Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel betuigt hoe zorgvuldig hij is voor de Kolossenzen en anderen waar hij zelf nooit had gepredikt, opdat zij meer en meer zouden gesterkt worden in de rechte kennis van God, en van Christus, in Welken alle schatten der wijsheid verborgen zijn. 4 Vermaant hen dat zij door geen schijnredenen van deze aangenomen leer zich zouden laten afleiden. 8 Waarschuwt hen dat zij deze leer met geen filosofie, noch andere inzettingen der wet zouden vermengen. 9 Dewijl al de Godheid in Christus lichamelijk woont, en wij in Hem volmaakt zijn. 11 En dewijl wij ook in Christus geestelijk zijn besneden. 12 En de doop een zegel daarvan is. 13 Aangezien ook Christus de wet der ceremoniën, als een handschrift, aan het kruis heeft tenietgedaan, en zelfs over den satan daaraan heeft getriomfeerd. 16 Handelt verder tegen het onderscheid der spijzen en der tijden. 18 Tegen den dienst der engelen. 20 En tegen al de inzettingen der mensen en eigenwillige godsdiensten. |
Zorg over de Kolossenzen |
1 WANT1 ik wil dat gij weet hoe groten 2strijd ik voor u heb, en voor degenen die 3te Laodicéa zijn, en zovelen als er 4mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien, | | 1 Dit woordje want ziet op hetgeen in het einde van het voorgaande hoofdstuk van Paulus is gezegd; en wijst daarmede aan dat hij niet alleen bij degenen waar hij zelf had gepredikt, met alle kracht had gearbeid, maar ook zorgvuldig was voor degenen waar hij zelf niet was geweest. |
2 Namelijk door zorgvuldige gedachten, gebeden, vermaningen aan degenen die derwaarts reizen, en bezendingen; en dat alles niettegenstaande de beletselen, die de satan mij daartegen voortbrengt; hetwelk hij daarom een strijd noemt. |
3 Een stad niet ver van Kolosse gelegen, waar het schijnt dat deze valse leraars dezelfde dwalingen strooiden. Waarom hij dezen brief bij hen ook beveelt te lezen, Kol. 4:16. Kol. 4:16 En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt dat hij ook in de gemeente der Laodicenzen gelezen wordt, en dat ook gij dien leest die uit Laodicéa geschreven is. |
4 Dat is, mijn lichamelijke tegenwoordigheid niet hebben gehad; gelijk Hand. 20:38. Hand. 20:38 Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip. |
2 5Opdat hun harten 6vertroost mogen worden, 7en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom 8der volle verzekerdheid des verstands, a9tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus, | | 5 Deze drie dingen, namelijk vertroosting, liefde en volle verzekering, kunnen óf de vrucht zijn van den strijd van Paulus voor hen, óf de zaak zelve waaromtrent deze zorgvuldigheid en strijd van Paulus zich bezighield. |
6 Namelijk verstaande mijn zorg voor hen, en mijn getuigenis van de oprechtheid der leer, die zij door Epafras en anderen hadden ontvangen. |
7 Een gelijkenis van enig timmerwerk, hetwelk samengevoegd en in elkander gesloten zijnde, te sterker en te vaster is. Nu is er niets dat de harten meer samenbindt dan enigheid in het ware geloof, Hand. 4:32, waaruit de rechte liefde ook vloeit. Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
8 Namelijk door den Heiligen Geest in ons gewrocht. Want hoewel het Evangelie zelf ons deze wetenschap des geloofs toebrengt, zo kan nochtans de volle verzekerdheid daarvan in ons hart niet zijn, dan door deze bijzondere verzekering des Geestes. Zie Ef. 1:13. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
a Jes. 53:11. Jer. 9:23. Joh. 17:3. Filipp. 3:8. Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. Filipp. 3:8 Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen; |
9 Dit is een nadere verklaring van de wetenschap des geloofs, waarvan hij tevoren had gesproken. Want hierin bestaat het geheel van de leer der zaligheid, dat wij God den Vader recht kennen en Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft, Joh. 17:3. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
3 b10In Denwelken al de schatten 11der wijsheid en der kennis 12verborgen zijn. | | b 1 Kor. 1:24. 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. |
10 Namelijk Christus. Of: In welke verborgenheid van God den Vader en van Christus. Want het Griekse woordje kan tot beide gebracht worden, zodat de zin is, dat in Christus, of in de leer van God den Vader en van Christus alle schatten der wijsheid en kennis (namelijk tot de zaligheid nodig) verborgen zijn. Dit wordt alzo van den apostel betuigd, om den Kolossenzen te tonen dat dan nergens elders de zaligheid moet gezocht worden dan in deze leer, die ons tot God door Christus wijst, gelijk 1 Kor. 1:30; 2:2, enz. Anderen nemen dit niet voor de zaak die wij ter zaligheid moeten kennen, maar voor de wijsheid die in Christus’ Persoon Zelven is, die alle andere wijsheid van mensen en engelen te boven gaat; hetwelk wel waar is, maar schijnt op het doel van Paulus zo wel niet te passen dan door een ver genomen besluit. 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. |
11 Deze twee woorden onderscheiden enigen hier aldus, dat door de wijsheid de wetenschap van alle leerstukken des geloofs, en door de kennis de wetenschap van al de bevelen van Christus tot den christelijken wandel nodig, verstaan worden. |
12 Dat is, begrepen of besloten zijn. Doch de apostel gebruikt het woord verborgen, omdat de natuurlijke mens deze dingen niet begrijpt, maar dat zij geestelijk worden onderscheiden, Matth. 11:25. 1 Kor. 1:23. Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, |
4 En dit zeg ik, copdat niet iemand u 13misleide met 14beweegredenen die een schijn hebben. | | c vers 18. Ef. 5:6. vers 18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. |
13 Het Griekse woord betekent: iemand overreden met bedrieglijke disputaties of sluitredenen. |
14 Namelijk gelijk de oratoren en filosofen plachten te gebruiken, waardoor zij onder den glimp van waarschijnlijke redenen, die dikwijls geen vastigheid hadden, de harten innamen en wijsmaakten wat zij wilden. |
5 Want dhoewel ik 15met het vlees ván u ben, nochtans ben ik met den geest bij u, mij verblijdende en 16ziende 17uw eordening en de vastigheid 18van uw geloof in Christus. | | d 1 Kor. 5:3. 1 Kor. 5:3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezend, maar tegenwoordig zijnde met den geest, heb alrede, als of ik tegenwoordig ware, dengene die dat alzo bedreven heeft, besloten, |
15 Dat is, naar mijn lichaam, gelijk hij spreekt 1 Kor. 5:3. 1 Kor. 5:3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezend, maar tegenwoordig zijnde met den geest, heb alrede, als of ik tegenwoordig ware, dengene die dat alzo bedreven heeft, besloten, |
16 Namelijk in mijn geest, gelijk hij tevoren had betuigd, en gelijk hij spreekt 1 Kor. 5:3; hetzij de apostel dit verstaat van de wetenschap die hij hiervan had door het aandienen van Epafras en anderen, hetzij ook door enige bijzondere openbaringen van den Heiligen Geest, gelijk Elisa had van het doen van zijn dienaar Gehazi, 2 Kon. 5:26. 1 Kor. 5:3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezend, maar tegenwoordig zijnde met den geest, heb alrede, als of ik tegenwoordig ware, dengene die dat alzo bedreven heeft, besloten, 2 Kon. 5:26 Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd om dat zilver te nemen en om klederen te nemen en olijfbomen en wijngaarden en schapen en runderen en knechten en dienstmaagden? |
17 Namelijk in uw gewonen wandel, en ook in het oefenen van de discipline en regering uwer gemeente. |
e 1 Kor. 14:40. 1 Kor. 14:40 Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden. |
18 Dat is, van de belijdenis uws geloofs, zonder daarvan in het minste te wijken, wat men u ook zoekt wijs te maken; welke standvastigheid de apostel in hen prijst, om hen daarin meer en meer te versterken. |
De algenoegzaamheid van Christus |
6 Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt 19aangenomen, wandelt alzo
20in Hem, | | 19 Namelijk door het ware geloof, Joh. 1:12. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
20 Dat is, gelijk het Hem of Zijn gemeenschap waardig is. |
7 fGeworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, 21gelijkerwijs gij geleerd zijt, govervloedig zijnde in hetzelve 22met dankzegging. | | f Ef. 3:17. Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; |
21 Namelijk van Epafras en uw voorgaande trouwe leraars, niet gelijk deze anderen u zoeken wijs te maken. |
g 1 Kor. 1:5. 1 Kor. 1:5 Dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis, |
22 Namelijk over de genade die gij alrede hebt ontvangen, Kol. 1:12. Kol. 1:12 Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; |
8 h23Ziet toe dat niemand u 24als een roof vervoere door 25de filosofie en ijdele verleiding, naar de 26overlevering der mensen, naar 27de eerste beginselen der wereld, en 28niet naar Christus. | | h Rom. 16:17. Hebr. 13:9. Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. Hebr. 13:9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben. |
23 Hier begint de apostel het verhaal der dwalingen, waartegen hij hen waarschuwt, namelijk filosofie, menselijke inzettingen, en vermengingen van de wet der ceremoniën, die hij de ene voor, de andere na, wederspreekt. |
24 Of: berove, tot een roof wegvoere, namelijk van Christus en Zijn waarheid tot andere leringen of middelen ter zaligheid buiten Christus. Een gelijkenis genomen van rovers, die niet alleen de goederen, maar ook de mensen zelven tot een roof wegvoerden, om hen tot slaven van zich of van anderen te maken. Zie een voorbeeld 1 Samuël 30. 1 Samuël 30 HET geschiedde nu als David en zijn mannen den derden dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen en dezelve met vuur verbrand hadden; |
