en voor die reize verlost. 18 Vertrouwende dat Hij hem voortaan zal bijstaan. 19 En bevelende enigen te groeten, 22 Besluit hij dezen zendbrief met de gewoonlijke groetenis. |
|
1 IKa
1betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die 2de levenden en 3doden 4oordelen zal 5in Zijn verschijning en 6in Zijn Koninkrijk: | | a Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21; 6:13. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
1 Dat is, ik bid, vermaan u om Gods wil; of: ik bezweer u voor God, dat is, ik neem God tot Getuige dat ik u ernstiglijk vermaan. Zie dergelijke 1 Tim. 5:21. 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. |
2 Dat is, die dan in het leven zullen bevonden worden, als Christus zal komen ten oordeel. Zie 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:16, 17. 1 Kor. 15:51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
3 Dat is, die tevoren zullen gestorven zijn en weder opgewekt, Joh. 5:28, 29. Openb. 20:12. Joh. 5:28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, Joh. 5:29 En zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
4 Hij stelt hem voor het laatste oordeel, opdat hij en wij allen daardoor opgewekt mogen worden tot getrouwheid in onze bediening, als die van dezelve alsdan zullen moeten rekenschap geven. Zie 2 Kor. 5:10, 11. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. 2 Kor. 5:11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciënties geopenbaard te zijn. |
5 Namelijk in de wolken, met Zijn engelen en met de heerlijkheid Zijns Vaders om te oordelen. |
6 Namelijk der heerlijkheid. |
2 7Predik 8het Woord; 9houd aan 10tijdiglijk, 11ontijdiglijk; 12wederleg, 13bestraf, 14vermaan 15in alle lankmoedigheid en 16leer. | | 7 Dit woord betekent eigenlijk: met luider stem, gelijk de uitroepers, iets verkondigen. Zie Jes. 40:9. Jes. 40:9 O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o
Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is uw God. |
8 Namelijk des Evangelies. |
9 Gr. dring aan, namelijk met gedurig leren en vermanen. |
10 Dat is, wanneer daartoe goede gelegenheid is, zonder die te verzuimen, Spr. 25:11. Spr. 25:11 Een rede op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen. |
11 Daarmede wil Paulus niet zeggen, dat Timotheüs en andere predikers onbeleefdheid zouden gebruiken, maar dat zij geduriglijk en ijverig moeten aanhouden, zonder enigen tijd of gelegenheid te verzuimen, hoewel het óf hunzelven zo wel niet te pas komt, óf somtijds ook de toehoorders zouden menen dat het hun niet wel gelegen is de vermaningen te horen. |
12 Namelijk de dwalingen dergenen die de waarheid nog niet weten of niet toestemmen. |
13 Namelijk degenen die kwaad en ongeregeld van leven zijn. |
14 Namelijk tot oefening van alle christelijke deugden. Of: vertroost, namelijk alle zwakke en bedroefde mensen. |
15 Dat is, zonder hevigheid of bitterheid, verdragende geduldiglijk der mensen onverstand en onbescheidenheid. Zie Gal. 6:1. 2 Tim. 2:24. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. 2 Tim. 2:24 En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren, en
die de kwaden kan verdragen; |
16 Dat is, alzo dat de hoofdstukken der leer altijd klaar en duidelijk voorgedragen worden. |
3 Want er zal een tijd zijn wanneer zij 17de gezonde leer niet zullen 18verdragen; maar 19ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars 20opgaderen 21naar hun eigen begeerlijkheden, | | 17 Namelijk van het Heilig Evangelie. Zie 2 Tim. 1:13. 2 Tim. 1:13 Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. |
18 Dat is, niet alleen niet aannemen, maar ook niet willen lijden dat dezelve hun voorgedragen wordt. |
19 Dat is, hebbende een hart en oren die jeuken naar wat nieuws en vreemds. |
20 Of: ophopen; dat is, den een voor en den ander na opwerpen en verkiezen, die hun wat nieuws leren. |
