Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bevel van de geboden Gods te houden, en Hem als den enigen waren God lief te hebben, met bijgevoegde belofte, vs. 1, enz. Bevel van Gods geboden den kinderen in te scherpen, en anderszins altijd voor ogen te hebben, 6. Insgelijks, van God en Zijn weldaden niet te vergeten, 10. Van Godsvreze en vermijding der afgoderij, 13. Van God niet te verzoeken, maar Hem onderdanig te zijn, 16. Van de verlossing uit Egypte den kinderen vlijtiglijk voor te houden, opdat zij God leren vrezen en gehoorzaam zijn, 20. |
Waarschuwing tegen aardsgezindheid |
1 DIT zijn dan 1de geboden, de inzettingen en de rechten, die de HEERE uw God geboden heeft om u te leren, opdat gij ze doet in het land naar hetwelk gij heen trekt om dat erfelijk te bezitten; |
| 1 Hebr. het gebod; zie Deut. 5 op vers 31. |
| Deut. 5:31 (kt.) Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden en inzettingen en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land hetwelk Ik hun geven zal om dat te erven. |
|
2 Opdat gij den HEERE uw God vreest, om te houden al Zijn inzettingen en Zijn geboden die ik u gebied, gij en uw kind en kindskind, al de dagen uws levens, en opdat uw dagen verlengd worden. |
3 Hoor dan, Israël, en neem waar dat gij ze doet, opdat het u welga en opdat gij zeer vermenigvuldigt (gelijk als u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het land dat van 2melk en honing is vloeiende. |
| 2 Zie Ex. 3:8. |
| Ex. 3:8 Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaars, en het opvoere uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land vloeiende van melk en honing, tot de plaats der Kanaänieten en der Hethieten en der Amorieten en der Ferezieten en der Hevieten en der Jebusieten. |
|
4 aHoor, Israël, de HEERE onze God is een 3enig HEERE. |
| a Deut. 4:35. Mark. 12:29. Joh. 17:3. 1 Kor. 8:4, 6. |
| Deut. 4:35 U is het getoond, opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen. Mark. 12:29 En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israël, de Heere onze God is een enig Heere. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
| 3 Dat is, een enig, eeuwig, almachtig, Goddelijk Wezen. Zie van het woord HEERE of Jehovah Gen. 2 op vers 4. |
| Gen. 2:4 (kt.) Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte, |
|
5 Zo zult gij den HEERE uw God bliefhebben, met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw vermogen. |
| b Deut. 10:12. Matth. 22:37. Luk. 10:27. |
| Deut. 10:12 Nu dan, Israël, wat eist de HEERE uw God van u, dan den HEERE uw God te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben, en den HEERE uw God te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel; Matth. 22:37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Luk. 10:27 En hij antwoordende zeide: Gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. |
|
6 En deze woorden die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. |
7 En gij zult ze uw ckinderen 4inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. |
| c Deut. 4:9; 11:19. |
| Deut. 4:9 Alleenlijk wacht u en bewaar uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens; en gij zult ze uw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken. Deut. 11:19 En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat. |
| 4 Hebr. scherpen, wetten, slijpen, dat is, alzo voordragen dat zij in hun hart mogen doordringen; gelijk wapenen gescherpt worden om naar het voornemen desgenen die ze gebruikt, door te dringen. |
|
8 Ook zult gij ze tot een 5teken binden op uw hand; en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. |
| 5 Dat is, gij zult alle middelen gebruiken om dezelve in gestadige gedachtenis te houden en uw kinderen dezelve voor ogen te leggen om daarnaar te leven. Zie Ex. 13:9 en van de voorhoofdspanselen Ex. 13 op vers 16. |
| Ex. 13:9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. Ex. 13:16 (kt.) En het zal tot een teken zijn op uw hand en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. |
|
9 En gij zult ze op de posten van uw huis en aan uw poorten schrijven. |
10 Als het dan zal geschied zijn, dat de HEERE uw God u zal hebben ingebracht in dat land dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft u te zullen geven: grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt, |
11 En huizen, vol van alle goed, die gij niet gevuld hebt, en uitgehouwen bornputten, die gij niet uitgehouwen hebt, wijngaarden en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt; den gij 6gegeten hebt en verzadigd zijt, |
| d Deut. 8:9, 10. |
| Deut. 8:9 Een land waarin gij brood zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal; een land welks stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper uithouwen zult. Deut. 8:10 Als gij dan zult gegeten hebben en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE uw God loven over dat goede land dat Hij u zal hebben gegeven. |
| 6 Anders: dat gij dan zult eten en verzadigd worden. Maar enz. |
|
12 Zo wacht u, dat gij den HEERE niet vergeet, Die u uit Egypteland, uit het 7diensthuis, heeft uitgevoerd. |
| 7 Hebr. uit het huis der dienstknechten; als Deut. 5:6. |
| Deut. 5:6 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. |
|
13 Gij zult den HEERE uw 8God evrezen en Hem dienen, en gij zult 9bij Zijn Naam zweren. |
| 8 Versta alleen, gelijk het volgende vers uitwijst en te zien is Matth. 4:10. |
| Matth. 4:10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan; want er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. |
| e Deut. 10:20. Matth. 4:10. Luk. 4:8. |
| Deut. 10:20 Den HEERE uw God zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen en bij Zijn Naam zweren. Matth. 4:10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan; want er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Luk. 4:8 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult den Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen. |
| 9 Wanneer de publieke of private nood zulks vereist, zo zult gij uw God deze eer aandoen, dat gij bij Hem alleen zweert. |
|
14 Gij zult andere goden niet navolgen, van de goden der volken die rondom u zijn. |
15 Want de HEERE uw God is een 10ijverig God in het midden van u; dat de toorn des HEEREN uws Gods tegen u niet ontsteke en Hij u van den aardbodem verdelge. |
| 10 Zie Ex. 20:5. Deut. 4 op vers 24. |
| Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; Deut. 4:24 (kt.) Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. |
|
16 Gij zult den HEERE uw God fniet 11verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te gMassa. |
| f Matth. 4:7. Luk. 4:12. |
| Matth. 4:7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken. Luk. 4:12 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Er is gezegd: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken. |
| 11 God verzoeken is: óf uit mistrouwen op Hem, óf uit hoogachting van zichzelven het Goddelijk voorschrift, de rechte orde en de gewone middelen te verlaten, om zijn eigen goeddunken te volgen, en van God, Zijn eigenschappen en wil proeve te nemen. Zie Ex. 17:2. Num. 14:22. Ps. 78:18. Matth. 4:7. Hand. 15:10. |
| Ex. 17:2 Toen twistte het volk met Mozes, en zij zeiden: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken. Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? Num. 14:22 Want al de mannen die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekenen die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal verzocht hebben en Mijn stem niet zijn gehoorzaam geweest; Ps. 78:18 En zij verzochten God in hun hart, begerende spijze naar hun lust, Matth. 4:7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken. Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? |
| g Ex. 17:2. Num. 20:3. |
| Ex. 17:2 Toen twistte het volk met Mozes, en zij zeiden: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken. Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? Num. 20:3 En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven! |
|
17 Gij zult de geboden des HEEREN uws Gods 12vlijtiglijk houden, mitsgaders Zijn getuigenissen en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft. |
| 12 Hebr. houdende houden. |
|
18 En gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des HEEREN, opdat het u welga en dat gij inkomt en erft het goede land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft; |
19 Om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, gelijk als de HEERE gesproken heeft. |
20 Wanneer uw zoon u 13morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten, die de HEERE onze God ulieden geboden heeft?, |
| 13 Dat is, na dezen, heden of morgen, als men zegt. Zie Gen. 30 op vers 33. |
| Gen. 30:33 (kt.) Zo zal mijn gerechtigheid op den dag van morgen met mij betuigen, als gij komen zult over mijn loon, voor uw aangezicht; al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren, dat zij bij mij gestolen. |
|
21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren Farao’s dienstknechten in Egypte, maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd. |
22 En de HEERE gaf tekenen en grote 14en kwade wonderen in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; |
| 14 Dat is, vreemde, schrikkelijke, schadelijke en verderfelijke plagen, waardoor de Egyptenaars zeer gekweld en gepijnigd werden. |
|
23 En Hij voerde ons vandaar uit, opdat Hij ons inbracht om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen had. |
24 En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen, om te vrezen den HEERE onzen God, ons 15voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is. |
| 15 Hebr. al de dagen. |
|
25 En het zal ons 16gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, gelijk als Hij ons geboden heeft. |
| 16 Naar de wet, bij conditie, indien wij de ganse wet volkomenlijk onderhouden, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Vgl. Lev. 18:5. Ez. 20:11. Matth. 19:17. Rom. 10:5. Gal. 3:12. Jak. 2:10. Maar nademaal alle wedergeboren kinderen Gods in dit leven onvolmaakt blijven, zodat zij de voorzeide conditie niet kunnen volbrengen, zo is er geen andere weg om voor God gerechtvaardigd te worden dan door een oprecht geloof aan Jezus Christus, Wiens gerechtigheid en voldoening ons van den Vader uit genade geschonken, toegerekend en door het geloof toegeëigend wordt; zie Jer. 33:16. Dan. 9:24. Rom. 3:27; 8:3. 1 Kor. 1:30. 2 Kor. 5:21. Gal. 3:10, 11; waarop dan de goede werken volgen, als een vrucht des geloofs en bewijs van schuldige dankbaarheid, naar het voorschrift van Gods wet, enz., 1 Kor. 6:20. Gal. 5:6. Filipp. 1:11. Jak. 2:18. Sommigen verstaan hier door gerechtigheid het bewijs en uiterlijk betoon der gerechtigheid die wij door het geloof hebben. |
| Lev. 18:5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. Ez. 20:11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. Matth. 19:17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Gal. 3:12 Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. Jer. 33:16 In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem zeker wonen; en Deze is Die haar roepen zal: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Rom. 3:27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Gal. 3:11 En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Filipp. 1:11 Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en prijs van God. Jak. 2:18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt het geloof, en ik heb de werken; toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen. |