Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant voorts Timotheüs, dat hij het Evangelie door getrouwe lieden wil voortplanten. 3 En om hetzelve verdrukkingen lijden. 4 Tegen dewelke hij hem troost met de gelijkenissen van een krijgsman, kampvechter en landman. 7 Vermaant hem dat hij zijn vermaningen wil ter harte nemen, en vlijtiglijk inscherpen het artikel van Christus’ verrijzenis. 9 Stelt hem ook tot troost zijn eigen voorbeeld voor, en de zekere vergelding die van Christus na het lijden zal gegeven worden. 14 Vermaant hem dat hij het Woord Gods recht snijde, en zich stelle tegen woordenstrijd, ijdel roepen en leringen van de afvalligen, en met name van Hymeneüs en Filetus, die de verrijzenis loochenden. 19 Dat hoewel sommigen afvallen, evenwel het fundament der eeuwige verkiezing vaststaat, en wijst aan waaruit men kennen kan dat men uitverkoren is. 22 Eindelijk vermaant hij hem te vlieden de begeerten der jonkheid, dwaze vragen en twistingen, en te trachten naar verscheidene christelijke deugden, die in een leraar nodig zijn. |
Strijd en lijden |
1 GIJ dan, 1mijn zoon, word 2gesterkt 3in de genade 4die in Christus Jezus is; | | 1 Zie van deze benaming 1 Kor. 4:17. 1 Tim. 1:2. 2 Tim. 1:2. 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. 2 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. |
2 Of: sterk, dat is, met sterkte en kracht aangedaan, namelijk om den arbeid van den dienst te verdragen, en te lijden allerlei verdrukkingen met standvastigheid. |
3 Of: door de genade. |
4 Dat is, die God ons bewezen en betuigd heeft door Jezus Christus. |
2 En hetgeen gij van mij gehoord hebt 5onder vele getuigen, a6betrouw dat aan 7getrouwe mensen, welke 8bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren. | | 5 Gr. door vele getuigen, gelijk 2 Kor. 2:4; 3:11. Dat is, dat gij openbaarlijk hebt gehoord in tegenwoordigheid van zovele mijne toehoorders, die allen getuigen kunnen dat hetgeen gij leert, gij hetzelve van mij gehoord en ontvangen hebt. 2 Kor. 2:4 Want ik heb ulieden uit veel verdrukking en benauwdheid des harten met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb. 2 Kor. 3:11 Want indien hetgeen dat tenietgedaan wordt, in heerlijkheid was, veelmeer is hetgeen dat blijft, in heerlijkheid. |
a Tit. 1:5. Tit. 1:5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: |
6 Of: leg het weg bij getrouwe, enz. |
7 Namelijk in het bewaren en voorstellen van de zuivere leer en in het bedienen van hun ambt. |
8 Dat is, die niet alleen in de leer wel zijn geoefend, maar ook bekwaamheid hebben om dezelve stichtelijk voor te dragen. |
3 Gij dan, 9lijd verdrukkingen, als 10een goed krijgsknecht van Jezus Christus. | | 9 Gr. lijd kwaad, gelijk ook vers 9. 2 Tim. 4:5. vers 9 Om hetwelk ik verdrukkingen lijd tot de banden toe, als een kwaaddoener; maar het Woord Gods is niet gebonden. 2 Tim. 4:5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
10 Dat is, dien den Heere Christus, en onder Christus, in een geestelijken oorlog tegen Zijn en Zijner uitverkorenen vijanden. Zie 2 Kor. 10:3, 4, enz. 1 Tim. 1:18. Want een recht krijgsman moet zich geen arbeid, moeite, ongemak, noch gevaren ontzien. 2 Kor. 10:3 Want wandelende in het vlees, voeren wij den krijg niet naar het vlees; 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, |
4 b11Niemand die in den krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen 12die hem tot den krijg aangenomen heeft. | | b 1 Kor. 9:25. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. |
11 Dat is, gelijk de krijgslieden zich niet kunnen bemoeien met koopmanschap, ambachten of landbouwerij, waardoor de leeftocht of kost gemeenlijk gewonnen wordt, maar altijd moeten passen op hun wachten, tochten en andere diensten den krijg aangaande, naar het bevel van hun oversten, zo moet ook een getrouwe leraar des Evangelies desgelijks doen, en zich met geen andere wereldlijke dingen bemoeien, om zijn ambt getrouwelijk te bedienen, opdat hij Gode aangenaam mag zijn, 2 Kor. 5:9. 2 Kor. 5:9 Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehaaglijk te zijn. |
12 Dat is, zijn overste of kapitein. |
5 En indien ook iemand 13strijdt, die 14wordt niet gekroond, zo hij niet 15wettelijk heeft gestreden. | | 13 Namelijk met worstelen, lopen, of dergelijke strijden, die om prijs werden ingesteld. Zie 1 Kor. 9:24. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. |
14 Dat is, ontvangt niet den prijs, welke gemeenlijk een gevlochten kroon was. |
15 Dat is, volgens de keuren op zodanige strijden gesteld, zo hij die niet behoorlijk voldaan heeft. |
6 c16De landman als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten genieten. | | c 1 Kor. 9:10. 1 Kor. 9:10 Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijner hoop deelachtig worden. |
16 Dat is, gelijk een landbouwer eerst moet ploegen, eggen, zaaien, wieden, maaien, planten, natmaken, enz., eer hij vruchten kan genieten, alzo moet ook een leraar des Evangelies eerst vlijtigen arbeid aanwenden, eer hij enige vrucht kan genieten óf voor de gemeente, óf voor zichzelven, Ps. 126:6. Jes. 65:23. Matth. 13:3, enz. 1 Kor. 9:10. Ps. 126:6 Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven. Jes. 65:23 Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der gezegenden des HEEREN, en hun nakomelingen met hen. Matth. 13:3 En Hij sprak tot hen vele dingen door gelijkenissen, zeggende: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. 1 Kor. 9:10 Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijner hoop deelachtig worden. |
7 Merk hetgeen 17ik zeg; 18doch de Heere geve u verstand in alle dingen. | | 17 Dat is, wil zeggen met deze gelijkenissen, om u dezelve toe te passen in uw dienst. |
18 Doch alzo wij van nature niet kunnen begrijpen die dingen die des Geestes Gods zijn en geestelijk onderscheiden worden, 1 Kor. 2:14, zo bid ik God, dat Hij u, zo in deze als in alle andere dingen de zaligheid en uw ambt aangaande, uw verstand wil verlichten, om alles volkomenlijk en recht te begrijpen. 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
8 19Houd in gedachtenis 20dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, dWelke is uit den zade Davids, 21naar mijn Evangelie, | | 19 Dat is, wees altijd gedachtig om dit artikel des geloofs dikwijls te overdenken en naarstiglijk in te scherpen, zo tot uw en der gemeente troost, als tot wederlegging der valse leraars, die de opstanding loochenen. Zie vers 18. 1 Kor. 15:12, 13, enz. vers 18 Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof. 1 Kor. 15:12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u dat er geen opstanding der doden is? 1 Kor. 15:13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt. |
20 Of: dat Jezus Christus, Die uit de doden opgewekt is, uit den zade Davids is. |
d 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 11:1. Matth. 1:1. Hand. 2:30; 13:23. Rom. 1:3. 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 11:1 WANT
er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. Hand. 2:30 Alzo hij dan een profeet was, en wist dat God hem met ede gezworen had, dat Hij uit de vrucht zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten, Hand. 13:23 Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus, Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; |
21 Dat is, naar de leer des Evangelies, die ik altijd en standvastelijk heb geleerd, waarvan dit artikel een van de voornaamste is. |
9 e22Om hetwelk ik verdrukkingen lijd f23tot de banden toe, 24als een kwaaddoener; maar 25het Woord Gods is niet gebonden. | | e Ef. 3:13. Kol. 1:24. Ef. 3:13 Daarom bid ik dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelk is uw heerlijkheid. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
22 Gr. In hetwelk. Een Hebreeuwse wijze van spreken. |
f Ef. 3:1; 4:1. Filipp. 1:7. Kol. 4:3, 18. 2 Tim. 1:8. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Filipp. 1:7 Gelijk het bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in mijn hart houd, dat gij, beide in mijn banden en in mijn
verantwoording en bevestiging des Evangelies, gij allen, zeg ik,
mijner genade mededeelachtig zijt. Kol. 4:3 Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben, Kol. 4:18 De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijn banden. De genade zij met u. Amen. 2 Tim. 1:8 Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; |
23 Dat is, zo veel en zo ver, dat ik daarom hier te Rome ben gevangen gebracht en met een keten gebonden en bewaard word, om van den keizer gericht te worden. |
24 Dat is, word alzo behandeld, alsof ik enige boze daden bedreven had. |
25 Dat is, de predicatie des Evangelies gaat evenwel voort, niettegenstaande mijn gevangenis. Zie Filipp. 1:12, 13. Filipp. 1:12 En ik wil dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan mij is geschied, meer tot bevordering des Evangelies gekomen is; Filipp. 1:13 Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis en aan alle anderen, |
10 Daarom verdraag ik alles 26om de uitverkorenen, 27opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, 28die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. | | 26 Dat is, ten beste en dienste der uitverkorenen, niet om daarmede voor hen te voldoen tot hun verzoening met God; want dat heeft Christus alleen en volkomenlijk gedaan, Jes. 63:3. Hand. 4:12. 1 Tim. 2:5, maar tot derzelver stichting en versterking in het geloof. Zie Kol. 1:24. Jes. 63:3 Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
27 Namelijk in het geloof gesterkt zijnde door mijn standvastigheid in het lijden om des Evangelies wil. |
28 Dat is, die Christus ons verdiend en verkregen heeft, en die den uitverkorenen om Christus’ wil geschonken wordt. |
11 29Dit is een getrouw woord; gwant indien wij 30met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
31leven; | | 29 Zie 1 Tim. 1:15; 3:1; 4:9. Tit. 3:8. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. 1 Tim. 3:1 DIT is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk. 1 Tim. 4:9 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig. Tit. 3:8 Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God geloven, zorg dragen om goede werken voor te staan. Deze dingen zijn het die goed en nuttig zijn den mensen. |
g Rom. 6:8. Rom. 6:8 Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, |
30 Dat is, om Zijnentwil onschuldiglijk zullen verdrukt of gedood worden, Rom. 8:36. 2 Kor. 4:10, gelijk in het volgende vers nader verklaard wordt. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. |
31 Namelijk hiernamaals eeuwiglijk. |
12 hIndien wij 32verdragen, wij zullen ook met Hem
33heersen; iindien wij 34Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; | | h Rom. 8:17. 2 Kor. 4:10. Filipp. 3:10. 1 Petr. 4:13. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, 1 Petr. 4:13 Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. |
32 Namelijk allerlei verdrukkingen, met lijdzaamheid en standvastigheid in het geloof. |
33 Gr. als koningen heersen of regeren. |
i Matth. 10:33. Mark. 8:38. Luk. 9:26; 12:9. Matth. 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. Luk. 9:26 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen. Luk. 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. |
34 Namelijk Christus, of Zijn leer. Zie Matth. 10:33. Matth. 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
13 kIndien wij 35ontrouw zijn, 36Hij blijft getrouw; Hij kan 37Zichzelven niet verloochenen. | | k Num. 23:19. Rom. 3:3; 9:6. Num. 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? Rom. 3:3 Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongelovigheid het geloof Gods tenietdoen? Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; |
35 Namelijk in Hem standvastelijk aan te hangen en te belijden, of in Hem getrouwelijk te dienen. Of: ongelovig zijn, dat is, niet geloven of betrouwen op Zijn beloften. |
36 Namelijk evenwel, in al Zijn woorden, dreigementen en beloften, Rom. 3:3, 4. Rom. 3:3 Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongelovigheid het geloof Gods tenietdoen? Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
37 Dat is, iets doen dat tegen de volmaaktheid Zijner natuur strijdt; gelijk het zou zijn, indien Hij iets zou zeggen of beloven of dreigen, en datzelve niet zou volbrengen, Num. 23:19. Num. 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? |
De houding jegens de dwaalleraars |
14 38Breng deze dingen in gedachtenis, en betuig 39voor den Heere, dat zij geen 40woordenstrijd voeren, hetwelk
41tot geen ding nut is dan tot 42verkering der toehoorders. | | 38 Of: Doe hen deze dingen gedenken, namelijk dezelve bij alle gelegenheden de gemeente inscherpende. |
39 Dat is, uit naam van den Heere Jezus Christus, en als in Zijn tegenwoordigheid, zo lief als zij den Heere hebben. |
40 Zie daarvan 1 Tim. 6:4. 1 Tim. 6:4 Die is opgeblazen en weet niets, maar hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen, |
41 Dat is, tot geen stichting der gemeente in het geloof of de godzaligheid. |
42 Dat is, verwarring, ontstichting, verzwakking des geloofs, of ook afkering van de gezonde leer. |
15 Benaarstig u om uzelven Gode 43beproefd voor te stellen, 44een arbeider 45die niet beschaamd wordt, die 46het Woord der waarheid 47recht snijdt. | | 43 Dat is, na lange beproeving door arbeid en verdrukkingen getrouw en oprecht bevonden. |
44 Namelijk in het werk des Heeren, in het prediken van Gods Woord, in alle naarstigheid en getrouwheid. |
45 Dat is, die vanwege enige nalatigheid, onzuiverheid, of ontrouwigheid zich niet behoeft te schamen. |
46 Dat is, de zuivere en waarachtige leer des Evangelies. Zie 2 Kor. 6:7. Kol. 1:5. Jak. 1:18. 2 Kor. 6:7 In het Woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter- en aan de linker zijde, Kol. 1:5 Om de hoop die u weggelegd is in de hemelen, van welke gij tevoren gehoord hebt door het Woord der waarheid, namelijk des Evangelies; Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
47 Dat is, ordentelijk al deszelfs hoofdstukken en leden voorstelt en toepast, naar het begrip en de gelegenheid der toehoorders. Een gelijkenis genomen óf van de priesters des Ouden Testaments, die de beesten tot offerande geslacht, bekwamelijk ontleedden en verdeelden, óf van de huishouders, die den huisgenoten hun spijze voorsnijden en uitdelen, een iegelijk naar zijn gelegenheid. Zie 1 Kor. 3:2. Hebr. 5:12, enz. 1 Kor. 3:2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet; Hebr. 5:12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van node hebben en niet vaste spijze. |
16 l48Maar stel u tegen 49het ongoddelijk 50ijdel roepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid 51toenemen; | | l 1 Tim. 1:4; 4:7; 6:20. Tit. 1:14; 3:9. 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
48 Gr. sta om, dat is, wacht u niet alleen daarvan, maar bestraf en belet het ook in anderen. |
49 Dat is, dat voor de godzaligheid niet bevorderlijk, maar veelmeer hinderlijk is; en derhalve godzaligen leraars niet betaamt. |
50 Waarvan zie 1 Tim. 6:20. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; |
51 Namelijk indien dat in hen eens plaatsgrijpt, en men hen niet terstond tegengaat. |
17 En 52hun 53woord zal 54voorteten gelijk 55de kanker; onder welke is 56Hymenéüs en Filétus, | | 52 Namelijk der ijdelroepers. |
53 Dat is, valse leer, die zij met zulk ijdel roepen en menselijke welsprekendheid oppronken en instampen. |
54 Dat is, verspreid worden door het lichaam van de gemeente en hetzelve verderven. Een gelijkenis genomen van inetende gezwellen of kwalen, die het vlees des lichaams verteren en altijd voortkruipen, gelijk het volgende woord verklaart. |
55 Gr. gangraina, welke kwaal eigenlijk niet is hetgeen men kanker noemt, hoewel hetzelve ook altijd als kanker voortkruipt en het vlees verteert, maar hetgeen men gemeenlijk noemt het vuur of koudvuur, hetwelk zeer haastelijk voortspruit en het vlees het leven en gevoel beneemt, tenzij dat men hetzelve terstond zoekt weg te nemen. |
56 Van dezen zie 1 Tim. 1:20. Hij noemt hier de voornaamste ijdelroepers, opdat zij bekend zijnde te beter mogen gemeden worden. 1 Tim. 1:20 Onder welke is Hymenéüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren. |
18 Die 57van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding 58alrede geschied is, en verkeren sommiger 59geloof. | | 57 Dat is, van de rechtzinnige leer des Evangelies, die zij tevoren beleden hadden. |
58 Dat is, dat er dan geen opstanding des vleses zal wezen; en dat al wat de Schrift zegt van de opstanding, verstaan moet worden van de geestelijke opstanding der zielen uit den dood der zonden. |
59 Dat is, hun historische kennis en toestemming, die zij gehad hebben van de rechte leer. Zie van zulk geloof Matth. 13:21. Jak. 2:19. Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. Jak. 2:19 Gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen. |
19 60Evenwel 61het vaste fundament Gods 62staat, hebbende 63dit zegel: mDe Heere 64kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk 65die den Naam van Christus noemt, sta af 66van ongerechtigheid. | | 60 Namelijk hoewel sommigen van de waarheid afwijken, en sommiger geloof verkeerd wordt, zo moeten wij ons daaraan niet stoten, alsof der uitverkorenen zaligheid in het onzekere stond, alzo daaruit blijkt, dat de zodanigen niet zijn geweest uit het getal der uitverkorenen, die niet kunnen verleid worden, Matth. 24:24. Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. |
61 Dat is, het voornemen Gods der eeuwige verkiezing, hetwelk vast en onveranderlijk is, Jes. 14:27; 46:10. Mal. 3:6. Jak. 1:17, en gelijk een wel gelegd fundament van een gebouw onbeweeglijk is; op welk voornemen als op een vast fundament de zaligheid der uitverkorenen steunt; dit fundament wordt gesteld tegen hetgeen tevoren gezegd is dat sommiger geloof verkeerd of omgekeerd wordt, gelijk een huis dat geen vast fundament heeft. Zie Matth. 7:24, enz. Luk. 10:20. Jes. 14:27 Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten; wie zal het dan breken? En Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? Jes. 46:10 Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; Mal. 3:6 Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. Matth. 7:24 Een iegelijk dan die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft; Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. |
62 Dat is, is bestendig, vast en zeker, 1 Kor. 16:13. 2 Kor. 1:24. Filipp. 1:27; 4:1. 1 Kor. 16:13 Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk. 2 Kor. 1:24 Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; Filipp. 4:1 ZO dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden. |
63 Dat is, dit teken, waarmede het boek des levens, in hetwelk de namen der uitverkorenen zijn geschreven, als met een zegel bevestigd is; en waarmede het getal der uitverkorenen in de voorwetenschap Gods, als in een toegesloten boek, verzegeld is, Openb. 22:10. Of: waardoor bekendgemaakt wordt of iemand van God is uitverkoren of niet, Openb. 7:3, 4. Openb. 22:10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij. Openb. 7:3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. Openb. 7:4 En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls. |
m Joh. 10:14. Joh. 10:14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. |
64 Dat is, weet wie Hij voor de Zijnen houdt, uitverkoren heeft en liefheeft, Ps. 1:6. Matth. 7:23. Joh. 13:18; en maakt ook dikwijls, dat sommigen die van de mensen voor uitverkorenen aangezien waren, door hun afwijking van de gezonde leer en tot goddeloosheid vervallende, bekend worden zodanigen nooit geweest te zijn. Zie Num. 16:5. 1 Joh. 2:19. Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. Matth. 7:23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. Joh. 13:18 Ik zeg niet van u allen; Ik weet welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzene opgeheven. Num. 16:5 En hij sprak tot Korach en tot zijn ganse vergadering, zeggende: Morgenvroeg, dan zal de HEERE bekendmaken wie de Zijne en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; en wien Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. 1 Joh. 2:19 Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn. |
65 Dat is, die zich uitgeeft voor een gelovig Christen en dienvolgens uitverkoren van God. |
66 Dat is, van allerlei zonde, welke is ongerechtigheid, 1 Joh. 3:4, en in het bijzonder van valse leer, gelijk daar was de ketterij van Hymeneüs en Filetus. Dit is dan een kenteken van onze verkiezing, als wij van zonde en valse leer afwijken, de ware godzaligheid betrachten, en bij de zuivere leer volstandiglijk blijven. En die zulks niet doet, kan niet verzekerd zijn dat hij verkoren is. 1 Joh. 3:4 Een iegelijk die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid. |
20 nDoch 67in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden vaten; en sommige 68ter ere, maar sommige 69ter onere. | | n Rom. 9:21. Rom. 9:21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene een vat ter ere, en het andere ter onere? |
67 Dat is, gelijk in een groot huis of paleis, dat van een rijk of machtig man bewoond wordt, allerlei vaten zijn van verscheiden stof, waardij en gebruik, alzo worden ook in de uiterlijke en zienlijke gemeente, welke het huis Gods is, 1 Tim. 3:15, gevonden niet alleen oprechte gelovigen, van God uitverkoren tot Zijn eer, maar ook huichelaars, die nooit van God voor de Zijnen gekend zijn, en te zijner tijd ontdekt worden. Zie Matth. 3:12; 13:26, 47; 22:11, 14; 25:1. 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. Matth. 3:12 Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden. Matth. 13:26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid. Matth. 13:47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; Matth. 22:11 En als de koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; Matth. 22:14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
68 Dat is, die gebruikt worden tot eerlijke of treffelijke diensten. Daarbij worden de uitverkorenen vergeleken. |
69 Dat is, die gebruikt worden tot slechte en vuile diensten. Bij deze worden vergeleken de huichelaars en verworpenen. Zie dergelijke Rom. 9:21. Rom. 9:21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene een vat ter ere, en het andere ter onere? |
21 Indien dan iemand 70zichzelven 71van deze 72reinigt, die 73zal een vat zijn ter ere, 74geheiligd en 75bekwaam tot gebruik des Heeren, 76tot alle goed werk 77toebereid. | | 70 Daarmede wordt niet te kennen gegeven dat iemand door zijn eigen kracht zich zou kunnen reinigen; want dat moet geschieden door de genade des Heiligen Geestes, die als rein water ons reinigt, Ez. 36:25. 1 Kor. 6:11; maar dat wij niet moeten zien op anderen die afvallen, om ons daaraan te stoten, maar dat elkeen zichzelven zo moet gedragen in reinheid, dat hij hierdoor van zijn verkiezing mag verzekerd zijn. Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. |
71 Namelijk lieden die vaten zijn ter onere, dat is, van de goddeloze en verworpen huichelaars, en van deze verleiders, als daar Hymeneüs en Filetus waren. Of: van deze dingen, die bij deze lieden gevonden worden, dat is, van deze hun dwalingen, ijdel roepen, en goddeloosheid. |
72 Dat is, daarvan afstand doet, of zich wacht om daarmede niet besmet te worden. |
73 Dat is, zal daarmede betonen dat hij waarlijk zulk een vat, dat is, uitverkoren is, en zal daarvoor erkend worden. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:8. Joh. 15:8 Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. |
74 Dat is, gereinigd van de vuiligheid der zonden, en ten dienste des Heeren toegeëigend. |
75 Dat is, dat tot eerlijke en treffelijke diensten van den heer des huizes kan gebruikt worden. |
76 Dat is, tot een heiligen en godzaligen wandel, en tot oefening van allerlei goede werken. |
77 Namelijk van God, door Zijn genade, 1 Kor. 4:7. Ef. 2:10. 1 Kor. 4:7 Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt? Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
22 oMaar vlied 78de begeerlijkheden der jonkheid, en 79jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede 80met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. | | o 1 Tim. 6:11. 1 Tim. 6:11 Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen, en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. |
78 Dat is, aan welke de jongelieden meest onderworpen zijn, als daar zijn eergierigheid, moedigheid, ongestadigheid, ijdele eer, wellustigheid en dergelijke. |
79 Of: vervolg. |
80 Dat is, met de oprechte gelovigen, namelijk voornamelijk; want anderszins moeten wij ook met alle mensen in vrede leven, Rom. 12:18. Rom. 12:18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. |
23 pEn verwerp 81de vragen die dwaas en 82zonder lering zijn, wetende dat zij 83twistingen voortbrengen. | | p 1 Tim. 1:4; 6:4. Tit. 3:9. 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 6:4 Die is opgeblazen en weet niets, maar hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen, Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
81 Dat is, de kwesties waarover men disputeert. |
82 Gr. ongeleerd, dat is, die ons niet kunnen leren wat tot onze stichting dient of nodig is. |
83 Gr. gevecht, namelijk met woorden. |
24 En 84een dienstknecht des Heeren moet niet 85twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, qbekwaam om te leren, en
86die de kwaden kan verdragen; | | 84 Dat is, die den Heere dient in het leerambt. |
85 Gr. vechten, gelijk in het voorgaande vers, dat is, om ijdele dingen veel krakeel maken, of de waarheid met twistig kibbelen voorstaan. |
q 1 Tim. 3:2. 1 Tim. 3:2 Een opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; |
86 Of: het kwaad, namelijk van lastering en vervolging. |
25 rMet zachtmoedigheid onderwijzende degenen 87die tegenstaan; 88of God hun te eniger tijd 89bekering gave tot erkentenis der waarheid, | | r Gal. 6:1. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. |
87 Namelijk de gezonde leer des Evangelies. Of: die van een tegenstrijdig gevoelen zijn. |
88 Hiermede wordt aangewezen hoe zwaarlijk iemand van dwalingen tot de kennis der waarheid kan gebracht worden. |
89 Namelijk van hun dwalingen. |
26 En zij 90wederom ontwaken mochten uit 91den strik des duivels, onder welken zij 92gevangen waren 93tot zijn wil. | | 90 Het Griekse woord betekent eigenlijk wederom nuchter te worden uit de dronkenschap. Een gelijkenis van het lichaam genomen, om op de ziel toe te passen. |
91 Dat is, uit de onwetendheid, dwalingen of ketterijen, waarmede de satan hen verstrikt houdt. |
92 Het Griekse woord betekent levend gevangen te worden, gelijk de wilde beesten van de jagers in de strikken of netten gevangen worden. |
93 Dat is, om den wil des satans te doen, waartoe zij van God door een rechtvaardig oordeel zijn overgegeven, Joh. 8:44. Ef. 2:2. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |