Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel verklaart de eigenschap van het ambt eens leraars. 2 En beschrijft de deugden en hoedanigheden die in hem worden vereist, en de ondeugden waar hij vrij van zijn moet. 8 Dergelijke doet hij ook van de diakenen. 11 En van hun huisvrouwen. 12 Mitsgaders hoe hun huisgezinnen moeten gesteld zijn. 14 Wijst het einde aan waarom hij zulks Timotheüs schrijft. 15 En verklaart de waardigheid van Gods gemeente, als zijnde een pilaar en vastigheid der waarheid. 16 Begrijpt daarna in een samenvatting de voornaamste verborgenheden des geloofs, den Persoon van Christus en Zijn ambt aangaande. |
Vereisten voor de opzieners en voor de diakenen |
1 DIT is een 1getrouw woord: zo iemand tot 2eens opzieners ambt 3lust heeft, die begeert 4een treffelijk 5werk. | | 1 Of: gewis, geloofwaardig, zeker. |
2 Gr. episcopes, waarvan het woord episcopus of bisschop komt; waardoor alle opzieners en leraars der gemeente zonder onderscheid worden verstaan, gelijk hierna uit de volgende beschrijving blijkt, alsook uit de vergelijking van andere plaatsen. Zie Hand. 20:17, 28. Filipp. 1:1. Tit. 1:5, 7, enz. Hand. 20:17 Maar hij zond van Miléte naar Éfeze, en hij ontbood de ouderlingen der gemeente. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: Tit. 1:5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
3 Of: begerig is. Hij spreekt niet van enigen lust of begeerte van eergierigheid, maar van een toegenegenheid des gemoeds, hetwelk zichzelf door behoorlijke middelen daartoe bereid en gewillig toont; zichzelven evenwel altijd onderwerpende aan het oordeel der gemeente, en een wettig beroep verwachtende. |
4 Gr. goed, schoon, eerlijk. |
5 Dat is, arbeid of arbeidzaam werk. Het is dan in geen eretitels alleen gelegen, maar gevoegd met arbeid en moeite, waarom Christus die ook werkers of arbeiders noemt, Matth. 9:37, 38; 10:10. Matth. 9:37 Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; Matth. 9:38 Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Matth. 10:10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. |
2 aEen opziener dan moet 6onberispelijk zijn, 7éner vrouwe man, 8wakker, matig, 9eerbaar, gaarne herbergende, bbekwaam om te leren; | | a Tit. 1:6. Tit. 1:6 Indien iemand onberispelijk is, éner vrouwe man, gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn. |
6 Namelijk ten aanzien van zijn handel en wandel onder de mensen. |
7 Niet dat hij noodzakelijk getrouwd moet zijn, alzo Paulus zelf niet getrouwd was, 1 Kor. 7:7, maar omdat hij niet vele vrouwen óf tegelijk, óf de ene na de andere door echtscheiding mocht hebben, gelijk bij de Joden en Grieken en inzonderheid in die oriëntaalse landen zeer lang gebruikelijk is geweest; hetwelk voor een tijd wel in anderen geduld schijnt geweest te zijn, maar in de leraren niet mocht geduld worden. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Tim. 5:9. 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 1 Tim. 5:9 Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest is, |
8 Of: nuchter. |
9 Het Griekse woord kosmios betekent eigenlijk een die in zijn dracht en gehelen wandel eerbaar is, en niets doet dan wat wel schikt of voegt. Zie 1 Tim. 2:9. 1 Tim. 2:9 Desgelijks ook dat de vrouwen in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of parelen, of kostelijke kleding, |
b 2 Tim. 2:24. 2 Tim. 2:24 En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren, en
die de kwaden kan verdragen; |
3 Niet 10genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar 11bescheiden, geen vechter, niet geldgierig; | | 10 Of: zittende bij den wijn, dat is, zich niet begevende tot veel wijn, gelijk hij hierna spreekt, vers 8. vers 8 De diakenen insgelijks moeten
eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijn begeven, geen vuilgewinzoekers; |
11 Dat is, die anderen kan wijken en in redelijkheid verdragen, gelijk het Griekse woord medebrengt. |
4 Die zijn eigen 12huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende met alle 13stemmigheid; | | 12 Dat is, huisgezin, namelijk vrouw, kinderen, dienstboden. Of: zijn huis wel voorstaat. |
13 Of: zedigheid, deftigheid, gestadigheid, eerbaarheid. Zie 1 Tim. 2:2. 1 Tim. 2:2 Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. |
5 (Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen?) | | |
6 Geen 14nieuweling, opdat hij niet 15opgeblazen worde 16en in het oordeel des duivels valle. | | 14 Gr. neophytos, hetwelk betekent nieuw geplant, dat is, die onlangs tot het geloof of tot de gemeente zich heeft begeven. |
15 Namelijk door opinie van grote wijsheid, die hij alrede zou menen te hebben, wanneer hij zo haast tot het leerambt zou zijn bevorderd. |
16 Dat is, in zulk oordeel waarin de duivel gevallen is, wanneer hij zich over zijn wijsheid, nu eerst geschapen zijnde, tegen God heeft willen verheffen. Anderen nemen hier het Griekse woord diabolos voor een lasteraar, gelijk het eigenlijk betekent en genomen wordt in ditzelfde hoofdstuk vers 11 en 2 Tim. 3:3, en verklaren het aldus: opdat hij zichzelven verheffende, niet valle in het oordeel of de beschuldiging van den lasteraar, tot kleinering en ergernis van Christus’ gemeente, gelijk in het volgende vers ook wordt gesproken. vers 11 De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteraarsters, wakker, getrouw in alles. 2 Tim. 3:3 Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, |
7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen 17die buiten zijn, opdat hij niet valle in 18smaadheid en 19in den strik des duivels. | | 17 Dat is, nog vreemd zijn van de gemeente, gelijk 1 Kor. 5:12. 1 Kor. 5:12 Want wat heb ik ook die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn? |
18 Of: verachting, namelijk bij degenen waaronder hij tevoren lichtvaardiglijk of onrechtvaardiglijk verkeerd mocht hebben, zo hij met een volgend goed leven, nu gelovig geworden zijnde, hetzelve een tijdlang niet heeft gebeterd en bedekt. |
19 Of: strik des lasteraars, gelijk vers 6, waardoor sommigen verstaan enige kleinmoedigheid, die hem daarover zou mogen overkomen, als een strik over zijn ziel; anderen, zulke versmaadheid waardoor hij als met een strik van den duivel zou belet zijn de gemeente in deze zijn beroeping behoorlijk te stichten. vers 6 Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle. |
8 cDe 20diakenen insgelijks moeten
21eerbaar zijn, niet 22tweetongig, niet die zich tot veel wijn begeven, geen vuilgewinzoekers; | | c Hand. 6:3. Hand. 6:3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. |
20 Van de instelling en het bijzondere ambt der diakenen in het bezorgen der armen zie Hand. 6:1, 2, enz. Hand. 6:1 EN in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. Hand. 6:2 En de twaalve riepen de menigte der discipelen tot zich, en zeiden: Het is niet behoorlijk dat wij het Woord Gods nalaten en de tafelen dienen. |
21 Of: stemmig, gelijk hiervoor vers 4. vers 4 Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende met alle stemmigheid; |
22 Gr. tweewoordig, dat is, ijdel en ongestadig van woorden. |
9 d23Houdende 24de verborgenheid des geloofs in 25een reine consciëntie. | | d 1 Tim. 1:19. 1 Tim. 1:19 Houdende het geloof, en een goede consciëntie, welke sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; |
23 Gr. Hebbende, dat is, behoudende of bewarende. |
24 Dat is, de leer of de belijdenis van de leer des Evangelies, die doorgaans een verborgenheid wordt genaamd, omdat dezelve den mens niet uit de natuur, maar door Gods openbaring bekend is gemaakt. Zie 1 Kor. 2:6, 7. 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; |
25 Dat is, goede of oprechte consciëntie, waarvan zie 1 Tim. 1:19. Want al was het ambt der diakenen niet in de vergaderingen openlijk te leren, zo bracht nochtans hun dienst mede, dat zij met vele soorten van mensen verkeerden, die zij ook moesten onderrichten en troosten, en somwijlen ook wederspreken, gelijk een voorbeeld is in Stefanus, Handelingen 7. Dat Filippus den Moorman onderricht en gedoopt heeft, is door extraordinaire beroeping geschied, als hij nu tot een evangelist was gesteld. Zie Hand. 8:29; 21:8. 1 Tim. 1:19 Houdende het geloof, en een goede consciëntie, welke sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; Handelingen 7 EN de hogepriester zeide: Zijn dan deze dingen alzo? Hand. 8:29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen. Hand. 21:8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. |
