Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel wijst aan hoe de vermaningen jegens ouden en jongen moeten geschieden. 3 Beveelt dat men alle rechte weduwen ere. 4 Maar den kinderen en kindskinderen, dat zij hun weduwen en voorouders zelven onderhouden. 9 Beschrijft daarna den ouderdom en andere hoedanigheden der weduwen die tot den dienst der gemeente bekwaam zijn. 11 Maar wil dat de jonge weduwen hierin voorbijgegaan worden. 14 En dat zij trouwen. 17 Hij komt daarna tot de ouderlingen, en wijst aan wat eer men hun schuldig is. 19 Dat men ook geen beschuldigingen tegen hen zal aannemen dan onder getuigen. 21 Betuigt voor God en de heilige engelen, dat hij hierin handele zonder toegenegenheid. 23 Wil ook dat hij niet langer water drinke. 24 En besluit met een verklaring waardoor dezelve ouderlingen kunnen bekend worden. |
De weduwen |
1 BESTRAF1
aeen 2ouden man niet hardelijk, maar vermaan hem als een vader, de jonge als broeders; | | 1 Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand met woorden slaan. |
a Lev. 19:32. Lev. 19:32 Voor het grauwe haar zult gij opstaan en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE. |
2 Dat het Griekse woord presbyteros hier in het gemeen moet genomen worden voor alle oude mannen, blijkt uit de volgende tegenstellingen. |
2 De oude vrouwen als moeders, de jonge als zusters, in alle reinheid. | | |
3 3Eer de weduwen die 4waarlijk weduwen zijn. | | 3 Dat is, bevorder haar, doe haar alle hulp en bijstand, gelijk het navolgende vers vereist. Zie ook vers 17. vers 17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
4 Dat is, zonder kinderen of vrienden die haar kunnen helpen, of die van alle menselijke hulp ontbloot zijn, gelijk vers 5 wordt verklaard. vers 5 Die nu waarlijk weduwe is en alleen gelaten, die hoopt op God en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag. |
4 Maar zo enige weduwe 5kinderen heeft of kindskinderen, dat 6die leren eerst aan 7hun eigen huis godzaligheid te oefenen, ben den voorouders 8wedervergelding te doen; want dat is goed en aangenaam voor God. | | 5 Namelijk die tot hun jaren zijn gekomen en middelen hebben om haar te helpen. |
6 Namelijk kinderen of kindskinderen. Anderen verstaan het van de weduwe, doch het meervoud en het woord leren (hetwelk in het Grieks niet onderwijzen, maar zich laten onderwijzen betekent) en de Griekse woorden wedervergelding doen strijden daartegen. |
7 Dat is, hun eigen geslacht en naastbestaanden. |
b Gen. 45:10, 11. Matth. 15:4. Mark. 7:10. Ef. 6:1, 2. Gen. 45:10 En gij zult in het land Gosen wonen en nabij mij wezen, gij en uw zonen en de zonen uwer zonen, en uw schapen en uw runderen en al wat gij hebt. Gen. 45:11 En ik zal u aldaar onderhouden, want er zullen nog vijf jaren des hongers zijn; opdat gij niet verarmt, gij en uw huis en alles wat gij hebt. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Ef. 6:1 GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. Ef. 6:2 Eer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), |
8 Dat is, hen wederom helpen en voeden, gelijk zij de kinderen in hun jonkheid hebben gedaan. |
5 cDie nu waarlijk weduwe is en 9alleen gelaten, ddie 10hoopt op God en 11blijft in smekingen en gebeden nacht en dag. | | c 1 Kor. 7:32. 1 Kor. 7:32 En ik wil dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen; |
9 Dat is, zonder middelen of vrienden, die haar kunnen of willen helpen. |
d Luk. 2:36. Luk. 2:36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. |
10 Namelijk alleen, Die een Vader is van weduwen en wezen, Ps. 68:6. Ps. 68:6 Hij is een Vader der wezen en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid. |
11 Namelijk gelijk van Anna, de profetes, wordt verhaald, Luk. 2:36, enz. Luk. 2:36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. |
6 Maar die haar wellust volgt, die is 12levend gestorven. | | 12 Dat is, al leeft zij naar het lichaam, zo is zij geestelijk dood, gelijk Matth. 8:22. Matth. 8:22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. |
7 En beveel dit, opdat zij onberispelijk zijn. | | |
8 eDoch 13zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof 14verloochend, en is erger 15dan een ongelovige. | | e Gal. 6:10. Gal. 6:10 Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. |
13 Namelijk gezondheid en middelen daartoe hebbende. |
14 Namelijk in de daad, ofschoon hij hetzelve met den mond belijdt. Zie Tit. 1:16. Tit. 1:16 Zij belijden dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem
met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam en tot alle goed werk ondeugende. |
15 Namelijk overmits die ook uit de wet der natuur zulks plegen te doen. |
9 Dat een weduwe 16gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke 17ééns mans vrouw geweest is, | | 16 Namelijk tot het ambt ener diacones, welke in de eerste kerk de gemeente dienden onder zieke, vreemde en arme lieden, en die daarover van de gemeente, in nood zijnde, werden onderhouden. |
17 Niet dat de vrouwen vele mannen tegelijk hadden, maar dat door de echtscheiding, die in gebruik was, de vrouwen vele mannen, de een na den ander dikmaals hadden, die nog tezamen in leven waren, hetwelk van Christus wordt bestraft, Matth. 5:32. Mark. 10:12. Anderen nemen het voor een die maar eens getrouwd is geweest, doch dit strijdt met hetgeen Paulus zegt Rom. 7:1, enz. 1 Kor. 7:39. Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Mark. 10:12 En indien een vrouw haar man zal verlaten en met een ander trouwen, die doet overspel. Rom. 7:1 WEET gij niet, broeders (want ik spreek tot degenen die de wet verstaan), dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. |
10 Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, fzo zij gaarne heeft geherbergd, gzo zij der heiligen 18voeten heeft gewassen, zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zo zij alle goed werk 19nagetracht heeft. | | f 1 Petr. 4:9. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
g Gen. 18:4; 19:2. Luk. 7:38, 44. Gen. 18:4 Dat toch een weinig water gebracht worde, en wast uw voeten, en leunt onder dezen boom. Gen. 19:2 En hij zeide: Zie nu, mijn heren, keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. Luk. 7:38 En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. Luk. 7:44 En Hij Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen natgemaakt en met het haar van haar hoofd afgedroogd. |
18 Gelijk dit in die warme landen veel gebruikelijk was, waar de lieden blootsbeens en alleen op zolen gingen, en derhalve vermoeid zijnde of van stof vervuild, zulke diensten tot verkwikking veel plachten te gebruiken. Zie Joh. 13:5, 14. Door dit ene voorbeeld van beleefdheid wordt allerlei zorg en dienst verstaan. Joh. 13:5 Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek waarmede Hij omgord was. Joh. 13:14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. |
19 Gr. nagevolgd. |
11 Maar 20neem de jonge weduwen niet aan; want als zij 21weelderig geworden zijn 22tegen Christus, zo willen zij huwen, | | 20 Of: verwerp, weiger, namelijk van te verkiezen in het getal der diaconessen. Want anderszins werden zij van het getal van de leden der gemeente niet verworpen, wanneer zij goed waren van leven, gelijk uit vers 14 blijkt, en ook uit Rom. 7:3. 1 Kor. 7:39, tevoren aangetekend. En zelfs ook niet van de hulp der gemeente, wanneer zij zulks van node hadden en geen kinderen of vrienden hadden die haar konden helpen, gelijk Paulus vers 16 besluit. vers 14 Ik wil dan dat de jonge weduwen
huwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. Rom. 7:3 Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is als zij eens anderen mans wordt. 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. vers 16 Zo enig gelovig man of gelovige vrouw
weduwen heeft, dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de gemeente niet bezwaard worde, opdat zij degenen die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge. |
21 Dat is, in den dienst en het onderhoud der gemeente nu welgevoed en vleselijk gezind geworden zijn. Zie Openb. 18:7, 9. Openb. 18:7 Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. Openb. 18:9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, |
22 Dat is, zonder aanzien van den dienst dien zij Christus en Zijn gemeente beloofd hebben. |
12 23Hebbende haar oordeel, omdat zij 24haar eerste geloof hebben tenietgedaan. | | 23 Of: Hebbende schuld, dat is, hebbende een zaak begaan die te bestraffen is, en waarover zij te misprijzen of te blameren zijn. Anderen nemen het woord oordeel voor veroordeling of verdoemenis, en het eerste geloof voor het christelijk geloof, hetwelk zij tevoren in den doop hadden beleden. Maar alzo Paulus hier van het huwelijk spreekt, hetwelk niemand in den doop toezegt, noch belooft, zo wordt het hier bekwamelijk wat zachter genomen, voor misprijzen of blameren, gelijk uit vers 14 ook af te leiden is. vers 14 Ik wil dan dat de jonge weduwen
huwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. |
24 Dat is, haar eerste belofte of trouw, namelijk van zichzelve tot den dienst der gemeente te laten gebruiken, waartoe zij zich met haar ontijdig huwelijk onbekwaam maken. Want dat hierdoor geen directe belofte van niet te trouwen verstaan wordt, blijkt uit hetgeen gezegd wordt vers 14. vers 14 Ik wil dan dat de jonge weduwen
huwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. |
13 En 25meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen, en zijn niet alleen ledig, maar ook hklapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende hetgeen niet betaamt. | | 25 Namelijk enige anderen van deze jonge weduwen, die ten dienste der gemeente waren verkoren, onder den schijn van den een of den ander te gaan bezoeken, zijn tot zulke ijdelheid vervallen. |
h Tit. 2:3. Tit. 2:3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijn begevende, maar leraressen zijn van het goede; |
14 26Ik wil dan dat de jonge weduwen
ihuwen, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering 27aan de wederpartij geven. | | 26 Dat is, gebied, namelijk zo zij de gave van onthouding niet hebben, 1 Kor. 7:7, 9. 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 1 Kor. 7:9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden. |
i 1 Kor. 7:9. 1 Kor. 7:9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden. |
27 Dat is, die vreemd zijn van het geloof en maar oorzaak van lasteren zoeken. Anderen nemen het voor den satan zelven. |
15 Want 28enigen hebben zich alrede 29afgewend achter den satan. | | 28 Namelijk van deze jonge weduwen, die daarover worden misprezen en van de gemeente geminacht. |
29 Dat is, zijn van het geloof afgeweken, en weder tot den satan gekeerd, dien zij tevoren dienden, namelijk uit spijt en schaamte, die zij vanwege haar misdrijf in de gemeente leden. Anderen nemen het voor de verzoekingen des satans te hebben gehoor gegeven, en tot onkuisheid te zijn vervallen. |
16 Zo enig gelovig man of gelovige vrouw
30weduwen heeft, dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de gemeente niet bezwaard worde, opdat 31zij degenen die 32waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge. | | 30 Namelijk in hun geslacht of onder hun voorouders; versta: zo zij de middelen hebben om zulks te kunnen doen. |
31 Namelijk de gemeente. |
32 Dat is, zonder volwassen kinderen of kindskinderen, en van alle vrienden en hulp verlaten, gelijk vers 5. vers 5 Die nu waarlijk weduwe is en alleen gelaten, die hoopt op God en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag. |
De tucht over ouderlingen |
17 kDat de ouderlingen die wel regeren, 33dubbele eer waardig geacht worden, 34voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. | | k Rom. 15:27. 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. Hebr. 13:17. Rom. 15:27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. 1 Kor. 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. Filipp. 2:29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, Hebr. 13:17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
33 Dat is, meerder of overvloediger. Onder welke eer ook hun onderhoud verstaan wordt, gelijk de volgende verzen uitwijzen, en het woord eer bij de Hebreeën alzo gebruikelijk is. Zie Mark. 7:10, 11, enz. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Mark. 7:11 Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt: Het is korban (dat is te zeggen, een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, die voldoet; |
34 Hieruit blijkt klaarlijk dat er alsdan tweeërlei soorten van ouderlingen in de gemeente waren, namelijk enigen die in het Woord arbeidden, en anderen die alleen tot de regering der gemeente gebruikt werden, gelijk die ook voorstanders of regeerders worden genaamd, Rom. 12:8. 1 Kor. 12:28, en elders. Want dat sommigen dit alzo willen uitleggen, dat degenen die zich boven anderen wel kweten en naarstig waren in hun dienst met moeite en groten arbeid, verstaan zouden worden door de woorden arbeiden in het Woord, is ongegrond, dewijl Paulus zulke leraars die zich niet geheel wel kweten, of slapper waren in hun dienst dan anderen, nooit heeft geprezen, noch gezegd dat zij wel regeren, veelmin dat zij dubbele eer waardig waren. Rom. 12:8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
18 Want de Schrift zegt: l35Een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: m36De arbeider is zijn loon waardig. | | l Deut. 25:4. 1 Kor. 9:9. Deut. 25:4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? |
35 Zie hiervan de aantt. op 1 Kor. 9:9. 1 Kor. 9:9 (kt.) Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? |
m Lev. 19:13. Deut. 24:14. Matth. 10:10. Luk. 10:7. Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. Luk. 10:7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis. |
36 Deze woorden worden gevonden Matth. 10:10. Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. |
19 37Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, anders ndan onder twee of drie getuigen. | | 37 Dat is, veroordeel hem niet alleen niet zonder genoegzame getuigen, hetwelk aan niemand mocht geschieden, volgens de wet van Mozes, Deut. 19:15, maar neem zelfs geen beschuldiging aan om daarvan te oordelen. De reden is, omdat zulken die in dezen publieken dienst van de regering der gemeente zijn, alzo zij eenieder moeten vermanen en de ongeregelden bestraffen, lichtelijk tegen zich ongenoegens en kwaadwilligheden kunnen verwekken, en dat zelfs het aannemen van de beschuldigingen om daarvan te oordelen, een man verdacht maakt, en derhalve tot ergernis der gemeente en tot opspraak over dezelve strekt. Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. |
n Deut. 19:15. Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. |
20 Bestraf 38die zondigen, in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vrees mogen hebben. | | 38 Namelijk onder de ouderlingen, als zij openbaarlijk zondigen, of wanneer zij genoegzaam overtuigd zijn. Want van dezen had hij zo-even gesproken; hetwelk nochtans op anderen ook kan en moet geduid worden, alzo de redenen des apostels niet minder tegen die gelden. Zie Matth. 18:17. Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. |
21 oIk betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij 39deze dingen onderhoudt p40zonder vooroordeel, niets doende naar 41toegenegenheid. | | o Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5; 5:27. 1 Tim. 6:13. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Thess. 5:27 Ik bezweer ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
39 Namelijk die tevoren gezegd zijn, en hierna nog gezegd zullen worden; omdat zij den dienaren der gemeente aangaan, daarom gebruikt de apostel hier bij Timotheüs een zo hoge betuiging. |
p Deut. 17:4; 19:18. Deut. 17:4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; Deut. 19:18 En de rechters zullen wel onderzoeken; en zie, de getuige is een vals getuige, hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder, |
40 Of: zonder dat gij den een hierin meer voordeel doet dan den ander, gelijk het Griekse woord prokrima meest betekent. |
41 Of: toeneiging. Een gelijkenis genomen van de balans of weegschaal, in welke de ene schaal meer uitslaat dan de andere. |
22 qLeg niemand 42haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap 43aan anderer zonden. Bewaar uzelven 44rein. | | q Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14. 2 Tim. 1:6. Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
42 Dat is, zonder behoorlijke en genoegzame beproeving van den persoon, zijn leven en zijn leer gedaan te hebben. |
43 Dit kan verstaan worden óf van degenen die een onbekwaam persoon tot den dienst willen kiezen, óf van den persoon die onbekwaam zijnde, gekozen wordt. |
44 Dat is, vrij van zulke zonde, of: zonder schuld; gelijk dit Griekse woord hagnos ook genomen wordt 2 Kor. 7:11. 2 Kor. 7:11 Want zie, ditzelve dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote naarstigheid heeft het in u gewrocht! Ja verantwoording, ja onlust, ja vrees, ja verlangen, ja ijver, ja wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen rein te zijn in deze zaak. |
23 Drink niet langer water 45alleen, maar gebruik een weinig wijn, rom uw maag en uw menigvuldige 46zwakheden. | | 45 Het woord alleen is wel in den Grieksen tekst niet, maar moet noodwendiglijk daarbij verstaan worden, gelijk het vervolg uitwijst. Want Paulus verbiedt hem niet water te drinken, maar niets te drinken dan water alleen. |
r Ps. 104:15. Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. |
46 Namelijk waarin gij somwijlen vervalt bij gebrek van genoegzaam steunsel of voedsel. |
24 Van sommige mensen zijn de zonden 47tevoren sopenbaar, en gaan voor 48tot hun veroordeling, en in sommigen ook 49volgen zij na. | | 47 Namelijk eer zij tot den dienst verkoren worden, gelijk van Simon den tovenaar gezegd wordt, Hand. 8:18. Hand. 8:18 En als Simon zag dat door de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan, |
s Gal. 5:19. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, |
48 Of: om hen te veroordelen, namelijk als onbekwaam tot den kerkendienst, dat is, om hen te verwerpen, of tot den dienst der gemeente niet te verkiezen. |
49 Dit verstaan enigen aldus, dat het ergerlijke leven of de kwade leer van sommige lieden tevoren genoeg bekend is, zelfs eer men daarvan onderzoek doet, en derhalve zij zonder zwarigheid kunnen voorbijgegaan worden; maar sommigen zouden navolgen, dat is, eerst bekend worden nadat behoorlijk onderzoek daarvan gedaan is, en derhalve dat men naarstig onderzoek moet doen eer men verkiest. Anderen nemen het voor bekend worden nadat zij al verkoren zijn, dewijl zij van tevoren zich, als de geveinsden plegen te doen, voor een tijd wel hebben geschikt, en dat daarom degenen die hen verkoren hebben, aan zulke geheime zonden, als maar behoorlijk onderzoek gedaan is, geen schuld hebben. |
25 Desgelijks ook de goede werken zijn tevoren openbaar, en 50waar het anders mede gelegen is, kunnen niet verborgen worden. | | 50 Gr. die anders hebben, dat is, welker goede werken en bekwaamheid tot den dienst nog niet bekend zijn, maar bij gebrek van gelegenheid of vanwege kwade mensen verduisterd, die zal God te zijner tijd wel aan het licht brengen. Zo wil dan de apostel dat men hiervan ook naarstig onderzoek doet. |