21 Dat is, die een leer voordragen met hun kwade lusten overeenkomende. |
4 En zullen 22hun gehoor 23van de waarheid afwenden en zullen zich keren tot 24fabelen. | | 22 Dat is, niet willen horen. |
23 Dat is, van de zuivere en waarachtige leer des Evangelies. |
24 Zie van deze fabelen 1 Tim. 1:4; 4:7. Tit. 1:14. 2 Petr. 1:16. 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
5 Maar gij, wees 25wakker in alles, 26lijd verdrukkingen; doe het werk 27van een evangelist; maak dat men van uw dienst 28ten volle verzekerd zij. | | 25 Of: nuchter, namelijk niet alleen naar het lichaam, maar naar de ziel voornamelijk. |
26 Gr. lijd het kwaad, gelijk 2 Tim. 2:3, 9. 2 Tim. 2:3 Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. 2 Tim. 2:9 Om hetwelk ik verdrukkingen lijd tot de banden toe, als een kwaaddoener; maar het Woord Gods is niet gebonden. |
27 Dat is, van een getrouw leraar van het Heilig Evangelie. Zie van het ambt van een evangelist Hand. 21:8. Ef. 4:11. Hand. 21:8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
28 Dat is, gedraag u in uw dienst met zodanige naarstigheid en getrouwheid, dat een iegelijk mag zien en verzekerd zijn, dat gij een oprecht leraar zijt, die alle delen van zijn ambt wel bedient en volvoert, en daardoor in de waarheid meer en meer versterkt wordt. Zie vers 17. vers 17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben uit den muil des leeuws verlost. |
Paulus voorziet zijn heengaan |
6 bWant ik 29word nu 30tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner 31ontbinding is aanstaande. | | b 2 Petr. 1:14. 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
29 Dat is, zal nu haast geofferd of gedood worden. Dit wist de apostel óf uit een bijzondere openbaring, óf door aanmerking van de gelegenheid en omstandigheden zijner zaken. Zie dergelijk 2 Petr. 1:14. 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
30 Zie hiervan de aant. op Filipp. 2:17. Filipp. 2:17 (kt.) Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; |
31 Of: loslating, verhuizing. Zo noemt hij zijn dood, gelijk ook Filipp. 1:23. Zie de aant. aldaar. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; |
7 Ik heb 32den goeden strijd gestreden, ik heb den loop 33geëindigd, ik heb 34het geloof behouden; | | 32 De apostel vergelijkt den loop van zijn dienst en leven bij een strijd of kamp, die eertijds aangesteld werd met lopen, worstelen en anderszins, om daardoor een prijs of kroon te behalen. Zie van dezelve gelijkenis 1 Kor. 9:24, 25. 2 Tim. 2:5. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 2 Tim. 2:5 En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden. |
33 Namelijk alzo ik nu tot het uiterste en einde van mijn leven gekomen ben. |
34 Daardoor wordt verstaan het zaligmakend geloof, en de trouw die hij Christus in het bedienen van het apostelschap beloofd had. |
8 cVoorts is mij weggelegd 35de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, 36in dien dag 37geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die 38Zijn verschijning 39liefgehad hebben. | | c 1 Kor. 9:25. 1 Petr. 5:4. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
35 Dat is, het eeuwige leven, met hetwelk de rechtvaardigen, of gerechtvaardigden, gelijk als met een prijs naar Gods genadige belofte, gekroond worden. Een gelijkenis genomen van de strijders of kampvechters, die tot prijs een kroon ontvingen, als zij wettiglijk gestreden hadden. Zie 1 Kor. 9:25. 2 Tim. 2:5. Jak. 1:12. Openb. 2:10; 3:11. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 2 Tim. 2:5 En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden. Jak. 1:12 Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben. Openb. 2:10 Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. Openb. 3:11 Zie, Ik kom haastelijk; houdt wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. |
36 Namelijk mijner ontbinding, en ten volle in den dag van het laatste oordeel, gelijk 1 Kor. 1:8. 2 Kor. 1:14. 2 Tim. 1:12, 18. 1 Kor. 1:8 Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om
onstraffelijk te zijn
in den dag van onzen Heere Jezus Christus. 2 Kor. 1:14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt in den dag van den Heere Jezus. 2 Tim. 1:12 Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd; want ik weet Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag. 2 Tim. 1:18 De Heere geve hem dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere in dien dag; en hoeveel hij mij
te Éfeze gediend heeft, weet gij zeer wel. |
37 Gr. wedergeven, namelijk tot een genadige vergelding. |
38 Zie vers 1. vers 1 IK
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: |
39 Dat is, die bewust zijnde van hun oprechtheid, naar dezelve verlangd hebben, met verzekering en vertrouwen, dat zij alsdan niet veroordeeld zullen worden, maar de kroon des levens zullen ontvangen. |
Mededelingen en opdrachten |
9 Benaarstig u 40haastelijk tot mij te komen. | | 40 Dat is, nog voor den winter, vers 21. vers 21 Benaarstig u om vóór den winter te komen. U groet Eubúlus, en Púdens, en Linus, en Claudia, en al de broeders. |
10 Want dDémas 41heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige 42wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar 43Dalmatië. | | d Kol. 4:14. Filem. vs. 24. Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
41 Dat is, is vanhier vertrokken, scheidende uit den dienst dien hij hier met mij deed in het prediken. Zie Filem. vs. 24. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
42 Gr. eeuw, dat is, het gemak van dit leven zoekende, om arbeid en gevaar te ontgaan, of om zijn tijdelijke zaken te verzorgen; waaruit dan niet volgt dat hij ganselijk van het geloof zou afgevallen zijn. |
43 Dit landschap is een deel van Illyrikum, grenzende oostwaarts aan Macedonië, en west- en zuidwaarts aan de Adriatische Zee. |
11 e44Lukas is alleen met mij. Neem f45Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut 46tot den dienst. | | e Kol. 4:14. Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. |
44 Zie van hem Kol. 4:14. Filem. vs. 24. Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
f Hand. 15:37. Kol. 4:10. Filem. vs. 24. Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
45 Deze was een neef van Barnabas, Kol. 4:10, genaamd Johannes, en toegenaamd Markus, Hand. 12:12, 25; 15:39. Zie ook van hem Filem. vs. 24. 1 Petr. 5:13. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Hand. 15:39 Er ontstond dan een verbittering, alzo dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Bárnabas Markus medenam en naar Cyprus afscheepte. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. 1 Petr. 5:13 U groet de medeuitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon. |
46 Namelijk des Evangelies, en niet zozeer om mij in het bijzonder te dienen. |
12 gMaar 47Týchikus heb ik 48naar Éfeze gezonden. | | g Hand. 20:4. Kol. 4:7. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, |
47 Zie van hem Hand. 20:4. Ef. 6:21. Kol. 4:7. Tit. 3:12. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Ef. 6:21 En opdat ook gij moogt weten hetgeen mij aangaat, en wat ik doe, dat alles zal u Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekendmaken; Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, Tit. 3:12 Als ik Ártemas tot u zal zenden of Týchikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikópolis, want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren. |
48 Namelijk om die kerk in uw plaats te verzorgen. |
13 Breng 49den reismantel mede dien ik te Tróas bij Carpus gelaten heb, als gij komt, en 50de boeken, inzonderheid 51de perkamenten. | | 49 Gr. phelonen. Lat. penulam, welke een mantel was om in het reizen te gebruiken tegen regen en koude. Sommigen verstaan daardoor een koffertje om boeken in te leggen. |
50 Namelijk der Heilige Schrift, of andere, handelende van Gods Woord. |
51 Gr. membranas, een Latijns woord, betekenende enige dunne vellen van beesten, toebereid om op te schrijven, genoemd bij ons perkamenten, omdat zij eerst in de stad Pergamum zijn gevonden en bereid geweest. |
14 h52Alexander, 53de kopersmid, heeft mij 54veel kwaad betoond; 55de Heere vergelde hem naar zijn werken. | | h 1 Tim. 1:20. 1 Tim. 1:20 Onder welke is Hymenéüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren. |
52 Van dezen zie 1 Tim. 1:20. 1 Tim. 1:20 Onder welke is Hymenéüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren. |
53 Of: koperslager. |
54 Namelijk met lasteren en de gezonde leer tegen te staan, gelijk verklaard wordt vers 15. vers 15 Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan. |
55 Dit is geen vloeking uit een wraakgierig hart voortgekomen, tegen de leer van Christus, Matth. 5:44, en ook van Paulus zelven, Rom. 12:14, maar een profetische dreiging uit een Goddelijken ijver tot Gods eer en ingeven des Heiligen Geestes, van de straf die hem genakende was, alzo hij zich toonde gans onbekeerlijk en verhard te zijn. Zie dergelijke Neh. 4:4, enz. Ps. 5:11. Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Rom. 12:14 Zegent hen die u vervolgen; zegent, en vervloekt niet. Neh. 4:4 Hoor, o onze God, dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder op hun hoofd; en geef hen over tot een roof in een land der gevangenis. Ps. 5:11 Verklaar hen schuldig, o God, laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen heen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U. |
15 56Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan. | | 56 Namelijk dat hij u ook dergelijk kwaad niet doe, of de gemeente geen schade doe. |
16 In mijn 57eerste verantwoording is 58niemand 59bij mij geweest, maar zij hebben mij allen 60verlaten. 61Het worde hun niet toegerekend. | | 57 Namelijk gedaan voor den keizer Nero. |
58 Namelijk van mijn medehelpers in den dienst des Woords; of: die mij plachten te volgen en te vergezelschappen. Het schijnt dat hij Lukas uitzondert, vers 11. Indien toen Petrus te Rome zou geweest zijn, gelijk voorgegeven wordt, zo zou dat een grote schande voor hem geweest zijn, hetwelk niet gelofelijk is. vers 11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
59 Namelijk om mij met raad, voorspraak, getuigenis of anderszins te helpen. |
60 Dat is, alleen gelaten; niet vergezelschapt. |
61 Dewijl zij dit uit zwakheid en vrees des gevaars gedaan hadden, zo bidt hij God voor hen, daar hij tevoren tegen den moedwilligen en verstokten Alexander gebeden heeft, vers 14. Zie dergelijke Luk. 23:34. Hand. 7:60. vers 14 Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken. Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. |
17 Maar de Heere heeft mij 62bijgestaan en 63heeft mij bekrachtigd; 64opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en 65alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben 66uit den muil des leeuws verlost. | | 62 Namelijk met de genade Zijns Geestes, gelijk Hij beloofd heeft Luk. 21:14, 15. Of: heeft gestaan bij mij, gelijk Hand. 27:23, en mij vertroost en versterkt. Luk. 21:14 Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult. Luk. 21:15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten. Hand. 27:23 Want dezen zelven nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods, Wiens ik ben, Welken ook ik dien, |
63 Namelijk met wijsheid, voorzichtigheid en kloekmoedigheid. |
64 Of: opdat door mij de prediking vervuld zou worden. Zie vers 5. vers 5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
65 Dat is, opdat ik nog tijd en gelegenheid zou hebben om het Evangelie onder de heidenen, welker apostel ik ben, Rom. 11:13, verder te verbreiden. Rom. 11:13 Want ik spreek tot u, heidenen: Voor zoveel ik der heidenen apostel ben, ik maak mijn bediening heerlijk, |
66 Dat is, uit een groot en tegenwoordig gevaar des doods, gelijk daarin zijn degenen die alrede in den muil en de kaken van een wreden leeuw zijn geraakt, Ps. 22:22; 58:7. Anderen verstaan door den leeuw den keizer Nero, die omwille van zijn wreedheid alzo wordt genaamd, gelijk doorgaans de tirannen en vijanden der kerk, Ps. 35:17; 91:13. Spr. 28:15. Jer. 2:15; 4:7. Alzo noemt Christus den koning Herodes om zijn loosheid een vos, Luk. 13:32. Ps. 22:22 Verlos mij uit des leeuwen muil, en verhoor mij van de hoornen der eenhoorns. Ps. 58:7 O God, verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE. Ps. 35:17 Heere, hoelang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen. Ps. 91:13 Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. Spr. 28:15 De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer die ginds en weder loopt. Jer. 2:15 De jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun stem verheven; en zij hebben zijn land gezet in verwoesting; zijn steden zijn verbrand, dat er niemand in woont. Jer. 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. Luk. 13:32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage
word Ik voleindigd. |
18 En de Heere 67zal mij verlossen 68van alle boos werk, en bewaren 69tot Zijn hemels Koninkrijk. Denwelken zij de heerlijkheid 70in alle eeuwigheid. Amen. | | 67 Dat is, ik ben daarvan verzekerd uit Zijn beloften, Ps. 34:20; 41:3; 55:23. Ps. 34:20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. Ps. 41:3 De HEERE zal hem bewaren en zal hem bij het leven behouden, hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. |
68 Dat is, van verzaking of krenking der waarheid en vertwijfeling aan Zijn hulp. |
69 Dat is, totdat Hij hetzelve eindelijk zal geven. |
70 Gr. in eeuwigheden der eeuwigheden. |
Groeten en zegenbede |
19 Groet i71Prisca en Áquila en het huis van 72Onesíforus. | | i Hand. 18:2. Rom. 16:3. Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, |
71 Zie van deze Hand. 18:2. Rom. 16:3. Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, |
72 Zie van deze 2 Tim. 1:16. 2 Tim. 1:16 De Heere geve het huis van Onesíforus barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd; |
20 73Erástus is te Korinthe gebleven, en 74Trófimus heb ik 75te Miléte krank gelaten. | | 73 Zie van hem Hand. 19:22. Rom. 16:23. Hand. 19:22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijd lang in Azië. Rom. 16:23 U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele gemeente. U groet Erástus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus. |
74 Zie van hem Hand. 20:4; 21:29. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Hand. 21:29 Want zij hadden tevoren Trófimus, den Eféziër, met hem in de stad gezien, welken zij meenden dat Paulus in den tempel gebracht had. |
75 Zie van deze stad Hand. 20:15, 17. Hand. 20:15 En vandaar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden dag tegenover Chios, en des anderen daags legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllion, en den dag daaraan kwamen wij te Miléte. Hand. 20:17 Maar hij zond van Miléte naar Éfeze, en hij ontbood de ouderlingen der gemeente. |
21 Benaarstig u om vóór den winter te komen. U groet Eubúlus, en Púdens, en Linus, en Claudia, en al de broeders. | | |
22 De Heere Jezus Christus zij 76met uw geest. De genade zij met 77ulieden. Amen.
* De tweede zendbrief aan Timotheüs, die de eerste
verkoren opziener van de gemeente der Efezeren was, is geschreven van Rome, als
Paulus de tweede reize voor den keizer Nero gesteld was. | | 76 Dat is, geve u Zijn genade, voornamelijk naar de ziel. |
77 Dat is, niet alleen met u, Timotheüs, maar ook met alle gelovigen te Efeze. |
* Deze onderschriften, gelijk zij onzeker zijn wie ze gesteld heeft, zo is ook hun waarheid onzeker. Zie de onderschriften van verscheidene voorgaande zendbrieven. |