Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De weduwen |
1 BESTRAF
aeen ouden man niet hardelijk, maar vermaan hem als een vader, de jonge als broeders; a Lev. 19:32. |
a Lev. 19:32 Voor het grauwe haar zult gij opstaan en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE. |
2 De oude vrouwen als moeders, de jonge als zusters, in alle reinheid. |
3 Eer de weduwen die waarlijk weduwen zijn. |
4 Maar zo enige weduwe kinderen heeft of kindskinderen, dat die leren eerst aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen, ben den voorouders wedervergelding te doen; want dat is goed en aangenaam voor God. b Gen. 45:10, 11. Matth. 15:4. Mark. 7:10. Ef. 6:1, 2. |
b Gen. 45:10 En gij zult in het land Gosen wonen en nabij mij wezen, gij en uw zonen en de zonen uwer zonen, en uw schapen en uw runderen en al wat gij hebt. Gen. 45:11 En ik zal u aldaar onderhouden, want er zullen nog vijf jaren des hongers zijn; opdat gij niet verarmt, gij en uw huis en alles wat gij hebt. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Ef. 6:1 GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. Ef. 6:2 Eer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), |
5 cDie nu waarlijk weduwe is en alleen gelaten, ddie hoopt op God en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag. c 1 Kor. 7:32. d Luk. 2:36. |
c 1 Kor. 7:32 En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; d Luk. 2:36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. |
6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
7 En beveel dit, opdat zij onberispelijk zijn. |
8 eDoch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. e Gal. 6:10. |
e Gal. 6:10 Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. |
9 Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest is, |
10 Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, fzo zij gaarne heeft geherbergd, gzo zij der heiligen voeten heeft gewassen, zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zo zij alle goed werk nagetracht heeft. f 1 Petr. 4:9. g Gen. 18:4; 19:2. Luk. 7:38, 44. |
f 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. g Gen. 18:4 Dat toch een weinig water gebracht worde, en wast uw voeten, en leunt onder dezen boom. Gen. 19:2 En hij zeide: Zie nu, mijn heren, keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. Luk. 7:38 En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. Luk. 7:44 En Hij Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen natgemaakt en met het haar van haar hoofd afgedroogd. |
11 Maar neem de jonge weduwen niet aan; want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus, zo willen zij huwen, |
12 Hebbende haar oordeel, omdat zij haar eerste geloof hebben tenietgedaan. |
13 En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen, en zijn niet alleen ledig, maar ook hklapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende hetgeen niet betaamt. h Tit. 2:3. |
h Tit. 2:3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijn begevende, maar leraressen zijn van het goede; |
14 Ik wil dan dat de jonge weduwen
ihuwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. i 1 Kor. 7:9. |
i 1 Kor. 7:9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden. |
15 Want enigen hebben zich alrede afgewend achter den satan. |
16 Zo enig gelovig man of gelovige vrouw
weduwen heeft, dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de gemeente niet bezwaard worde, opdat zij degenen die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge. |
De tucht over ouderlingen |
17 kDat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. k Rom. 15:27. 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. Hebr. 13:17. |
k Rom. 15:27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. 1 Kor. 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. Filipp. 2:29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, Hebr. 13:17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
18 Want de Schrift zegt: lEen dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: mDe arbeider is zijn loon waardig. l Deut. 25:4. 1 Kor. 9:9. m Lev. 19:13. Deut. 24:14. Matth. 10:10. Luk. 10:7. |
l Deut. 25:4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? m Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. Luk. 10:7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis. |
19 Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, anders ndan onder twee of drie getuigen. n Deut. 19:15. |
n Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. |
20 Bestraf die zondigen, in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vrees mogen hebben. |
21 oIk betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt pzonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. o Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5; 5:27. 1 Tim. 6:13. p Deut. 17:4; 19:18. |
o Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Thess. 5:27 Ik bezweer ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, p Deut. 17:4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; Deut. 19:18 En de rechters zullen wel onderzoeken; en zie, de getuige is een vals getuige, hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder, |
22 qLeg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. q Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14. 2 Tim. 1:6. |
q Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
23 Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, rom uw maag en uw menigvuldige zwakheden. r Ps. 104:15. |
r Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. |
24 Van sommige mensen zijn de zonden tevoren sopenbaar, en gaan voor tot hun veroordeling, en in sommigen ook volgen zij na. s Gal. 5:19. |
s Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, |
25 Desgelijks ook de goede werken zijn tevoren openbaar, en waar het anders mede gelegen is, kunnen niet verborgen worden. |