25 Hierdoor wordt de rechte filosofie niet verstaan, die een gave Gods is, en zelfs een instrument of middel is, dienstig om Gods Woord beter te verstaan en te verklaren; maar de sofisterij of bedrieglijke schijnwijsheid van enige heidense filosofen, gelijk de volgende woorden ijdele verleiding verklaren, en gelijk Paulus hiervan spreekt Rom. 1:21, 22, welke filosofen in deze hun schijnwijsheid enige dingen van God en van den weg tot het opperste goed hadden voorgesteld, die deze leraars met het Evangelie wilden vermengen, gelijk ook de scholastieke leraars in het pausdom doen, waardoor de eenvoudigheid en oprechtheid van de zaligmakende leer des Evangelies merkelijk is verduisterd en vervalst. Rom. 1:21 Omdat zij God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Rom. 1:22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, |
26 Dit is de tweede dwaling die dezen bij het Evangelie van Christus wilden voegen, om naar hun mening aan de eenvoudigheid van het Evangelie een meerderen luister bij de mensen te geven, gelijk eertijds de farizeeën deden, Matth. 15:3, enz. Matth. 15:3 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods door uw inzetting? |
27 Gr. elementen. Alzo noemt de apostel de ceremoniën der wet, omdat het God beliefd heeft in de verdeling der tijden de Israëlieten, en vervolgens in hen de rest der wereld die zalig werden, door dit middel alzo tot Christus te leiden, gelijk een kind door het leren van het abc tot het lezen wordt bereid, en als door een schoolmeester tot meerdere wijsheid gebracht. Zie hiervan bredere verklaring Gal. 3:24; 4:3, 9, enz. Gal. 3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Gal. 4:3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld. Gal. 4:9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? |
28 Dat is, naar de leer of instelling van Christus, die alleen in de gemeente van Christus moet gelden, Gal. 1:6, 8, 9. Gal. 1:6 Ik verwonder mij dat gij zo haast wijkende van Dengene Die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander evangelie; Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gal. 1:9 Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
9 iWant 29in Hem 30woont al 31de volheid der Godheid 32lichamelijk; | | i Joh. 1:14. Kol. 1:19. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Kol. 1:19 Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou, |
29 Namelijk als waarachtig Mens, Die onder ons heeft gewoond vol genade en heerlijkheid, Joh. 1:14. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
30 Namelijk met een wezenlijke inwoning van den Zone Gods in de menselijke natuur, door de vereniging Zijner Goddelijke natuur met de menselijke in enigheid Zijns Persoons, gelijk het lichaam een tabernakel en woning wordt genaamd onzer ziel, 2 Kor. 5:1, en gelijk ook Christus Zijn menselijke natuur daarom een tempel noemt, waar namelijk Zijn Godheid in woonde, Die denzelven weder zou opbouwen, Joh. 2:19. 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. |
31 Dat is, de gehele Godheid, namelijk van den Zoon, met al Zijn eigenschappen; niet alleen ten aanzien van enige gaven, gelijk Hij in de profeten, apostelen en andere heiligen ook woont. |
32 Dat is, persoonlijk, gelijk het Griekse woord soma somwijlen een persoon betekent, of: wezenlijk, waarachtiglijk, tegengesteld tegen de schaduwen en figuren des Ouden Testaments, gelijk het woord soma in ditzelfde hoofdstuk vers 17 wordt genomen. Doch de zaak komt op hetzelfde uit. Want God wordt wel in het Oude Testament gezegd te wonen in den tabernakel, tempel, en ark des verbonds, enz., maar alleen als in schaduwen of figuren van Christus’ menselijke natuur, die Hij in de volheid des tijds zou aannemen, om persoonlijk of waarachtiglijk en wezenlijk in dezelve met al Zijn volheid te wonen. Is Hij dan waarachtig God en waarachtig Mens in één Persoon, en woont de volheid der Godheid in Hem, zo wil de apostel zeggen, dat wij buiten Hem geen zaligheid moeten zoeken, noch in de ceremoniën der wet, noch in de filosofische aanradingen van den dienst der engelen, noch in enige andere menselijke inzettingen of bedenkingen, maar alleen in Hem en in Zijn Woord. vers 17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. |
10 kEn gij zijt 33in Hem 34volmaakt, Die het Hoofd is van 35alle overheid en macht; | | k Joh. 1:16. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
33 Gr. in Hem vervuld, dat is, wij hebben alles in Hem wat tot onze volmaakte zaligheid nodig is, 1 Kor. 1:30. 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; |
34 Zie Ef. 1:23; 4:16. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
35 Dat is, ook zelfs der engelen in den hemel, die onder Hem staan, gelijk Kol. 1:16 betuigd is. Waaruit blijkt dat wij niet in hen, maar in Christus de zaligheid hebben. Want dit vereist de eigenschap van het Hoofd en Zijn werking, dat al de leden, waaronder hier ook de engelen merkelijk worden gesteld, van Hem hangen, en hun geestelijk leven ontvangen, Ef. 5:23. En hoewel de goede engelen de verlossing door Christus niet van node hadden, als niet gevallen zijnde, nochtans blijkt hieruit dat zij door Hem ook in hun gelukzaligen stand in der eeuwigheid worden behouden. Waarom zij ook, onder de vergadering dergenen waar de gelovigen bij zijn gekomen, geteld worden, Hebr. 12:22, en uitverkoren engelen worden genaamd, 1 Tim. 5:21, en zij zichzelven ook stellen onder de dienstknechten van Christus en mededienstknechten der gelovigen, Openb. 22:9. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
11 l36In Welken gij ook 37besneden zijt met een besnijdenis die 38zonder handen geschiedt, in de uittrekking van 39het lichaam der zonden 40des vleses, 41door de besnijdenis van Christus; | | l Deut. 10:16. Jer. 4:4. Rom. 2:29. Filipp. 3:3. Deut. 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Jer. 4:4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uws harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Filipp. 3:3 Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen; |
36 Namelijk Christus. |
37 Namelijk niet met de uitwendige besnijdenis, die door Christus’ dood nevens de andere ceremoniën des Ouden Testaments tenietgedaan is, gelijk de apostel hier leert en Gal. 5:1, 2, maar met de inwendige besnijdenis des harten, in den geest, welke de betekende zaak was van de uitwendige besnijdenis, en die de apostel in de volgende woorden nader verklaart. Waaruit hij wil besluiten, dat dan de uitwendige ons niet meer nodig noch nut is. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. Gal. 5:2 Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. |
38 Dat is, van God Zelven, door Zijn Geest, Deut. 30:6. Rom. 2:29. Deut. 30:6 En de HEERE uw God zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. |
39 Dat is, de ganse massa der verdorvenheid, die bij een lichaam wordt vergeleken, dat vele leden heeft, zie Rom. 6:6. Kol. 3:5, vanwege de velerlei begeerlijkheden die de zonde in ons werkt. Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; |
40 Hierdoor wordt verklaard waaruit deze zondige aard zijn oorsprong heeft, namelijk uit de vleselijke geboorte, Joh. 3:6. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. |
41 Niet eigenlijk, waardoor Christus Zelf ten achtsten dage is besneden geweest, maar door welke Hij ons met Zijn Geest in onze harten besnijdt, dat is, van de schuld en heerschappij der zonde verlost, en onze harten reinigt, gelijk de volgende verzen breder verklaren. |
12 mZijnde met Hem 42begraven in den doop, 43in welken gij ook met Hem opgewekt zijt n44door het geloof 45der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. | | m Rom. 6:4. Gal. 3:27. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
42 Of: begraven door den doop. Want in den doop wordt ons betekend en verzegeld dat onze oude mens door den dood van Christus is gedood en vervolgens ook begraven, dat is, door Christus’ lijden en sterven alzo zijn heersende kracht heeft verloren, dat hij is gelijk een dood en begraven lichaam, hetwelk zich niet kan bewegen om te heersen, hoewel het zijn stank nog wel van zich geeft, totdat het door denzelven dood en Geest van Christus geheel wordt vernietigd. Zie Rom. 6:3, enz. Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? |
43 Namelijk doop, of: Christus. Want beide is waarachtig, doch op verscheiden wijze. Want door de kracht der opstanding van Christus zijn wij opgewekt tot nieuwheid des levens, en door den doop wordt hetzelve ook verzegeld. Zie Rom. 6:4, enz. De apostel wil daarmede bewijzen dat wij zelven het zegel der besnijdenis in het Nieuwe Testament niet meer van node hebben, dewijl de doop ons nu even hetzelfde betekent en verzegelt. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
n Ef. 1:19; 3:7. Ef. 1:19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, Ef. 3:7 Waarvan ik een dienaar geworden ben naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is naar de werking Zijner kracht. |
44 Namelijk zonder hetwelk de uitwendige doop geen kracht heeft. Want die gelooft en gedoopt wordt, zal zalig worden, Mark. 16:16. Het geloof dan neemt de weldaad aan, die de doop ons aanwijst en verzegelt. Mark. 16:16 Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. |
45 Hierdoor kan verstaan worden óf de kracht Gods waardoor het geloof in ons wordt gewrocht, óf het steunsel des geloofs, waarop het in onze vernieuwing ziet, namelijk op de kracht Gods die Christus uit de doden heeft opgewekt, waardoor wij ook uit den dood der zonde opgewekt worden. |
13 oEn Hij heeft 46u, als gij 47dood waart in de misdaden en 48in de voorhuid uws vleses, 49mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u 50vergevende; | | o Ef. 2:1. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, |
46 Namelijk die nu in Christus gelooft en gedoopt zijt. |
47 Zie Ef. 2:1. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, |
48 Dit wordt niet gesproken van de eigenlijk genoemde voorhuid, die de gelovige Kolossenzen nog hadden, maar van de natuurlijke verdorvenheid, waarin zij voor hun bekering waren, die alzo bij gelijkenis genaamd wordt, omdat de voorhuid in het Oude Testament een schandelijk en verachtelijk ding was bij de Israëlieten. Zie dergelijke wijze van spreken Deut. 10:16. Jer. 9:25, enz. Deut. 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Jer. 9:25 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking zal doen over allen besnedene, met degenen die de voorhuid hebben; |
49 Zie Ef. 2:5. Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), |
50 Of: genadiglijk vergevende, of vergeven hebbende. Want door het geloof worden ons onze misdaden en zondige aard uit kracht van Christus’ verdienste vergeven, en wordt het lichaam der zonde, of de oude mens, in ons ook gedood; van welke beide weldaden de doop een teken en zegel in het Nieuwe Testament is, gelijk de besnijdenis in het Oude was, Rom. 2:29; 4:11. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, |
14 51Uitgewist hebbende 52het handschrift dat tegen ons was, 53in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik,
54enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende; | | 51 Dat is, doorgetrokken en geroyeerd, of ten enenmale vernietigd, gelijk wij spreken. |
52 Het Griekse woord cheirographon, dat is, handschrift, nemen hier sommigen voor een schrift dat met Gods hand zelve in stenen tafelen was geschreven, gelijk van de wet der tien geboden betuigd wordt, Ex. 34:1. Dit wordt bij hen verstaan van de wet der zeden of der tien geboden, die tegen ons te zijn gezegd wordt, ten aanzien van haar scherpen eis van volkomen gehoorzaamheid, of bij gebreke van die, vanwege haar vervloeking, die Christus voor ons aan het kruis gedragen, en ons daarvan verlost heeft, Gal. 3:10, 13. Doch alzo de apostel hier eigenlijk handelt tegen de onderhouding der besnijdenis en andere ceremoniën, zo wordt dit handschrift hier verstaan van de wet der ceremoniën des Ouden Testaments, die een handschrift worden genaamd, dat tegen ons was, omdat dezelve als een obligatie of schuldbrief waren, waardoor de mensen hun misdaden en schulden dagelijks voor God wel bekenden, en nochtans door het uiterlijk oefenen derzelve nooit werden verlost, gelijk Paulus verklaart Hebr. 10:1, enz., gelijk dit woord cheirographon, of handschrift, ook genomen wordt in den Grieksen tekst, Tobias 5:3; 9:6. Dit blijkt ook uit de vergelijking van deze plaats met Ef. 2:14, 15, waar dit woord handschrift in inzettingen genoemd wordt de wet der geboden in inzettingen; welk woord dogmasi, dat is, ordinantiën of inzettingen, nergens in Gods Woord voor de wet der tien geboden wordt gebruikt, noch ook het woord dogmatizesthe, vers 20. En hetgeen van Paulus aldaar wordt bijgevoegd, bewijst dat ook klaarlijk. Want de wet der zeden maakt eigenlijk geen vijandschap tussen Joden en heidenen, alzo die ook in de natuur geschreven is, Rom. 2:14, maar het is alleen de wet der ceremoniën, door welke dit onderscheid en deze vijandschap tussen deze volken werd veroorzaakt, gelijk aldaar is aangetekend. Van de wet der zeden kan ook niet wel gezegd worden, dat Christus die uit het midden heeft weggenomen door Zijn dood, om ons van de onderhouding derzelve ten enenmale te bevrijden, gelijk Paulus hier voorheeft te bewijzen. Want hoewel wij van den vloek en de scherpe onderhouding van de wet der zeden zijn verlost door Christus, zo blijven wij nochtans aan de onderhouding derzelve verbonden, als aan een regel van dankbaarheid, die wij Gode voor onze verlossing schuldig zijn. Ex. 34:1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; Hebr. 10:1 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. Hebr. 9:6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, Ef. 2:15 Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, vers 20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, Rom. 2:14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; |
53 Of: door de inzettingen, of bevelen; waardoor sommigen verstaan de inzettingen of leringen des Nieuwen Testaments, door welke de wet der ceremoniën is verklaard tenietgedaan te zijn; doch de vergelijking met de plaats Ef. 2:15 toont dat dit handschrift in deze inzettingen bestond, en hier wordt geleerd dat dit handschrift niet simpellijk door de leer en inzettingen van Christus, maar door den dood van Christus aan het kruis is tenietgedaan, Die hetzelve aan het kruis heeft genageld, en ten enenmale vernietigd, wanneer Hij voor onze misdaden en voor de schuld van die aan het kruis heeft voldaan. Want waar voldoening van schuld is, daar is geen handschrift, noch schuldbrief meer van node, en wordt derhalve vernietigd. Ef. 2:15 Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, |
54 Of: heimelijk, in het verborgen, namelijk omdat de wassingen, offeranden en andere ceremoniën des Ouden Testaments de mensen wel schenen te reinigen, doch inderdaad zulks niet deden, maar hen van hun schuld alleen overtuigden, tenware zij door dezelve tot Christus werden gebracht, Wiens bloed de consciënties alleen kon reinigen van dodelijke werken, Hebr. 9:9, enz. Hebr. 9:9 Welke was een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtoffers geofferd werden, die dengene die den dienst pleegde, niet konden heiligen naar de consciëntie; |
15 pEn
55de overheden en de machten 56uitgetogen hebbende, heeft Hij die 57in het openbaar 58tentoongesteld, en heeft 59door hetzelve over hen 60getriomfeerd. | | p Gen. 3:15. Matth. 12:29. Luk. 11:22. Joh. 12:31; 16:11. Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Matth. 12:29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden heeft? En alsdan zal hij zijn huis beroven. Luk. 11:22 Maar als een daarover komt die sterker is dan hij, en hem overwint, die neemt zijn gehele wapenrusting, waar hij op vertrouwde, en deelt zijn roof uit. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Joh. 16:11 En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is. |
55 Dat is, den satan met al zijn boze geesten, die grote macht over de mensen hebben, zolang zij van de heerschappij der zonde niet zijn verlost. Zie Ef. 6:12. 2 Tim. 2:26. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 2 Tim. 2:26 En zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijn wil. |
56 Dat is, van hun macht en wapenen ontbloot hebbende, welke wapenen waren de zonde en dood, welker macht was de wet, 1 Kor. 15:55, 56. Zie ook Luk. 11:22. Een gelijkenis genomen van de overwonnen veldoversten met hun krijgsknechten, die alzo van hun wapenen ontbloot zijnde, plachten voor de ogen van eenieder tot een schouwspel omgevoerd te worden, totdat zij in de gevangenis gebracht, en aldaar opgesloten of omgebracht werden. 1 Kor. 15:55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Luk. 11:22 Maar als een daarover komt die sterker is dan hij, en hem overwint, die neemt zijn gehele wapenrusting, waar hij op vertrouwde, en deelt zijn roof uit. |
57 Of: vrijmoediglijk, met vrijmoedigheid. |
58 Of: te schande gemaakt, namelijk tot hun verkleining en versmaadheid. Zie van dit woord Matth. 1:19. Matth. 1:19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten. |
59 Of: in hetzelve, namelijk kruis. Want door Zijn dood heeft Hij den satan, die de macht des doods had, benomen de macht om ons te beschadigen of beschuldigen. En hoewel hij ons nog strijd aandoet, zo zijn wij evenwel verzekerd van de volle overwinning in Christus Jezus, Luk. 10:17. Rom. 16:20. Hebr. 2:14. Openb. 12:10. Anders: in Zichzelven, of: door Zichzelven. Luk. 10:17 En de zeventig zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam. Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. |
60 Dit wordt verstaan van een geestelijken triomf, waardoor Christus, alle geestelijke macht den satan benomen hebbende, een Overwinnaar van hel, dood en verdoemenis is gebleven. |
De eigenwillige godsdienst |
16 q61Dat u dan niemand 62oordele 63in spijze of 64in drank, 65of in het stuk r66des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, | | q Lev. 11:2. Rom. 14:2. Gal. 4:10. Lev. 11:2 Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende: Dit is het gedierte dat gij eten zult uit alle beesten die op aarde zijn. Rom. 14:2 De een gelooft wel dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden. Gal. 4:10 Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. |
61 Hiermede besluit de apostel de voorgaande verhandeling, en eerst tegen de ceremoniën, daarna tegen de platonische filosofie, en eindelijk tegen de inzettingen van mensen. |
62 Dat is, veroordele als onreinen en overtreders der wet, gelijk de Joden plachten te doen. |
63 Dat is, omdat gij zulk onderscheid der spijze of drank niet meer onderhoudt, als God in het Oude Testament had ingesteld. |
64 Gelijk den Joden in het Oude Testament in zeker geval bevolen was, ook in den drank onderscheid te maken, Num. 6:3. Num. 6:3 Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijn-edik en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten. |
65 Of: vanwege de zaak des feestdags; gelijk deze wijze van spreken ook genomen wordt 1 Petr. 4:16. 1 Petr. 4:16 Maar indien iemand lijdt als een Christen, die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen dele. |
r Lev. 23:2, enz. Lev. 23:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: De gezette hoogtijden des HEEREN, dewelke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden. |
66 Hierdoor worden verstaan de drie jaarlijkse feestdagen, die God in het Oude Testament had ingesteld, Lev. 23:4, gelijk door de nieuwe maan de maandelijkse feesten, Num. 28:11, en door het woord sabbatten de sabbatten der jaren, en bijzonderlijk de wekelijkse, voor zoveel dezelve ceremonieel waren, Ex. 20:11. Lev. 19:3, welke door de komst van Christus zijn tenietgedaan, ten aanzien van hun bijzondere en meerdere heiligheid, die zij door Gods instelling hadden, alsook vanwege hun betekenis en noodwendigheid. Hoewel de christelijke kerk ook sommige feestdagen, naar de vrijheid der Christenen, heeft goedgevonden te onderhouden, tot gedachtenis van enige bijzondere weldaden van Christus, om God naar Zijn bevel in dezelve te dienen, met gehoor van Zijn Woord, gebruik der heilige sacramenten, openbare en gemene gebeden en lofzangen, en geven van aalmoezen, enz. Aan welke dagen evenwel de consciëntie der Christenen nu niet verder is gebonden, dan om goede orde te onderhouden, en om elkander in de christelijke vergaderingen, door onderlinge opwekkingen, meer en meer te stichten en te sterken. Hetwelk ook op andere tijden wel mag gedaan worden, wanneer het met goede orde kan geschieden. Zie 1 Kor. 11:17, enz.; 14:23, enz. Doch in plaats van den wekelijksen sabbat is van der apostelen tijden af de eerste dag der week tot hetzelve einde altijd onderhouden. Zie Hand. 20:7. 1 Kor. 16:1, 2. Openb. 1:10. Lev. 23:4 Deze zijn de gezette hoogtijden des HEEREN, de heilige samenroepingen, dewelke gij uitroepen zult op hun gezetten tijd. Num. 28:11 En in de beginselen uwer maanden zult gij een brandoffer den HEERE offeren: twee jonge varren en één ram, zeven volkomen eenjarige lammeren; Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. Lev. 19:3 Eenieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen en Mijn sabbatten houden; Ik ben de HEERE uw God. 1 Kor. 11:17 Dit nu hetgeen ik u
aanzeg, prijs ik niet, namelijk dat gij niet tot beter, maar tot erger samenkomt. 1 Kor. 14:23 Indien dan de gehele gemeente bijeenvergaderd was, en zij allen in vreemde talen spraken, en enige ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen dat gij uitzinnig waart? Hand. 20:7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot den middernacht. 1 Kor. 16:1 AANGAANDE nu de verzameling die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik den gemeenten in Galátië verordineerd heb, doet ook gij alzo. 1 Kor. 16:2 Op elken eersten dag
der week legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden wanneer ik gekomen zal zijn. Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, |
17 Welke zijn seen schaduw der toekomende dingen, maar 67het lichaam is van Christus. | | s Hebr. 8:5; 10:1. Hebr. 8:5 Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou. Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding die u op den berg getoond is. Hebr. 10:1 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. |
67 Dat is, de betekende zaak is van Christus, dat is, in Christus vervuld. Want alle schaduwen des Ouden Testaments hebben op Christus en Zijn weldaden gezien, door Wiens komst zij ook een einde hebben. Zie Joh. 1:17. Gal. 4:3, 4. Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Gal. 4:3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
18 tDat dan niemand 68u overheerse 69naar zijn wil in nederigheid en 70dienst der engelen, 71intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs 72opgeblazen zijnde door het 73verstand zijns vleses; | | t Jer. 29:8. Matth. 24:4. Ef. 5:6. 2 Thess. 2:9. 1 Joh. 4:1. Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Matth. 24:4 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide. Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
68 Of: den prijs ontvreemde. Het Griekse woord katabrabeuein betekent een misbruik van de macht die iemand over anderen wordt gegeven. En is eigenlijk genomen van degenen die in de openbare loop- of strijdspelen het gezag hebben om elk zijn beurt van lopen of strijden te vergunnen, en den prijs, die in het Grieks brabeion genaamd wordt, 1 Kor. 9:24, daarna dien die hem verdiend heeft, te geven. Zo nu iemand zulks niet naar billijkheid, maar met ongelijk, of naar zijn wil alleen doet, die wordt gezegd katabrabeuein of heersende hierin te handelen, gelijk het woord brabeuein daarentegen betekent naar billijkheid hierin te handelen of heersen. Zie Kol. 3:15. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. Kol. 3:15 En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam; en weest dankbaar. |
69 Gr. willende, dat is, gewillig, eigenwillig, willens. |
70 Dezen dienst der engelen zochten sommigen uit de platonische filosofie in te voeren in de gemeenten van Frygië, gelijk enige oude schrijvers getuigen. Waartegen zelfs lang na dezen tijd een synode te Laodicea is gehouden. Deze verleiders gaven voor dat men uit nederigheid niet regelrecht tot God noch tot Christus moest gaan, maar door de engelen, die dienaars Gods waren, en die als middelaars zouden zijn tussen God en ons, gelijk nog heden ten dage enigen voorgeven van de verstorven heiligen. |
71 Of: indringende, namelijk met hun spitsvondige en stoute voorgevingen, en sprekende van deze zaken, alsof zij uit den hemel kwamen; daar het anders niet waren dan menselijke vonden en bedenkingen zonder grond. |
72 Dat is, zichzelven hierin behagende en verhovaardigende, alsof hij grote dingen had gevonden. |
73 Of: vernuft zijns vleses, dat is, niet door Gods ingeven verlicht, maar door de verdorven natuur verleid. Want het verstand des vleses is vijandschap tegen God, Rom. 8:7. Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. |
19 En 74het Hoofd niet behoudende, uit Hetwelk 75het gehele lichaam, door 76de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, 77opwast met Goddelijken wasdom. | | 74 Namelijk Christus Jezus, Die het Hoofd is van Zijn gemeente, en ook zelfs van alle engelen, van welk Hoofd, en dienvolgens van de werking van dit Hoofd in al de leden, dezulken afwijken. |
75 Namelijk der gemeente. Zie Kol. 1:24. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
76 Zie van deze gehele gelijkenis de aantt. op Ef. 4:16, waar dezelfde woorden ook verhaald en verklaard worden. Ef. 4:16 (kt.) Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
77 Gr. wast den wasdom Gods. |
20 78Indien gij dan met Christus 79vde eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij 80in de wereld leefdet, 81met inzettingen belast, | | 78 Met dit besluit komt de apostel tot de laatste soort van dwalingen, namelijk de menselijke instellingen. |
79 Dat is, de ceremoniën der wet, van God Zelven in het Oude Testament ingesteld, gelijk hij die ook in het 8ste vers alzo genoemd heeft. Hoeveel te meer, wil hij zeggen, zijt gij dan vrij van de inzettingen die alleen op mensengoeddunken gegrond zijn. |
v Gal. 4:9. Gal. 4:9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? |
80 Dat is, alsof uw leven en gelukzaligheid in deze uitwendige wereldse beginselen ware gelegen. |
81 Of: bevelen; dat is, laat ulieden van zulke leraars met inzettingen niet belasten. |
21 Namelijk
82raak niet, en smaak niet, en roer niet aan? | | 82 Dit zijn de woorden van deze bijgelovige mensen, die Paulus verhaalt; wijzende met deze drieërlei wijze van spreken aan, dat het bijgeloof altijd groeit. Want eerst verbieden zij aan te raken, namelijk om te eten of te drinken; daarna zelfs om te smaken; eindelijk om zelfs aan te roeren. Want dat hier alleen gesproken wordt van zulke dingen waarmede het lichaam geoefend en gevoed wordt, blijkt uit de twee navolgende verzen, in welke dingen vele valse leraars eertijds grote heiligheid hebben gesteld en nog stellen tegen de leer van Paulus alhier, en Rom. 14:17. 1 Tim. 4:3, 4. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 1 Tim. 4:4 Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; |
22 Welke dingen alle 83verderven door het gebruik, xingevoerd naar 84de geboden en leringen der mensen; | | 83 Gr. zijn ten verderve, dat is, vergaan zelve in het lichaam des mensen, wanneer zij nu gebruikt zijn, en dienen alleen tot onderhoud van dit vergankelijke leven, doch hebben geen kracht om het geestelijke leven in ons voort te brengen. Zie Matth. 15:11. 1 Kor. 6:13; 8:8. Maar die naar Gods Woord doet, blijft in der eeuwigheid, 1 Joh. 2:17. Matth. 15:11 Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens. 1 Kor. 6:13 De spijzen zijn voor den buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide dezen en die tenietdoen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere, en de Heere voor het lichaam. 1 Kor. 8:8 De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. 1 Joh. 2:17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. |
x Jes. 29:13. Matth. 15:9. Tit. 1:14. Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. |
84 Dat is, zijn ingesteld niet van God, maar naar het goedvinden van mensen, daar nochtans in zaken van den godsdienst en van de consciëntie het Woord Gods alleen moet gelden. Zie Deut. 12:32. Matth. 15:9. Deut. 12:32 Al dit woord hetwelk ik ulieden gebied, dat zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen en daarvan niet afdoen. Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. |
23 yDewelke wel hebben een schijnrede 85van wijsheid 86in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch
87zijn niet in enige waarde, maar
z88tot verzadiging des vleses. | | y 1 Tim. 4:8. 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
85 Dat is, van een zeer hoge leer, waarover zich de menselijke wijsheid verwondert. |
86 Dat is, in zulken godsdienst dien de mensen zichzelven opleggen, alsof zij meer wilden doen dan God van hen eist. Want dezen dekmantel, alsook de navolgende twee andere, van nederigheid en temming des lichaams, plegen deze mensen gemeenlijk voor te wenden. |
87 Of: zijn niet in enige eer, namelijk die men het lichaam aandoet, tot verzadiging des vleses, dat is, in enige achting bij God, of van enige kracht tot de zaligheid. Zie 1 Kor. 8:8. 1 Tim. 4:8. Hebr. 13:9. 1 Kor. 8:8 De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Hebr. 13:9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben. |
z 1 Tim. 5:23. 1 Tim. 5:23 Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, om uw maag en uw menigvuldige zwakheden. |
88 Dat is, dienen alleen om het lichaam te sterken en van nodig voedsel te voorzien. |