10 En dat dezen ook 26eerst beproefd worden, en dat zij daarna dienen, zo zij 27onbestraffelijk zijn. | | 26 Dit nemen sommigen alzo, alsof er nog enige lagere trap in deze bediening ware geweest, die zij onderdiakenen noemen, waarin zij eerst voor een tijd moesten worden beproefd; doch dat is niet nodig, dewijl dit woord bekwamelijk kan genomen worden van de beproeving van zulke personen aan de regels hier voorgesteld, die door de regeerders der gemeente geschiedt. |
27 Gr. onbeschuldiglijk; namelijk in hun handel en wandel geoordeeld en bevonden worden. |
11 28De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteraarsters, 29wakker, 30getrouw in alles. | | 28 Dit moet zowel tot de vrouwen der opzieners als der diakenen gepast worden. Want van de weduwen die diaconessen waren, zal 1 Tim. 5:9 en vervolgens gehandeld worden. 1 Tim. 5:9 Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest is, |
29 Of: nuchter. Zie vers 2. vers 2 Een opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; |
30 Dit schijnt de apostel hier in de huisvrouwen der opzieners en diakenen te vereisen, niet alleen omdat zij haar mannen moeten getrouw zijn, maar omdat haar ook somtijds enige dingen de regering der kerk en de bewaring en uitdeling der aalmoezen aangaande, bekend worden, waarin getrouwheid van node is. |
12 Dat de diakenen éner vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren. | | |
13 eWant die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden 31opgang en 32veel vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. | | e Matth. 25:21. Matth. 25:21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. |
31 Of: trap; waardoor verstaan wordt óf een goede achting en aanzien in Gods gemeente, óf ook een toegang tot meerdere en hogere diensten, namelijk van het ouderlingschap, of van het leerambt, gelijk ook bij de ouden veel gebruikelijk is geweest. |
32 Namelijk zo in hun geloof, omdat het met een goede consciëntie vergezelschapt is; alsook in hun doen en spreken voor Gods kerk, omdat zij trouwelijk daarin handelen. Hetwelk de apostel hier schijnt te stellen tegen de lasteringen en strikken des satans, waarvan hij vss. 6, 7 heeft gesproken. vers 6 Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle. vers 7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid en in den strik des duivels. |
14 Deze dingen schrijf ik u, hopende zeer haast tot u te komen; | | |
15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men f33in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, 34een pilaar en vastigheid der waarheid. | | f 2 Tim. 2:20. 2 Tim. 2:20 Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden vaten; en sommige ter ere, maar sommige ter onere. |
33 Alzo wordt de gemeente genaamd, omdat God met Zijn Geest en Woord daarin woont. Zie 1 Kor. 3:16. Hebr. 3:4, 5, 6. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? Hebr. 3:4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. Hebr. 3:5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. |
34 Alzo wordt de gemeente Gods genaamd, omdat God in Zijn gemeente de waarheid bevestigt, en door haar aan anderen openlijk bekendmaakt, gelijk de overheid haar plakkaten en wetten aan pilaren of andere vastigheden pleegt aan te slaan en te hechten om allen bekend te worden. Hier wordt dienvolgens verklaard het ambt en de schuldige plicht der gemeente te zijn, dezelve waarheid te verbreiden en tegen alle dwalingen te bevestigen. Wanneer zij dit niet doet, zo valt zij lichtelijk in scheuringen en dolingen. Zie Mal. 2:5, enz. Gelijk Paulus ook dezelve gemeente van Efeze, waar Timotheüs toen was, als blijkt 1 Tim. 1:3, hiertegen waarschuwt, Hand. 20:28, enz., en Christus Zelf Openb. 2:1, enz. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vers. Mal. 2:5 Mijn verbond met hem was het leven en de vrede, en Ik gaf hem die tot een vreze, en hij vreesde Mij; en hij werd om Mijns Naams wil verschrikt. 1 Tim. 1:3 Gelijk ik u vermaand heb dat gij te Éfeze zoudt blijven, als ik naar Macedónië reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren, Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: |
16 En buiten allen twijfel, 35de verborgenheid der godzaligheid is groot: g36God is 37geopenbaard 38in het vlees, is 39gerechtvaardigd 40in den Geest, is gezien 41van de engelen, his gepredikt onder de heidenen, is geloofd 42in de wereld, iis 43opgenomen in heerlijkheid. | | 35 Alzo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, vers 9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte samenvatting in de volgende woorden voorstelt. vers 9 Houdende de verborgenheid des geloofs in een reine consciëntie. |
g Joh. 1:14. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
36 Dat is, de eeuwige Zone Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon genomen wordt, Joh. 1:1. Hand. 20:28. Rom. 9:5. 1 Joh. 5:20, en elders meer. Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. 1 Joh. 5:20 Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven. |
37 Dat is, is Mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn Godheid bekendgemaakt. Zie Luk. 24:19. Joh. 1:14. Luk. 24:19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk; Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
38 Dat is, in de menselijke natuur, die van Hem in enigheid des Persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14. Rom. 1:3. Hebr. 2:14. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
39 Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Matth. 11:19. Luk. 7:29. Rom. 3:4. Matth. 11:19 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziedaar een Mens Die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen. Luk. 7:29 En al het volk hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
40 Of: door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, door welke Hij Zichzelven uit de doden heeft verwekt, en dienvolgens ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij van de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Enigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Maar dit komt met Paulus’ doel niet overeen, alzo deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus’ verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt; het eerste wordt ook met dergelijke wijze van spreken bevestigd, Rom. 1:4. 1 Petr. 3:18. Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
41 Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk. 2:13, als in Zijn verzoeking, Matth. 4:11, en in Zijn lijden, Luk. 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk. 24:4. Hand. 1:10. Luk. 2:13 En van stonden aan was daar met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: Matth. 4:11 Toen liet de duivel van Hem af; en zie, de engelen zijn toegekomen en dienden Hem. Luk. 22:43 En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte. Luk. 24:4 En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen. Hand. 1:10 En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden terwijl Hij heenvoer, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, |
h Ef. 3:5, 6. Ef. 3:5 Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest; Ef. 3:6 Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie; |
42 Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden, Rom. 10:18. Kol. 1:6. Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. Kol. 1:6 Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods in waarheid bekend hebt; |
i Mark. 16:19. Luk. 9:51. Hand. 1:2. Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechter hand Gods. Luk. 9:51 En het geschiedde als de dagen Zijner opneming vervuld werden, zo richtte Hij Zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen. Hand. 1:2 Tot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; |
43 Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderheden Zijn heerlijkheid heeft betoond, Mark. 16:19, 20. Hand. 1:2, 8; 2:33, enz. Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechter hand Gods. Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Hand. 1:2 Tot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. Hand. 2:33 Hij dan door de rechter hand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |