Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jozua wordt Mozes’ opvolger |
1 DAARNA ging Mozes heen, en sprak deze woorden tot gans Israël, |
2 En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: aGij zult over deze Jordaan niet gaan. a Num. 27:12. Deut. 3:26.  |
a Num. 27:12 Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Klim op dezen berg Abárim, en zie dat land hetwelk Ik den kinderen Israëls gegeven heb. Deut. 3:26 Doch de HEERE verstoorde Zich zeer om uwentwil over mij en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak. |
3 De HEERE uw God, Die zal voor uw aangezicht overgaan; Die zal deze volken van voor uw aangezicht verdelgen, dat gij hen erfelijk bezit; bJozua, die zal voor uw aangezicht overgaan, gelijk als de HEERE gesproken heeft. b Num. 27:18.  |
b Num. 27:18 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man in wien de Geest is; en leg uw hand op hem, |
4 En de HEERE zal hun doen, gelijk als Hij cSihon en Og, koningen der Amorieten, en hun land gedaan heeft, die Hij verdelgd heeft. c Num. 21:24, 33.  |
c Num. 21:24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting, van de Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons (want de landpale der kinderen Ammons was vast). Num. 21:33 Toen wendden zij zich en trokken op den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, ging uit hun tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, in Edréï. |
5 Wanneer hen nu de HEERE voor uw aangezicht zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod ddat ik ulieden geboden heb. d Deut. 7:1, 2.  |
d Deut. 7:1 WANNEER u de HEERE uw God zal gebracht hebben in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven, en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten en de Girgasieten en de Amorieten en de Kanaänieten en de Ferezieten en de Hevieten en de Jebusieten, zeven volken die meerder en machtiger zijn dan gij, Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. |
6 Weest sterk en hebt goeden moed, vreest niet en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE uw God, Die met u gaat; eHij zal u niet begeven, noch u verlaten. e Joz. 1:5. Hebr. 13:5.  |
e Joz. 1:5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. |
7 En Mozes riep Jozua en zeide tot hem voor de ogen van het ganse Israël: Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te zullen geven, en gij zult het hen doen erven. |
8 De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; fvrees niet en ontzet u niet. f Joz. 1:9.  |
f Joz. 1:9 Heb Ik het u niet bevolen? Wees sterk en heb goeden moed, verschrik niet en ontzet u niet; want de HEERE uw God is met u alom waar gij heen gaat. |
De voorlezing der wet om de zeven jaar |
9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israël. |
10 En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten, |
11 Als gans Israël zal komen om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods in de plaats die Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israël uitroepen voor hun oren; |
12 Vergader het volk, de mannen en de vrouwen en de kinderkens, en uw vreemdelingen die in uw poorten zijn; opdat zij horen en opdat zij leren, en vrezen den HEERE uw God en waarnemen te doen alle woorden dezer wet. |
13 En dat hun kinderen, die het niet geweten hebben, horen en leren om te vrezen den HEERE uw God, al de dagen die gij leeft op het land naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heen gaande om dat te erven. |
De afwijking van Israël aangekondigd |
14 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd om te sterven; roep Jozua en stelt ulieden in de tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst. |
15 Toen verscheen de HEERE in de tent, in de wolkkolom; en de wolkkolom stond boven de deur der tent. |
16 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan en nahoereren de goden der vreemden van dat land waar het naartoe gaat in het midden daarvan; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb. |
17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? |
18 Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen om al het kwaad dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden. |
19 En nu, schrijft ulieden dit lied en leer het den kinderen Israëls, leg het in hun mond, opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls. |
20 Want Ik zal dit volk inbrengen in het land dat Ik zijn vaderen gezworen heb, vloeiende van melk en honing, en het zal eten en verzadigd en vet worden; dan zal het zich wenden tot andere goden en hen dienen, en zij zullen Mij tergen en Mijn verbond vernietigen. |
21 En het zal geschieden wanneer vele kwaden en benauwdheden hetzelve zullen treffen, dan zal dit lied voor zijn aangezicht antwoorden tot getuige; want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden; dewijl Ik weet zijn gedichtsel dat het heden maakt, aleer Ik het inbreng in het land dat Ik gezworen heb. |
22 Zo schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het den kinderen Israëls. |
23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: gZijt sterk en heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israëls inbrengen in het land dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal met u zijn. g Joz. 1:6.  |
g Joz. 1:6 Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult dit volk het land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven. |
24 En het geschiedde als Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltrokken waren, |
25 Zo gebood Mozes den Levieten, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, zeggende: |
26 Neemt dit hwetboek en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des HEEREN uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u. h 2 Kon. 22:8.  |
h 2 Kon. 22:8 Toen zeide de hogepriester Hilkía tot Safan, den schrijver: Ik heb het wetboek in het huis des HEEREN gevonden. En Hilkía gaf dat boek aan Safan; die las het. |
27 Want ik ken uw wederspannigheid en uw harden nek. Zie, terwijl ik nog heden met ulieden leef, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoeveel te meer na mijn dood! |
28 Vergadert tot mij al de oudsten uwer stammen en uw ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke en tegen hen den hemel en de aarde tot getuigen neme. |
29 Want ik weet dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven en afwijken van den weg dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben wat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken. |
Het lied van Mozes |
30 Toen sprak Mozes voor de oren der ganse gemeente van Israël de woorden dezes lieds, totdat zij voltrokken waren. |