Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Belofte van genadige verlossing en bekering der Joden, met aanwijzing van den oorsprong der heilzame bekering en den zegen die daarop volgt, vs. 1, enz. Roem van de heerlijke openbaring des Goddelijken Woords, 11. Voorstelling van leven en dood, met een heftige betuiging en vermaning om het leven en den zegen te verkiezen, 15. |
Genade voor een schuldig volk |
1 VOORTS zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, 1deze zegen of deze vloek, die ik u 2voorgesteld heb, zo zult gij het 3weder ter harte nemen onder alle volken waarheen u de HEERE uw God gedreven heeft; | | 1 Eerst de zegen op de gehoorzaamheid, en daarna de vloek op de ongehoorzaamheid; zodat gij beide ondervonden zult hebben. |
2 Hebr. voor uw aangezicht gegeven heb, als Deut. 11:26 en onder, vss. 15, 19. Deut. 11:26 Zie, ik stel ulieden heden voor, zegen en vloek: vers 15 Zie, ik heb u heden voorgesteld het leven en het goede, en den dood en het kwade. vers 19 Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad, |
3 Hebr. doen wederkeren tot aan of in uw hart. Vgl. Deut. 4 op vss. 29, 30, enz. Aldaar hebt gij een gelijke profetie als hier en in het volgende. Anders: en gij het weder ter harte zult genomen hebben. Deut. 4:29 (kt.) Dan zult gij vandaar den HEERE uw God zoeken en vinden, als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel. Deut. 4:30 (kt.) Wanneer gij in angst zult zijn en u al deze dingen zullen treffen; in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE uw God en Zijn stem gehoorzaam zijn. |
2 En 4gij zult u bekeren tot den HEERE uw God en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel. | | 4 Anders: En gij u bekeerd zult hebben. |
3 5En de HEERE uw God zal a6uw gevangenis wenden en Zich uwer ontfermen, en Hij zal u 7weder vergaderen uit al de volken waarheen u de HEERE uw God verstrooid had. | | 5 Anders: Zo zal de HEERE, enz. |
a Neh. 1:8. Ps. 106:45. Jer. 32:37. Neh. 1:8 Gedenk toch des woords dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal u onder de volken verstrooien. Ps. 106:45 En Hij dacht tot hun best aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden. Jer. 32:37 Zie, Ik zal hen vergaderen uit al de landen waarheen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid en in grote verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen en zal hen zeker doen wonen. |
6 Dat is, de menigte uwer gevangenen doen wederkeren; alzo Ps. 68:19. Ef. 4:8. Ps. 68:19 Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God! Ef. 4:8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. |
7 Hebr. en Hij zal wederkeren en zal u vergaderen; dat is, Hij zal u weder vergaderen, of: Hij zal met Zijn genade wederkeren en u vergaderen, enz. |
4 bAl waren uw verdrevenen 8aan het einde des hemels, vandaar zal u de HEERE uw God vergaderen en vandaar zal Hij u nemen. | | b Neh. 1:9. Neh. 1:9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden en die doen; al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar verzamelen en zal hen brengen tot de plaats die Ik verkoren heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen. |
8 Vgl. Deut. 4 op vers 32. Deut. 4:32 (kt.) Want vraag toch naar de vorige dagen die vóór u geweest zijn, van dien dag af dat God den mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, of zulk een groot ding geschied of gehoord is als dit: |
5 En de HEERE uw God zal u brengen in het land dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en Hij zal u weldoen en zal u vermenigvuldigen boven uw vaderen. | | |
6 En de HEERE uw God c9zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, 10opdat gij leeft. | | c Jer. 32:39. Ez. 11:19; 36:26. Jer. 32:39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Ez. 36:26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. |
9 Dat is, Hij zal u door de kracht Zijns Geestes verlichten, reinigen en tot Zijn dienst bekwaam maken. Vgl. Deut. 10 op vers 16, alwaar God beveelt te doen, hetgeen Hij hier belooft te werken dat men het zou kunnen doen. Zie ook Deut. 29:4. Zodat hier het verbond der genade, in Christus bevestigd, verhaald wordt. Deut. 10:16 (kt.) Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Deut. 29:4 Maar de HEERE heeft ulieden niet gegeven een hart om te verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen, tot op dezen dag. |
10 Hebr. om uws levens wil. |
7 En de HEERE uw God zal al die vloeken leggen op uw vijanden en op uw haters, die u vervolgd hebben. | | |
8 Gij dan zult u bekeren en der stem des HEEREN gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden die ik u heden gebied. | | |
9 dEn de HEERE uw God zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands, ten goede; want de HEERE zal 11wederkeren om Zich over u te verblijden ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft; | | d Deut. 28:11. Deut. 28:11 En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands; op het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven. |
11 Dat is, zal Zich weder verblijden om u wel te doen, als Jer. 32:41. Jer. 32:41 En Ik zal Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe; en Ik zal hen getrouwelijk in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel. |
10 Wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn, houdende Zijn geboden en Zijn inzettingen, die in dit wetboek geschreven zijn; wanneer gij u zult bekeren tot den HEERE uw God, met uw ganse hart en met uw ganse ziel. | | |
Mozes’ prediking van dood en leven |
11 Want ditzelve gebod hetwelk ik u heden gebied, dat is van eu niet 12verborgen en dat is niet ver. | | e Jes. 45:19. Jes. 45:19 Ik heb niet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt. |
12 Anders: te hoog, te wonderlijk. Zie Gen. 18:14. Deut. 17:8. Spr. 30:18. Jer. 32:17. Vgl. Rom. 10:6, 7, 8, alwaar de apostel dezen tekst past op de leer en genade van het Evangelie, zonder dewelke men de geboden des Heeren niet recht verstaan, veel minder naar dezelve Gode behaaglijk leven kan. Vgl. Deut. 29:4 met de aant. aldaar. Gen. 18:14 Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Te gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben. Deut. 17:8 Wanneer een zaak aan het gericht voor u te zwaar zal zijn tussen bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plaag en plaag, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal; Spr. 30:18 Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet: Jer. 32:17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk. Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Rom. 10:7 Of: Wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen. Rom. 10:8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken: Deut. 29:4 Maar de HEERE heeft ulieden niet gegeven een hart om te verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen, tot op dezen dag. |
12 Het is niet in den hemel, om te zeggen: fWie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons 13hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? | | f Rom. 10:6, enz. Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. |
13 Hebr. neme, dat is, neme en brenge. Zie Gen. 12 op vers 15. En zo in het volgende vers. Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. |
13 Het is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het voor ons hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? | | |
14 Want dit Woord is 14zeer nabij u, in uw mond en in uw hart, om dat te doen. | | 14 Alsof Mozes zeide: Gij hebt geen excuus van onwetendheid voor te wenden; dewijl dit Woord ulieden ten volle verklaard is, en gij het dagelijks in den mond hebt, en genoeg verstaat wat de HEERE van u eist. Vgl. Deut. 31 op vers 19, waarop deze woorden wijders passen. Zie Rom. 10:8. Deut. 31:19 (kt.) En nu, schrijft ulieden dit lied en leer het den kinderen Israëls, leg het in hun mond, opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls. Rom. 10:8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken: |
15 Zie, ik heb u heden voorgesteld 15het leven en het goede, en den dood en het kwade. | | 15 Het leven met allerlei zegen, zo gij gehoorzaam zijt; den dood met mijn vloek, zo gij ongehoorzaam zijt. Gelijk de volgende verzen verklaren. |
16 Want ik gebied u heden den HEERE uw God lief te hebben, in Zijn wegen te wandelen, en te houden 16Zijn geboden en Zijn inzettingen en Zijn rechten, opdat gij leeft en vermenigvuldigt, en de HEERE uw God u zegene in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. | | 16 Zie Deut. 5 op vers 31. Deut. 5:31 (kt.) Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden en inzettingen en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land hetwelk Ik hun geven zal om dat te erven. |
17 Maar indien uw hart zich zal afwenden en gij niet horen zult, en gij gedreven zult worden, dat gij u voor andere goden buigt en dezelve dient; | | |
18 Zo verkondig ik ulieden heden, dat gij 17voorzeker zult omkomen; gij zult de dagen niet verlengen op het land naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heen gaande om daarin te komen, dat gij het erfelijk bezit. | | 17 Hebr. omkomende omkomen. |
19 gIk 18neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik 19u voorgesteld, den zegen en den vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad, | | g Deut. 4:26. Deut. 4:26 Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. |
18 Zie Deut. 4 op vers 26. Deut. 4:26 (kt.) Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. |
19 Hebr. voor uw aangezicht gegeven. |
20 Liefhebbende den HEERE uw God, Zijner stem gehoorzaam zijnde en Hem aanhangende, want Hij 20is uw Leven en de Lengte uwer dagen; opdat gij blijft in het land dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft hun te zullen geven. | | 20 Dat is, Die u het leven geeft, onderhoudt en verlengt. Vgl. Hand. 17:25, 28. Hand. 17:25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft; Hand. 17:28 Want in Hem leven wij en bewegen ons en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht. |